Rechtbank Haarlem, 21-04-2008, BD1308, 07/1198 t/m 07/1200
Rechtbank Haarlem, 21-04-2008, BD1308, 07/1198 t/m 07/1200
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 21 april 2008
- Datum publicatie
- 14 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BD1308
- Zaaknummer
- 07/1198 t/m 07/1200
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Het ontvangen van het renseignement na het opleggen van de primitieve aanslagen vormt een nieuw feit nu verweerder bij het opleggen van de primitieve aanslagen geen reden had te twijfelen aan de juistheid van de aangiften. Er is geen sprake van gewekt vertrouwen. Het is aan grove schuld van eiser te wijten dat de aanslagen te laag zijn vastgesteld, omdat hij kon weten dat een deel van de kosten geen verband hield met het privégebruik van de leaseauto.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1198 tot en met AWB 07/1200
Uitspraakdatum: 21 april 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst R, kantoor P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag [aanslagnummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van € 2.264 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.054 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.056. Bij afzonderlijke beschikking is tevens een vergrijpboete opgelegd van € 397.
1.2. Voor het jaar 2002 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag [aanslagnummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van € 1.798 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.263 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 915. Bij afzonderlijke beschikking is tevens een vergrijpboete opgelegd van € 323.
1.3. Voor het jaar 2004 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag [aanslagnummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van € 2.014 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.140 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.013. Bij afzonderlijke beschikking is tevens een vergrijpboete opgelegd van € 378.
1.4 Eiser heeft tegen elk van de onder 1.1. tot en met 1.3. genoemde navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt bij brieven van 25 november 2006.
1.5. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 januari 2007 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking voor het jaar 2001 gehandhaafd. Ook voor de jaren 2002 en 2004 heeft verweerder steeds in één geschrift per jaar met dagtekening 3 januari 2007 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.6. Eiser heeft daartegen bij drie afzonderlijke brieven met dagtekening 10 februari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 13 februari 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2007 te Haarlem. De griffier heeft eiser bij aangetekende brief, verzonden op 30 juli 2007 aan het door hem opgegeven adres a-straat te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig aangeboden. Namens verweerder is verschenen A.
1.8. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting, het onderzoek heropend en de zaken verwezen naar de meervoudige kamer.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft hierna plaatsgevonden op 21 februari 2008. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft in 2001, 2002 en 2004 de beschikking over een door de werkgever ter beschikking gestelde leaseauto. Tevens heeft eiser de beschikking over een via de werkgever aangeschaft openbaar vervoerabonnement. Voordat eiser beschikte over een lease-auto werd door zijn werkgever een bijdrage ingehouden op zijn netto loon voor zijn openbaar vervoerabonnement.
2.2. In de aangiftes over de jaren 2001, 2002 en 2004 heeft eiser de eigen bijdrage die hij in totaal aan zijn werkgever betaalde geheel in mindering gebracht op de (forfaitaire) bijtelling wegens privé-gebruik van zijn leaseauto –het autokostenforfait- op grond van artikel 3.82, aanhef en onderdeel a., Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tevens heeft eiser in deze jaren de reisaftrek in de zin van artikel 3.87 van de Wet IB 2001 geclaimd voor het reizen met het openbaar vervoer naar zijn werk.
2.3. In de berijdersovereenkomst, gesloten tussen B N.V. (hierna: de werkgever) en eiser, is in artikel 1, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘a. Werkgever zal aan werknemer een lease-auto ter beschikking stellen. Werknemer is in beginsel vrij in de keuze van merk, type en kleur van de lease-auto, zulks met inachtneming van het bepaalde in deze overeenkomst en eventueel nader door werkgever te stellen regels. Werkgever dient de keuze van werknemer goed te keuren. Werkgever behoudt zich evenwel het recht voor de eerste auto, die in het kader van deze overeenkomst aan werknemer ter beschikking wordt gesteld, aan werknemer toe te wijzen.
b. Werkgever stelt aan werknemer ter beschikking de navolgende lease-auto:
Merk : Lancia
Type : Lybra Station Wagon 2.0 20V LX Comfortr.
