Home

Rechtbank Haarlem, 22-04-2008, BD0632, AWB 06/9182, 06/9183 en 06/9184

Rechtbank Haarlem, 22-04-2008, BD0632, AWB 06/9182, 06/9183 en 06/9184

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 april 2008
Datum publicatie
28 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD0632
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/9182, 06/9183 en 06/9184

Inhoudsindicatie

Carrouselfraude. De stukken van het geding rechtvaardigen het vermoeden dat in Italie niet of nauwelijks BTW werd afgedragen en dat het geheel van feiten en omstandigheden duiden op een in Italie geeffectueerde BTW-carrouselfraude. Eiseres had op de hoogte behoren te zijn van deze BTW-fraude en daardoor komt haar geen recht toe op aftrek van BTW en wordt er niet voldaan aan de voorwaarden voor het nultarief.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 06/9182, 06/9183 en 06/9184

Uitspraakdatum: 22 april 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, gevestigd te Y, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 en 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een drietal naheffingsaanslagen (aanslagnummer 0000.00.000.F.00.0000 over het jaar 1999, aanslagnummer 0000.00.000.F.00.0000 over het jaar 2000 en aanslagnummer 2000.000.00.0000 eveneens over het jaar 2000) omzetbelasting opgelegd. Bij de aanslag met nummer 0000.000.00.0000 is tevens bij beschikking op de voet van artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete van € 183.393 opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 juli 2006 de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 31 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 1 augustus 2006, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2008 te Haarlem. Namens eiseres zijn daar verschenen A en B. Namens verweerder zijn verschenen D, tot bijstand vergezeld van E en F van de Belastingdienst/FIOD-ECD. Tevens waren namens de Ontvanger van de Belastingdienst P, G en H aanwezig.

1.7. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is een vennootschap onder firma die blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 16 juni 2000 werd gevormd door de volgende personen:

-I (geboren op 1 maart 1943)

-J (geboren op 3 december 1947)

-K (geboren op 27 januari 1969)

-L (geboren op 24 april 1971)

-M (geboren op 21 juni 1973).

2.2. Eiseres drijft tot 31 december 2000 een onderneming en is daarmee ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De bedrijfsactiviteiten van eiseres bestaan uit de import van en groothandel in schoenen en de export van computers en aanverwante artikelen. De activiteiten met betrekking tot computers werden volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel ook verricht onder de naam N.

2.3. Aan eiseres is op 14 maart 2000 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het jaar 1999 op grond van een aantal bevindingen van verweerder met betrekking tot door eiseres aangegeven intracommunautaire leveringen. Na namens eiseres daartegen gemaakt bezwaar, heeft verweerder eiseres hierover bij brief van 13 december 2000 als volgt bericht:

“U diende namens [eiseres] en (…) bezwaarschriften in tegen de naheffingsaanslagen die op 14 maart 2000 aan uw cliënten zijn opgelegd onder de nummers 000.00.000.F00.0000 (…).

Volgens de administratie van uw cliënten en de bescheiden die zij hebben overgelegd, zijn de goederen waarvoor de onderhavige aanslagen zijn opgelegd, vervoerd naar Italië en geleverd aan daar gevestigde ondernemers.

Ik heb op dit moment geen gegevens waaruit anders blijkt. Ik zal daarom de naheffingsaanslagen vernietigen.

Ik behoud mij echter het recht voor om nieuwe naheffingsaanslagen op te leggen indien mocht blijken dat de door uw cliënten geschetste feiten niet juist mochten blijken te zijn.

(…)”

2.4.1. Tot de stukken van het geding behoort een brief van verweerder van 1 november 2002, met als aanhef “Aankondiging naheffingsaanslag omzetbelasting 1999” waarin melding wordt gemaakt van drie Italiaanse bedrijven waaraan eiseres, volgens de aangiften omzetbelasting en de aangiften ICT (intracommunautaire transacties), intracommunautaire leveringen zou hebben verricht in het jaar 1999. Genoemde brief vermeldt het volgende:

“(…) Thans zijn over het belastingjaar 1999 van drie bedrijven uit Italië de resultaten van het onderzoek door de Italiaanse belastingdienst ontvangen door de Nederlandse belastingdienst. Hierbij komt het volgende naar voren:

- X is niet gevestigd in Italië (het bedrijf is gevestigd geweest in Italië, maar gestaakt op 8-3-1995).

- De Iatliaanse bedrijven O uit Turijn en P uit Turijn hebben geen verwerving uit Nederland, noch uit enige andere EU-lidstaat aangegeven.

- Bij het Italiaanse bedrijf Q uit Napels zijn geen documenten en administratie aangetroffen betreffende intra communautaire transacties.

