Home

Rechtbank Haarlem, 27-05-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1056 BD2733, 06/5800

Rechtbank Haarlem, 27-05-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1056 BD2733, 06/5800

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
27 mei 2008
Datum publicatie
29 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD2733
Zaaknummer
06/5800

Inhoudsindicatie

Invordering. De naheffingsaanslag is door verweerder vernietigd, waardoor de daarmee samenhangende kosten van betekening van het dwangbevel zijn verminderd tot hihil. Eiser heeft geen belang meer bij zijn beroep, zodat niet-ontvankelijkheid moet volgen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5800

Uitspraakdatum: 27 mei 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

gemachtigde A te Q

en

de ontvanger van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 2 mei 2005 aan eiser een dwangbevel betekend en bij beschikking van diezelfde datum de kosten daarvoor ten bedrage van € 10.295 aan eiser in rekening gebracht.

1.2. Tegen deze beschikking heeft eiser bij schrijven van 23 mei 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak van 13 oktober 2005 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen bij brief van 20 oktober 2005 beroep ingesteld. Door een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing heeft eiser administratief beroep ingesteld bij verweerder. Het beroepschrift is doorgestuurd naar de rechtbank Haarlem.

1.3. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008 te Haarlem. Zowel eiser als verweerder zijn, met kennisgeving vooraf aan de rechtbank, niet verschenen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Met dagtekening 11 februari 2005 heeft de inspecteur aan eiser een naheffingsaanslag accijns en omzetbelasting opgelegd, wegens het in Nederland voorhanden hebben van een hoeveelheid sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren.

2.2. Op 24 februari 2005 heeft verweerder ter zake van die naheffingsaanslag een aanmaning verzonden en, toen betaling achterwege bleef, op 2 mei 2005 een dwangbevel per post betekend.

2.3. Bij brief van 23 mei 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten ter zake van het dwangbevel. Bij brief van 11 oktober 2005 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op eisers bezwaar tegen de naheffingsaanslag en bij brief van 13 oktober 2005 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de vervolgingskosten.

2.4. De rechtbank Haarlem heeft in haar uitspraak van 12 oktober 2007, procedurenummer 06/1934, op het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2005 geoordeeld dat verweerder eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. De rechtbank heeft deze uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur om opnieuw uitspraak te doen op bezwaar.

2.5. De inspecteur heeft op 19 december 2007 opnieuw uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en deze daarbij vernietigd. Verweerder heeft aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend ten bedrage van € 161 voor de in de bezwaarfase gemaakte kosten.

2.6. Verweerder heeft de rechtbank telefonisch medegedeeld dat de in rekening gebrachte kosten van betekening van het dwangbevel zijn verminderd tot nihil. Eiser heeft de rechtbank, eveneens telefonisch, medegedeeld dat dientengevolge in deze procedure nog slechts de proceskosten onderwerp van geschil zijn.

3. Beoordeling van het geschil

Nu de naheffingsaanslag door verweerder is vernietigd, en de daarmee samenhangende kosten van betekening van het dwangbevel zijn verminderd tot nihil, kan een uitspraak van deze rechtbank eiser niet in een gunstiger positie brengen dan waarin hij door de handelwijze van verweerder is komen te verkeren. Dit betekent dat eiser geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn beroep, zodat niet-ontvankelijk verklaring moet volgen.

4. Proceskosten en griffierecht

De rechtbank acht, gezien het verloop van de procedure, termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en voor vergoeding van het door eiser in verband met deze procedure betaalde griffierecht.

Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de vergoeding voor de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase vast op € 161 (1 punt voor het bezwaarschrift, met een waarde van € 161 per punt en een wegingsfactor 1) en in de beroepsfase op € 322 (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

5. Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, tot op heden begroot op in totaal € 483 (als hiervoor onder 4. gespecificeerd) en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser zal vergoeden;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het griffierecht ten bedrage van € 138 aan eiser vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 27 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. L.F. Roseval, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.