Kenteken : AA-BB-00
Cataloguswaarde : f 62.449,95 + opties f 2.695,02 + accessoires
f 2.025,02
Fiscale waarde : f 65.144,97
Jaarkilometrage : 20.000 km
Gebruiksduur : 48 maanden
Ingangsdatum : 12 mei 2000
Compleet met kentekenplaten, NL-transfer, conform de vastlegging op het bestelformulier, het bij de auto behorende instructieboekje van de fabrikant, een instructieboekje van ALP, kentekenbewijs deel I, II en III (niet kopie deel III) en het Internationaal motorrijtuigenverzekeringsbewijs.
c. Het leasebedrag bedraagt f 2.113,70 per maand, volgens de voorcalculatie van LeasePlan van 25 mei 2000. Het maximaal toegestane leasebedrag bedraagt f 1.975,-- per maand. Werknemer zal een bedrag van f 138,70 per maand zelf betalen, zijnde een voorschot op de meerkosten, die het maximaal toegestane leasebedrag te boven gaan. Jaarlijks vindt afrekening plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 3. Werknemer machtigt hierbij werkgever om laatstgenoemd bedrag maandelijks in te houden op zijn salaris.
d. (...)’
Deze berijdersovereenkomst is gewijzigd op 28 januari 2004, omdat aan eiser toen een andere (duurdere) auto ter beschikking is gesteld. De eigen bijdrage is vanaf die datum verhoogd tot € 232,47 per maand.
2.4. Verweerder heeft met dagtekening 26 juli 2006 een renseignement ontvangen van de belastingdienst Q. Het renseignement is opgesteld naar aanleiding van een in 2005 door de Belastingdienst Q bij de werkgever van eiser ingesteld boekenonderzoek. Hierin is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
‘Zoals afgesproken met (…..) zend ik je hierbij een renseignement betreffende
Naam: X
Jaar: 2000 t/m 2004 (…)
Bij een boekenonderzoek bij :
Naam: B N.V.
(…)
Is gebleken dat de in het kader vermelde persoon in dienstbetrekking staat/stond tot B N.V. In dat kader heeft dit persoon een personenauto ter beschikking gehad gedurende de periode vanaf (zeker) 12 mei 2000 (daarvoor niet bekend) t/m 31 december 2004.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat dhr X aan B een vergoeding heeft betaald voor het gebruik van de auto.
De vergoeding ziet voor een deel op het rijden in een lease-auto die in een duurdere klasse valt, dan hij op basis van zijn functie mag hebben en voor een deel op de verstrekking van een openvervoer abonnement.
De regeling bij de B is zo, dat werknemers zonder lease-auto een abonnement verstrekt krijgen voor het woon-werkverkeer. Werknemers die beschikken over een lease-auto, kunnen het abonnement aanschaffen via de werkgever. De kosten van het abonnement wordt dan ingehouden op het nettosalaris onder de omschrijving ‘lease abo’. De bijdrage voor het rijden in een duurdere lease-auto is alleen aftrekbaar van het autokostenforfait ib, voor zover de bijdrage ziet op het privé-gebruik. De kosten van het abonnement in het geheel niet.
Uit ABS blijkt dat hij de vergoeding volledig af heeft getrokken van het autokostenforfait inkomstenbelasting, derhalve niet uitsluitend dat deel van de vergoeding dat betrekking heeft op de privé-kilometers.
Onderstaand geef ik een overzicht per jaar:
(……..)
2001:
Vergoeding voor het rijden in een duurdere auto € 845,12
Vergoeding voor het OV-abonnement € 3.053,93
(…….)
2002::
Vergoeding voor het rijden in een duurdere auto € 229,92
Vergoeding voor het OV-abonnement € 2.483,86
(……..)
2004:
Vergoeding voor het rijden in een duurdere auto € 1.630,89
Vergoeding voor het OV –abonnement € 2.913,14
(………) ’
2.5. In 2002 zijn door verweerder aan eiser vragen gesteld over het privé gebruik van de auto van de werkgever betreffende het jaar 2000. In een brief van 11 juni 2002, betreffende de afhandeling van de aangifte, heeft verweerder onder meer het volgende aangegeven:
‘(…) Verder heeft u f 138.70 per maand betaald voor het privé-gebruik gedurende zeven maanden. Totaal f 971. De bijtelling bedraagt dan per saldo f 15.406. U heeft aangegeven f 9.217. Daarom ben ik van plan het aangegeven inkomen te verhogen met f 6.192.