- De intra communautaire leveringen van X aan het bedrijf O uit Turijn zijn terug te vinden in de administratie van het Italiaanse bedrijf.

Van de overige intra communautaire leveringen in 1999 door X aan Italiaanse bedrijven is geen informatie ontvangen van de Italiaanse Belastingdienst.

(…)

In 1999 zijn er […] volgens de administratie van X voor de volgende bedragen goederen geleverd aan:

- O € 1.473.336 (NLG 3.246.806)

- Q € 88.420 ( NLG 194.854).

Uit het antwoord van de Italiaanse belastingdienst kwam naar voren dat de goederen, welke geleverd zouden zijn door X, niet terug zijn te vinden bij genoemde bedrijven.

(…)

Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zal ik derhalve een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 en wel als volgt:

- leveringen aan O € 1.473.336 x 17,5% = € 257.833

- leveringen aan Q € 88.120 x 17,5% = € 15.473

Totaal naheffingsaanslag omzetbelasting € 273.306 (…)”

2.4.2. Tot de stukken van het geding behoort voorts nog een brief van verweerder van 1 november 2002, met als aanhef “Aankondiging naheffingsaanslag omzetbelasting 2000” waarin melding wordt gemaakt van de Italiaanse en Franse belastingdiensten afkomstige informatie betreffende bedrijven waaraan eiseres, volgens de aangiften omzetbelasting en de aangiften ICT, intracommunautaire leveringen zou hebben verricht in het jaar 2000. In genoemde brief wordt hierover door verweerder het volgende gemeld:

“(…) Van de Italiaanse belastingdienst is de volgende informatie ontvangen:

- m.b.t. O

Het bedrijf O uit Turijn heeft geen verwerving uit Nederland, noch uit enige andere EU-lidstaat aangegeven. Tevens deelt de Italiaanse belastingdienst mee dat O niet actief is en dat de personen achter deze firma niet zijn te traceren.

- m.b.t. R.

De onderneming heeft over het jaar 2000 geen intra communautaire verwervingen aangegeven. In de bedrijfsruimte van het bedrijf is geen boekhouding en geen computerapparatuur aangetroffen. Later is door het bedrijf een lijst met inkopen overhandigd aan de Italiaanse belastingdienst, volgens deze lijst wordt er echter niet ingekocht bij X.

Van de Franse belastingdienst is de volgende informatie ontvangen:

- m.b.t S

Het Franse bedrijf heeft geen intra communautaire verwervingen aangegeven en is er geen boekhouding aangetroffen bij het Franse bedrijf.

(…)

Nu genoemde goederen niet zijn te traceren bij de twee Italiaanse bedrijven en het Franse bedrijf is niet vast komen te staan dat de goederen door de Italiaanse bedrijven en het Franse bedrijf zijn verkregen en tevens is niet komen vast te staan wat de daadwerkelijke plaats van aankomst (eindbestemming) van de goederen is. Er wordt derhalve niet voldaan de vereisten voor de toepassing van het 0% tarief voor de omzetbelasting.

Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zal ik derhalve een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 en wel als volgt:

- leveringen aan O € 3.071.072 x 17,5% = € 537.437

- leveringen R uit Turijn € 2.444.941 x 17,5% = € 427.864

- leveringen S uit Nice € 16.509 x 17,5% = € 2.889

Totaal naheffingsaanslag omzetbelasting € 968.190

(…)”

2.5. Verweerder heeft op 1 november 2002 de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslagen met aanslagnummers 0000.00.000.F.00.0000 en 0000.00.000.F.00.0000 over de jaren 1999 en 2000 opgelegd.

2.6.1. Vervolgens is bij eiseres over het jaar 2000 een controle-onderzoek ingesteld door verweerder. De resultaten van dit onderzoek hebben verweerder aanleiding gegeven te veronderstellen dat eiseres heeft deelgenomen aan een zogeheten carrouselfraude. Het onderzoeksrapport is afgerond op 18 november 2005. Dit onderzoeksrapport (hierna: het rapport) behoort tot de gedingstukken.

2.6.2. Op pagina 2 van het rapport is onder meer het volgende vermeld:

“(…) Volgens de Italiaanse Belastingdienst hebben diverse firmanten in Italië belangen in de volgende ondernemingen:

1. X

Het bedrijf is gevestigd geweest in Italië, maar gestaakt op 8-3-1995. (BTW nummer 000000000). De vertegenwoordiger was K.

2. T

Het bedrijf was actief van 22-6-2000 tot 25-3-2003 (BTW nummer 00000000000) en was gevestigd aan de a-straat 1. Betreft een groothandel in schrijfmachines.

Aandeelhouders waren: K (50.000.000)

U (50.000.000)

Wettelijk vertegenwoordiger van het bedrijf was K.