Reiskosten woning-werk
De aftrek is akkoord. De bijdrage van f 384/f 396 per maand is tegelijk met de bijdrage voor het privé-gebruik van de auto op uw salaris ingehouden.’
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of de navorderingsaanslagen en de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4. Beoordeling van het geschil
Nieuw feit
4.1. Artikel 16, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) luidt als volgt:
‘Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.’
4.2. Eiser stelt dat er in dit geval geen sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, AWR.
4.3. Voor het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een nieuw feit, geldt dat het stelsel der wet meebrengt dat de inspecteur in de regel met vertrouwen op de aangifte mag afgaan.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur mede gelet op zijn brief van 11 juni 2002 over de aangifte 2000, er in dit geval op mocht vertrouwen dat eiser in de jaren daarna een dienovereenkomstige gedragslijn zou volgen.
4.5. Pas na ontvangst van het renseignement in 2006, toen de primitieve aanslagen over de jaren 2001, 2002 en 2004 reeds waren opgelegd, werd het verweerder duidelijk dat eiser voor genoemde jaren van de voor het jaar 2000 gevolgde gedragslijn was afgeweken. Deze afwijking hield in dat eiser ook de kosten van het ov-abonnement, die waren ingehouden op zijn nettosalaris in verband met de aanschaf hiervan door de werkgever, in mindering had gebracht op het autokostenforfait. Nu verweerder bij het opleggen van de desbetreffende primitieve aanslagen geen reden had te twijfelen aan de juistheid van de aangiften is de rechtbank van oordeel dat het renseignement een nieuw feit vormt dat navordering rechtvaardigt.
Hoogte navorderingsaanslagen
4.6. Eiser stelt dat hem nooit is gebleken dat hij voor zijn ov-abonnement een vergoeding heeft betaald aan zijn werkgever. De vergoeding die hij aan zijn werkgever heeft betaald ziet, naar hij stelt, in haar geheel op een eigen bijdrage voor privé gebruik van de auto welke als zodanig in mindering kan worden gebracht op het autokostenforfait. Eiser geeft in dat kader toe dat hij ten onrechte de reisaftrek heeft geclaimd.
4.7. De rechtbank kan dit standpunt van eiser niet volgen. Ter zitting heeft eiser immers verklaard dat hij, vanaf het moment dat hem een lease auto ter beschikking werd gesteld, wist dat de kosten in verband met de aanschaf van zijn openbaar vervoerabonnement, voor zijn rekening kwamen. Daarnaast blijkt uit de berijdersovereenkomst welk deel van de vergoeding die eiser aan zijn werkgever betaalde, betrekking had op een eigen bijdrage voor de lease-auto. Niet is gebleken dat in aanvulling op of in afwijking van deze berijdersovereenkomst nadere afspraken tussen eiser en zijn werkgever zijn gemaakt. Ook het feit dat eiser in de aangiften over de betreffende jaren eveneens de reisaftrek heeft geclaimd, maakt de stelling van eiser onaannemelijk. Immers, indien de vergoeding die hij betaalde uitsluitend zag op het gebruik van de lease-auto, ligt het niet voor de hand dat hij de reisaftrek zou hebben geclaimd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de hoogte van de eigen bijdrage voor privé gebruik van de auto terecht heeft berekend op basis van de berijdersovereenkomst. Verweerder heeft de navorderingsaanslagen terecht en niet naar een te hoog bedrag aan eiser opgelegd.
Vertrouwensbeginsel
4.8. Eiser stelt dat er sprake is van gewekt vertrouwen. Hij stelt dat hij terecht is uitgegaan van informatie die door de werkgever in dit kader is verstrekt. De belastingdienst heeft hem nimmer gecorrigeerd op basis van zijn eerste aangifte toen hij de beschikking over een lease-auto kreeg. Als er toen correct was gehandeld en men hem had gecorrigeerd, dan had hij zijn werkwijze niet gecontinueerd. Dit ontneemt de belastingdienst elke rechtsgrond om hem een vergrijpboete op te leggen, aldus eiser.