U was tot medio 2000 woonachtig op het adres b-straat 1 in een woning van de familie van K.

3. V

Het bedrijf is actief sinds 1-12-1999 (BTW nummer 00000000000) en gevestigd aan de c-straat 1 (provincie Milaan). Betreft een groothandel in schrijfmachines.

Aandeelhouders zijn: K (25.000.000)

U (25.000.000)

Wettelijke vertegenwoordiger van het bedrijf is I (…).

4. W

Het bedrijf bevindt zich sinds 9-11-1999 in de fase van bedrijfsbeëindiging en is per 31-12-2000 gestaakt (BTW nummer was 00000000000). Het bedrijf was gevestigd aan de a-straat 1en hield zich bezig met algemene werkzaamheden rond de bouw van gebouwen.

Aandeelhouders waren: I (18.000.000)

J (18.000.000)

K (18.000.000)

L (18.000.000)

M (18.000.000)

Y (90.000.000)

Wettelijke vertegenwoordiger van het bedrijf was K.

5. AA

Het bedrijf is actief sinds 4-2-1999 (BTW nummer 00000000000) en gevestigd aan de a-straat 1. Het bedrijf houdt zich bezig met algemene werkzaamheden bij de bouw van gebouwen.

Aandeelhouders zijn: I (18.000.000)

J (18.000.000)

K (18.000.000)

L (18.000.000)

M (18.000.000)

Y (90.000.000)

Wettelijke vertegenwoordiger van het bedrijf is K.

6. BB

Het bedrijf is actief sinds 3-12-2003 (BTW nummer 00000000000) en gevestigd aan de a-straat 1. Het bedrijf houdt zich bezig met algemene werkzaamheden bij de bouw van gebouwen.

De wettelijke vertegenwoordiger van het bedrijf is K.

Op het adres a –straat 1 is gevestigd het administratiekantoor BB. Dit bedrijf is verantwoordelijk voor de boekhouding van V.

(…)”

2.6.3. Op pagina 15 en 16 van het rapport is onder meer het volgende vermeld:

“(…) Nadere informatie uit Italië

Tijdens het onderzoek zijn van de Italiaanse Belastingdienst de volgende gegevens ontvangen.

Een stuk betreffende CC (IVA nr. 00000000000), gevestigd d-straat 1, Italië. In het stuk wordt aangegeven dat genoemde onderneming over het belastingjaar 2000 geen enkele intracommunautaire verwerving heeft aangegeven.

Een stuk m.b.t. R.

In dit stuk wordt aangegeven dat in opdracht van het Openbaar Ministerie te Turijn bij de firma V, welk bedrijf is gevestigd op het adres c-straat 1, facturen in beslag zijn genomen betreffende communautaire aankopen door R.

Verder wordt vermeld dat in de woning van DD harde schijfgeheugen in beslag is genomen, waarbij sporen zijn gevonden van de betrokkenheid van de I, K, L en M bij BTW-fraude in Italië. Op de harde schijf zijn files aangetroffen, die melding maken van transacties inzake aangekochte goederen met vermelding van de klanten, de bedragen, de hoeveelheden en de financiële situaties uitgewerkt voor enkele personen, waaronder een zekere “K”.

Verder wordt vermeld dat de firma R, mede als “papieren filterbedrijf” tussen de communautaire leveranciers (EE.-FF- GG B.V.) en de firma V (tot 10-07-2001 beheerd door M en daarna door HH), via DD informaticaproducten voor geringe bedragen op de markt bracht bij een groot aantal landelijke bedrijven (als dekmantel).

Een stuk m.b.t. O en R.

In dit stuk wordt aangegeven dat volgens de officiële gegevens de directeuren van R waren:

1. In de periode 13-12-1999 tot en met 30-3-2001 II, geboren 10-9-56, wonende e-straat.

2. Na 30-3-2001 JJ, geboren 2-4-79, wonende f-straat (Frankrijk).

Genoemde personen zijn echter slechts op papier eigenaar. De werkelijke directeuren van genoemde onderneming zijn:

1. K en M

2. DD uit Turijn.

Deze laatste personen hebben de “missing trader” R tussen de communautaire leveranciers en de uiteindelijke afnemers gezet. Door tussenkomst van V (beheerd door I,K, L en M), welk bedrijf is gevestigd op het adres c-straat 1, de echte afnemer van de IT producten werden producten op de markt afgezet onder de marktprijs.

Deze situatie wordt bevestigd door het volgende:

- verklaringen afgelegd door werknemers van V dat er inkooporders werden opgemaakt betreffende inkopen bij diverse EU-leveranciers op naam van R;

- Er zijn in- en verkoopfacturen gevonden van R op het adres van v;

- De namen M en DD zijn gevonden op sommige facturen van EU-leveranciers R;

- De verkoopfacturen van R zijn ontworpen door V;

- De fax van V werd gebruikt door EU-leveranciers voor bestellingen van R;

- Het ontdekken van vele kopieën van documenten betreffende SWIFT betalingen door R naar verschillende EU-leveranciers, welke zijn verstuurd voor informatie naar de personen, die verantwoordelijk zijn voor V;

- Het noemen van het telefoonnummer + 00 00 00000000 in de kop van vele facturen, welke per fax zijn verstuurd door buitenlandse leveranciers. Dit is het faxnummer T (waarvan K tot 25-3-03 de directeur was);

- Het vermelden van: “goederen in goede orde ontvangen” door R. Op deze stukken komt de naam “M” veelal voor;

- Het ontdekken op de harde schijf van de computer van DD van de volgende gegevens:

1. financiële gegevens betreffende betalingen aan verschillende EU-leveranciers;

2. inkomen afkomstig van verkopen van goederen door DD zelf;

3. onkosten welke betrekking hebben op R (…)”

2.6.4. Op pagina 25, 26 en 27 van het rapport is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

4. Verkopen aan R (…)

Er zijn door R geen intracommunautaire verwervingen aangegeven en er is in Italië geen BTW gedeclareerd of betaald.

Er is in Italië geen boekhouding van R aangetroffen.

Volgens de officiële gegevens waren de directeuren van R:

- In de periode 13-12-1999 tot en met 30-3-2001 II (…)

- Na 30-3-2001 KK, (…).

Deze personen waren echter slechts op papier eigenaar. De werkelijke directeuren van genoemde onderneming waren:

- K en M

- DD uit Turijn.

Deze laatste personen hebben het “papieren filterbedrijf” (missing trader) R tussen de communautaire leveranciers en de firma V (beheerd door M en K) gezet en via DD informaticaproducten voor geringe bedragen op de markt gebracht bij een groot aantal Italiaanse bedrijven (als dekmantel).

Verder zijn er bij V facturen en overige bescheiden in beslag genomen betreffende communautaire aankopen door R. Hieruit blijkt duidelijk de betrokkenheid en verwevenheid van V en K en M met R. Ook is in de woning van DD harde schijfgeheugen in beslag genomen, waarbij sporen zijn gevonden van de betrokkenheid van K en M bij BTW-fraude in Italië.

5. Verkopen aan LL

Van de 7 verkoopfacturen aan LL te Italië zijn er bij 3 verkoopfacturen niet alle vervoersbescheiden aanwezig.

Uit de gegevens m.b.t. de intracommunautaire leveringen uit zowel de bestanden van de Belastingdienst als uit de opgaven door de belastingplichtige zelf is gebleken dat de leveringen aan het Italiaanse bedrijf LL niet zijn aangegeven met gebruikmaking van het VAT nummer van het Italiaanse bedrijf (IT 00000000000), hoewel dit VAT nummer wel staat vermeld op de desbetreffende verkoopfacturen van [eiseres]. Gezien de aangegeven bedragen zijn de leveringen aan LL vermoedelijk aangegeven op het VAT nummer IT 00000000000 van het Italiaanse bedrijf O.

Het VAT-nummer van het bedrijf Informatica LL is per 15-9-2000 vervallen. Tevens is uit de gegevensuitwisseling met Italië het volgende naar voren gekomen.

Er zijn door LL geen intracommunautaire verwervingen aangegeven en er is in Italië geen BTW gedeclareerd of betaald.

LL is een zgn. “missing trader”. LL is gebruikt door DD om goederen te verkrijgen (alleen op papier) van EU-leveranciers om vervolgens te verkopen aan V. Deze laatste maatschappij ontving de goederen echter direct zelf en de goederen werden op factuur zelfs lager verkocht dan de inkoopprijs. V heeft op deze manier “illegaal” winst gemaakt. De Italiaanse belastingdienst vond bij LL verkoopfacturen maar vond geen rekeningen van ingekochte goederen en vond ook geen boekhouding.

Er zijn bij LL door de Italiaanse Belastingdienst geen facturen van [eiseres] teruggevonden. Of de goederen in Italië zijn aangekomen en zijn betaald kan niet worden bevestigd door de Italiaanse Belastingdienst.

6. Verkopen aan MM

Van de 22 verkoopfacturen aan MM te Turijn, Italië zijn er bij 11 verkoopfacturen niet alle vervoersbescheiden aanwezig.

Het VAT-nummer van het bedrijf is per 31-12-2002 vervallen.