4.9. Voor zover eiser bedoelt te stellen dat verweerder op grond van dit gewekte vertrouwen geen navorderingsaanslagen kan opleggen, kan de rechtbank ook deze stelling van eiser niet volgen. Over de aangifte voor het jaar 2000 zijn vragen gesteld aan eiser. Uit de brief van verweerder aan eiser van 11 juni 2002 blijkt dat verweerder ook toen van oordeel was dat de eigen bijdrage voor de auto het bedrag betrof dat eiser verschuldigd was op basis van de berijdersovereenkomst, namelijk f 138,70 per maand. Ook blijkt hieruit dat verweerder zich toen al op het standpunt stelde dat een deel van de maandelijkse vergoeding die eiser aan zijn werkgever betaalde, betrekking had op het ov-abonnement. De stelling van eiser dat de belastingdienst hem nimmer gecorrigeerd heeft op basis van zijn eerste aangifte toen hij de beschikking kreeg over een lease-auto, mist dus feitelijke grondslag.
4.10. Voor zover eiser bedoelt te stellen dat informatie die zijn werkgever heeft verstrekt omtrent de fiscale gevolgen van de eigen bijdragen bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat geen navorderingsaanslagen kunnen worden opgelegd verwerpt de rechtbank deze stelling. Door de werkgever verstrekte informatie kan verweerder niet worden tegengeworpen.
4.11. Eiser stelt voorts dat er sprake is van gewekt vertrouwen omdat de belastingdienst verschillende malen de loonadministratie van zijn werkgever heeft gecontroleerd zonder dat daarbij bezwaar is gemaakt tegen de door deze gehanteerde werkwijze. De rechtbank verwerpt dit verweer van eiser. Daarbij neemt zij in aanmerking dat aan de uitkomsten van een boekenonderzoek geen vertrouwen kan worden ontleend voor kwesties met betrekking tot andere belastingen en dat het vertrouwen alleen gewekt kan worden ten aanzien van de belastingplichtige bij wie het boekenonderzoek is ingesteld, in dit geval de werkgever van eiser. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
De boete
4.12. Verweerder is van mening dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Op grond daarvan is aan eiser een boete opgelegd van 25%. Eiser stelt dat hem geen grove schuld kan worden verweten.
Van grove schuld is sprake bij een onachtzaamheid die zo ernstig is, dat zij in laakbaarheid aan opzet grenst. In dit geval is daarvan sprake. Eiser heeft zowel de reisaftrek geclaimd als de gehele door hem betaalde vergoeding in aftrek gebracht op het autokostenforfait terwijl hij kon weten dat een deel van de kosten geen verband hield met het privé gebruik van de leaseauto. Daarbij heeft hij niet de zorgvuldigheid betracht die van hem verwacht had mogen worden door onder meer de toelichting bij de aangifte niet te raadplegen. Bovendien heeft eiser niet de brieven omtrent de afwikkeling van de aangifte 2000 geraadpleegd om te controleren waar verweerder de door hem betaalde vergoeding aan toerekende en heeft hij geen acht geslagen op de berijdersovereenkomst. Door deze onachtzaamheid van eiser zijn de primitieve aanslagen tot te lage bedragen vastgesteld. De rechtbank is op basis van de genoemde feiten van oordeel dat de opgelegde boetes in beginsel passend en geboden zijn.
Nu echter ter zake van dezelfde gedraging in drie jaren een boete is opgelegd is sprake van cumulatie. De rechtbank ziet hierin reden de boetes te matigen tot € 150 euro per jaar.
4.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard waarbij de opgelegde navorderingsaanslagen in stand zullen blijven en de boetes zullen worden verminderd.
5. Proceskosten
Nu de beroepen gegrond zijn, zijn in beginsel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Voor vergoeding komen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking de door eiser gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, door de rechtbank begroot op € 20,94. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld of aannemelijk geworden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen 2001, 2002 en 2004;
- vernietigt de boetebeschikkingen voor de jaren 2001, 2002 en 2004;
- vermindert de opgelegde boetes tot € 150 per jaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 20,94, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en mr. C.J. Hummel (rechters), in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.