Bij een aantal verkopen (in totaal bij 3 verkopen) zijn vervoersbescheiden van Minitransport aangetroffen m.b.t. vervoer van goederen van Nederland naar Italië. Op deze vervoersbescheiden staat vermeld dat het vervoer is aangevangen bij een Nederlands bedrijf (verschillende), dat de opdrachtgever tot het vervoer het Italiaanse bedrijf O uit Turijn is en dat de goederen ook moeten worden afgeleverd bij het Italiaanse bedrijf O te Turijn. Volgens de aangeleverde bescheiden vindt betaling van de factuur wel weer plaats door het Italiaanse bedrijf MM.

Tevens is uit de gegevensuitwisseling met Italië het volgende naar voren gekomen.

Er zijn door MM geen intracommunautaire verwervingen aangegeven en er is in Italië geen BTW gedeclareerd of betaald.

MM is een zgn. “missing trader”. MM kocht computers en computeronderdelen van EU-leveranciers en verkocht de goederen door aan nationale afnemers tegen een prijs lager dan de inkoopprijs. Het bedrijf maakte toch winst omdat het de BTW niet afdroeg. De goederen werden onder meer betrokken uit Nederland (van [eiseres]) en werden verkocht met verlies aan V. V creëerde een systeem van fiscale fraude met gebruikmaking van andere meewerkende firma’s.

Er zijn door de Italiaanse Belastingdienst facturen teruggevonden van [eiseres] N aan MM (in totaal 22 facturen). Het adres waar de goederen in Italië zijn aangekomen kan niet met zekerheid worden aangegeven. De Italiaanse Belastingdienst vermoedt dat de goederen zijn opgehaald door V bij een lokaal UPS-warehouse. Deze gang van zaken is ook gebruikt bij diverse andere zaken. Er zijn cheques teruggevonden betreffende de betaling op de Banco di Brescia op het rekeningnummer van X.

7. Verkopen aan O.

Van de 54 verkopen aan O te Turijn, Italië zijn er bij 42 verkoopfacturen niet alle vervoersbescheiden aanwezig.

Het VAT-nummer van het bedrijf is per 25-3-2004 vervallen.

Tevens is uit de gegevensuitwisseling (in de periode juli 2000 – oktober 2002) met Italië het volgende naar voren gekomen.

Het bedrijf O uit Turijn heeft geen verwerving uit Nederland, noch uit enige andere EU-lidstaat aangegeven. Tevens deelt de Italiaanse belastingdienst mee dat uit een uitgevoerd onderzoek in 2000 het volgende is gebleken:

- De firma O is gevestigd in Turijn. Het VAT nummer is 00000000000. Deze onderneming blijkt niet actief te zijn.

- De vertegenwoordiger van de onderneming is de heer NN (11-01-1948) wonende in Turijn. De partner van de heer NN is de heer OO (23-3-1968) wonende te Turijn.

- Beide personen zijn door de Italiaanse belastingdienst niet te traceren.

(…)

Tot 9 mei 2000 wordt er door [eiseres] voornamelijk geleverd aan O, daarna stopt de levering aan O en wordt er door [eiseres] voornamelijk geleverd aan R. Gezien al hetgeen hiervoor is vermeld over de overige Italiaanse bedrijven, het feit dat de onderneming O niet actief blijkt te zijn, geen intracommunautaire verwervingen uit Nederland noch uit enige andere EU-lidstaat heeft aangegeven en de eigenaren van de onderneming niet waren te traceren in Italië, lijkt het vermoeden gerechtvaardigd dat er zich O eenzelfde fraudepatroon heeft afgespeeld als bij de overige 3 Italiaanse bedrijven en dat ook hier sprake is van een zgn “missing trader”.

Conclusie:

Uit al hetgeen hiervoor is vermeld m.b.t. de vier Italiaanse bedrijven kan gesteld worden dat voor alle vier de Italiaanse bedrijven niet is voldaan aan de onderworpenheidseis. Er is niet geleverd aan de op de facturen vermelde afnemers en deze afnemers hebben niet de beschikkingsmacht over de goederen verkregen. Van drie van de vier bedrijven is vastgesteld dat deze in Italië zijn gebruikt als zgn. “ploffers” en van het vierde bedrijf is er het vermoeden aanwezig dat er sprake is van een zgn. “ploffer”. De identiteit van de afnemers staat derhalve ter discussie en voor alle intracommunautaire leveringen door [eiseres] aan de vier Italiaanse bedrijven geldt dat niet voldaan is aan de eis dat de afnemer een ondernemer of een rechtspersoon is, die in een andere lidstaat geïdentificeerd is en dat de goederen in de andere lidstaat zijn onderworpen aan de heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen.

Op grond hiervan had het 0% tarief voor de omzetbelasting al niet kunnen worden toegepast (correctie B).

Daarbij komt dat ook in veel gevallen niet is voldaan aan de tweede eis voor de intracommunautaire levering. Hierbij is niet gebleken dat de goederen in het kader van de levering zijn verzonden of vervoerd naar het grondgebied van een andere lidstaat.

Hoewel door de Belastingdienst herhaaldelijk is gewezen op het belang van vervoersbescheiden ontbreken er een aanzienlijk aantal vervoersbescheiden. Ook overige gegevens en/of bescheiden waaruit het vervoer naar Italië blijkt (zoals schriftelijke bestellingen, correspondentie over afleveradres, bevestiging van ontvangst van de goederen), zijn niet aangetroffen in de administratie van de [eiseres]. Daarnaast wordt er door de Italiaanse belastingdienst in aanzienlijk aantal gevallen vermeld dat men niet kan aangeven of en waar de goederen in Italië terecht zijn gekomen (correctie C).

Dit alles betekent dat in veel gevallen zelfs aan beide eisen voor de toepassing van het 0% tarief voor de omzetbelasting bij intracommunautaire leveringen aan Italië door [eiseres] niet wordt voldaan.

(..)”

2.7. Tot de stukken van het geding behoort een verslag dat is gemaakt van de hoorzitting in bezwaar, gehouden op 16 mei 2006, welk verslag door verweerder op 30 mei 2006 naar de gemachtigde van eiseres is verzonden. Uit het verslag blijkt dat bij het horen aanwezig waren: K en A als gemachtigde van eiseres, en PP namens verweerder.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is de vraag of verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 7:4, 7:5 en 7:10 van de Awb. Verder is in geschil of verweerder gezien de inhoud van de onder 2.3. aangehaalde brief van 13 december 2000 naheffingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 achterwege had behoren te laten. Ten slotte is in geschil of verweerder terecht en voor het juiste bedrag de naheffingsaanslagen omzetbelasting aan eiseres heeft opgelegd.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Formele grieven betreffende de naheffingsaanslagen

4.1.1. Eiseres heeft zich er over beklaagd dat verweerder in strijd met artikel 7:5, eerste lid, van de Awb zou hebben gehandeld door de ambtenaar die het controleonderzoek had verricht aanwezig te laten zijn bij de hoorzitting in bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze stelling, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Uit het onder 2.7. aangehaalde verslag dat is opgemaakt van het horen in de bezwaarfase blijkt dat PP namens verweerder de hoorzitting bijwoonde. Uit de tot de stukken van het geding behorende uitspraken op bezwaar blijkt dat QQ heeft beslist op de bezwaren, terwijl het controle-onderzoek is verricht door E. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerder op enig ander moment in de bezwaarfase in strijd met de bepalingen van de Awb zou hebben gehandeld.

4.1.2. Eiseres heeft zich er voorts over beklaagd te weinig inzicht in stukken te hebben gekregen dan wel gesteld dat stukken zijn achtergehouden die wel tot onderbouwing van de bestreden beslissing zijn gebruikt. Verweerder heeft hiertegenover aangegeven het gehele dossier van de belastingdienst aan eiseres ter beschikking te hebben gesteld, en daarbij eiseres de gelegenheid te hebben gegeven kopieën te maken van de relevante stukken. De rechtbank heeft geen reden om aan deze weergave van verweerder te twijfelen. Hetgeen eiseres overigens in dit kader heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om te concluderen dat verweerder in strijd met de goede procesorde dan wel in strijd met de Awb heeft gehandeld.

4.1.3. Eiseres wil kennelijk aan de onder 2.3. genoemde brief van 13 december 2000 de betekenis toekennen dat daaruit blijkt dat verweerder de feiten op dat moment had vastgesteld, en dat er alleen een nieuwe naheffingaanslag kon worden opgelegd indien de door eiseres geschetste feiten niet juist mochten blijken te zijn. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om de brief van 13 december 2000 op die wijze uit te leggen. Verweerder heeft met de brief een eenduidig voorbehoud gemaakt voor het geval enig feit als ooit geschetst (door eiseres) niet juist zou blijken te zijn. Eiseres kon hier niet het vertrouwen aan ontlenen dat verweerder op dat moment de feiten definitief en voor verweerder bindend zou hebben vastgesteld, ongeacht de nog te verwachten nieuwe informatie. Daarbij geldt dat de brief moet worden gelezen in het licht van de omstandigheid dat - als gesteld door verweerder en niet weersproken door eiseres - eiseres zelf had aangedrongen op het doen van uitspraak op bezwaar hangende het onderzoek. Eiseres heeft ook overigens geen omstandigheden naar voren gebracht die bij haar de indruk hebben kunnen wekken dat de door verweerder gevolgde handelwijze berustte op een bewuste standpuntbepaling. Noch de brief van 13 december 2000 noch een andere handeling vormt dan ook een belemmering voor het opleggen van de in geding zijnde naheffingsaanslagen.

4.1.4. De rechtbank ziet evenmin in de klacht van eiseres dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd, aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Eiseres had immers, indien zij van mening was dat verweerder in strijd met haar belangen naliet om uitspraak op bezwaar te doen, op de voet van artikel 6:12 Awb tegen het uitblijven daarvan beroep kunnen instellen.

4.2. Grieven ten aanzien van de heffing van omzetbelasting

4.2.1. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat er drie soorten leveringen zijn te onderscheiden waarbij eiseres betrokken is geweest:

a. leveringen van goederen van Duitsland naar Italië,

b. leveringen van goederen van Nederland naar Italië en/of Frankrijk, en

c. leveringen van goederen van Italië naar Nederland en weer terug naar Italië.

4.2.2.1. In artikel 9, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) is het volgende bepaald:

“(…) In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:

(enz.)

b. nihil voor leveringen van goederen en diensten, genoemd in de bij deze wet behorende tabel II, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden.”

4.2.2.2. Post 6 van tabel II luidt:

“(…) goederen die worden vervoerd naar een andere lid-staat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen.”

4.2.2.3. Op grond van het bepaalde in artikel 28bis, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de Zesde BTW-Richtlijn - voor zover te dezen van belang – zijn aan omzetbelasting onderworpen de intracommunautaire verwervingen van goederen onder bezwarende titel in het binnenland door een belastingplichtige die als zodanig optreedt.

4.2.2.4. Artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting bepaalt:

”De aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor leveringen, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen en voor diensten, genoemd in de bij de wet behorende tabel II, geldt slechts, indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.”

4.2.2.5. Artikel 17b van de Wet luidt als volgt:

“1. De plaats waar een intracommunautaire verwerving wordt verricht, is de plaats van aankomst van de verzending of het vervoer.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een intracommunautaire verwerving verricht in de lid-staat die aan de afnemer het btw-identificatienummer heeft toegekend waaronder de verwerving wordt verricht, voor zover de afnemer niet aantoont dat de belasting is geheven met toepassing van het eerste lid.”

a. Ten aanzien van de leveringen van goederen van Duitsland naar Italië

4.2.3. Met de leveringen van Duitsland naar Italië heeft eiseres geen zogeheten ABC-transacties verricht. Bij deze leveringen zijn immers niet drie partijen in drie verschillende landen betrokken. De door eiseres geschetste en door verweerder niet betwiste gang van zaken komt er op neer dat eiseres in Italië vanuit Duitsland geleverde goederen heeft verworven. Eiseres had, gezien het in 4.2.2.5. aangehaalde artikel 17b, eerste lid, van de Wet, de verwervingen in Italië dienen aan te geven als intracommunautaire verwerving. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in Italië nimmer een intracommunautaire verwerving heeft aangegeven. Uit artikel 17b, tweede lid, van de Wet volgt alsdan dat eiseres de onderhavige verwervingen in Nederland had behoren aan te geven. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiseres deze verwervingen niet in Nederland heeft aangegeven.

4.2.4. Vervolgens is de vraag aan de orde of eiseres ter zake van de onder 4.2.3. bedoelde leveringen naar Italië recht heeft op aftrek van voorbelasting. Het Hof van Justitie van de EG heeft in zijn arrest van 6 juli 2006, in de zaken C-439/04 en C-440/04, in het kader van het recht op aftrek van voorbelasting als bedoeld in artikel 17 van de Zesde richtlijn, voor recht verklaard dat het aan de nationale rechter is om het recht op aftrek te weigeren indien aan de hand van objectieve elementen wordt vastgesteld dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een transactie die onderdeel is van BTW-fraude.

4.2.5. De rechtbank is van oordeel dat de stukken van het geding het vermoeden rechtvaardigen dat in Italië niet of nauwelijks BTW werd afgedragen en dat het geheel van de feiten en omstandigheden duiden op een in Italië geëffectueerde BTW-carrouselfraude. De rechtbank kent hiervoor betekenis toe aan de door verweerder aangevoerde gegevens, tezamen en in onderling verband beschouwd, zoals daar in het bijzonder zijn:

- de verkoopprijzen die lager werden gesteld dan de inkoopprijzen,

- de omvang van de transacties,

- de aard van de goederen,

- het feit dat in Italië niet of nauwelijks BTW werd afgedragen, en/of

- dat de vennootschappen in Italië zogeheten ploffers waren.

De in Italië opgemaakte processen-verbaal zijn op dit punt voldoende consistent en niet innerlijk tegenstrijdig.

4.2.6. Tegenover verweerders uitgebreide onderbouwing heeft eiseres niet aangetoond dat de bevindingen uit het onderzoek dat er in Italië aan zogeheten ploffers werd geleverd, niet juist zouden zijn. Tevens heeft eiseres, tegenover de door verweerder aangevoerde gegevens, niet aangetoond dat zij, gezien de directe betrokkenheid van enkele van haar vennoten, daar geen wetenschap van had of had kunnen hebben.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres derhalve op de hoogte was althans had behoren te zijn van deze BTW-fraude, en dat haar daardoor geen recht toekomt op aftrek van de BTW die verschuldigd is door de verwerving als bedoeld in 4.2.3. Hieruit volgt, dat de rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag met dagtekening 15 december 2005, aanslagnummer 2005.130.15.0040, welke aanslag betrekking heeft op de hiervoor genoemde leveringen van Duitsland naar Italië, voor zover het de omzetbelasting en heffingsrente betreft, op goede gronden is opgelegd door verweerder.

b. Ten aanzien van de leveringen van goederen van Nederland naar Italië en/of Frankrijk

4.2.7. Op eiseres rust, gezien het in 4.2.2. opgenomen wettelijk kader, vervolgens de bewijslast om met betrekking tot de leveringen van goederen vanuit Nederland naar Italië en/of Frankrijk aan te tonen dat zij aanspraak kon maken op het nultarief. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, met al hetgeen zij heeft aangevoerd, niet aangetoond dat de goederen in het kader van de levering daarvan naar Italië en/of Frankrijk zijn vervoerd. Eiseres heeft weliswaar kopieën van facturen overgelegd van diverse vervoersbedrijven, maar hieruit kan niet worden afgeleid welke goederen zijn vervoerd. Verdere gegevens over het vervoer naar deze landen ontbreken. De omstandigheden als genoemd in het onder 2.6 aangehaalde rapport (pagina’s 25, 26 en 27) duiden er immers op dat er slechts sprake is geweest van papieren transacties in het kader van een BTW-carrouselfraude waarbij er geen goederen daadwerkelijk in het kader van hun levering naar in andere lidstaten gevestigde ondernemers zijn vervoerd. Evenmin is aangetoond dat de goederen in Italië en/of Frankrijk waren onderworpen aan de heffing van belasting ter zake van de intracommunautaire verwerving van die goederen, nu niet gebleken is dat de afnemers ondernemer zijn voor de heffing van omzetbelasting. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief. In zoverre is het gelijk eveneens aan verweerder.

c. Ten aanzien van de leveringen van goederen van Italië via Nederland naar Italië

4.2.8. Partijen zijn het erover eens dat een deel van de goederenstroom, althans op papier, vanuit Italië via Nederland naar Italiaanse afnemers verliep. Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat deze gang van zaken onlogisch is, en kennelijk uitsluitend ten dienste van de BTW-fraude is geschied. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat in deze situatie zowel het begin als het einde van het vervoer in Italië is gelegen, zodat geen sprake kan zijn van intracommunautaire transacties waarop het nultarief van toepassing kan zijn.

4.2.9. Eiseres, op wie de bewijslast rust om intracommunautair vervoer in het kader van het door haar toegepaste nultarief aan te tonen, heeft evenmin aangetoond dat sprake is geweest van intracommunautair vervoer van Nederland naar Italië bij de desbetreffende transacties. De rechtbank is daarmee van oordeel dat deze transacties door het ontbreken van intracommunautair vervoer niet kunnen kwalificeren als intracommunautaire transacties. Dit heeft als consequentie dat evenmin sprake kan zijn van toepassing van de fictiebepaling van artikel 17b van de Wet. In zoverre is het beroep van eiseres gegrond; er is geen heffingsgrondslag voor verweerder.

4.3. De boete

4.3.1. Bij de naheffingsaanslag met nummer 2005.130.15.0040 is tevens bij beschikking op de voet van artikel 67f AWR een boete ten bedrage van € 183.393 opgelegd.

4.3.2. De rechtbank concludeert op grond van de inhoud van het door verweerder aangedragen en door eiseres niet of onvoldoende weerlegde rapport dat eiseres bewust aan de transacties die werden verricht in het kader van omzetbelastingfraude heeft meegewerkt. Daarbij verwijst de rechtbank tevens naar hetgeen hiervoor onder 4.2.5. is geoordeeld. Verweerder heeft dan ook terecht opzet aan de zijde van eiseres aangenomen. Gelet op alle omstandigheden komt de opgelegde boete de rechtbank per saldo passend en geboden voor.

4.4. De conclusie

4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van eiseres gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op opnieuw uitspraken op bezwaar te doen, met inachtneming van hetgeen onder 4.2.9. is bepaald, en draagt verweerder daarmee op de in geding zijnde naheffingsaanslagen te verminderen voor zover zij zien op de onder 4.2.8. bedoelde transacties;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.P.M. van Rijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Hummel als auditeur en van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.