Home

Rechtbank Haarlem, 14-02-2008, BD3156, 07/1315

Rechtbank Haarlem, 14-02-2008, BD3156, 07/1315

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 februari 2008
Datum publicatie
23 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD3156
Zaaknummer
07/1315

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Maximale parkeerduur. Niet aannemelijk is dat eisers dochter voor het verstrijken van de maximale parkeerduur het parkeervak heeft verlaten en later daar weer opnieuw heeft geparkeerd. De aankoop van het tweede kaartje kan niet worden aangemerkt als voldoening van de parkeerbelasting na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur. Controleur heeft ter controle steentje op de achterband gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/1315 en 07/1320

Uitspraakdatum: 14 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekeningen 11 januari 2007 en 17 januari 2007 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 januari 2007 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brieven van 19 februari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 20 februari 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden voor de enkelvoudige kamer op 24 september 2007 te Amsterdam. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. S.

1.6. Bij brieven van 2 oktober 2007 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld aanleiding te zien het onderzoek te heropenen, de behandeling van de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van de rechtbank en een nadere zitting te gelasten.

1.7. Verweerder heeft vóór de nadere zitting een nader verweerschrift met bijlagen ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan eiser verstrekt.

1.8. Het nadere onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft - gelijktijdig met de onder nummers 07/1213 en 07/2610 geregistreerde beroepen die soortgelijke zaken betreffen - plaatsgevonden op 22 november 2007 te Haarlem. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. W. en mr. S.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is houder van het voertuig met kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto).

2.2. De dochter van eiser heeft op respectievelijk 11 januari 2007 en 17 januari 2007 de auto geparkeerd aan de Radioweg te Amsterdam, ter hoogte van huisnummer XX. Op beide data heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto langer dan de ter plaatse toegestane maximale parkeerduur van drie uur stond geparkeerd. In verband hiermee heeft de parkeercontroleur om respectievelijk 12.52 uur en 12.46 uur de in geding zijnde naheffingsaanslagen opgelegd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

3.2. Eiser stelt zich met betrekking tot beide naheffingsaanslagen op het standpunt dat de auto op het parkeerterrein stond geparkeerd, dat zijn dochter voordat de maximale parkeerduur van drie uur was afgelopen met de auto is weggeweest en dat zij bij terugkomst de auto opnieuw in hetzelfde parkeervak heeft geparkeerd en een nieuw parkeerkaartje heeft gekocht. Nu voor het opnieuw parkeren van de auto ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen de parkeerbelasting was voldaan, zijn de naheffingsaanslagen volgens eiser ten onrechte opgelegd.

3.3. Verweerder meent dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de auto van eiser langer dan de toegestane drie uur stond geparkeerd en aldus niet voldoet aan de aan de heffing gestelde voorwaarde. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ingevolge artikel 225, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

4.1.2. In artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de tot 1 februari 2007 in de gemeente Amsterdam geldende Verordening Parkeerbelastingen 2006 (hierna: de Verordening Parkeerbelastingen) is bepaald dat onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Artikel 5 van de Verordening Parkeerbelastingen bepaalt dat het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel. Ingevolge artikel 11 van de Verordening Parkeerbelastingen kan het college van burgemeester en wethouders voorts nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en invordering van parkeerbelastingen.

4.1.3. De bij de Verordening Parkeerbelastingen behorende tarieventabel bepaalt in "Hoofdstuk 1 Tariefgebieden" dat de hierna nader te noemen zogenaamde 10-centstariefgebieden qua ruimte en tijd (parkeerduurbeperking) zijn begrensd. De onderscheidenlijke parkeerduurbeperkingen worden aangegeven in een uitvoeringsbesluit van het college van burgemeester en wethouders.

4.1.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, sub e, in samenhang gelezen met artikel 27 van de met ingang van 1 januari 2007 in de gemeente Amsterdam geldende Parkeerverordening 2007 (hierna: Parkeerverordening) kunnen burgemeester en wethouders binnen een vergunninggebied een parkeerduurbeperking instellen.

4.1.5. Bij het tot 1 februari 2007 geldende Uitwerkingsbesluit op grond van deVerordening Parkeerbelastingen en de Parkeerverordening (hierna: het Uitwerkingsbesluit) zijn de nadere regels gesteld als bedoeld in genoemde verordeningen en is de stratentabel vastgesteld. Eiser heeft niet betwist dat volgens de stratentabel voor de Radioweg te Amsterdam van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 19.00 uur een tarief van € 0,10 per uur geldt en dat ter hoogte van huisnummer XX een parkeerduurbeperking van drie uur geldt.

4.2. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat de auto op respectievelijk donderdag 11 januari 2007 om 12.52 uur en woensdag 17 januari 2007 om 12.46 uur geparkeerd stond op de Radioweg te Amsterdam, alsmede dat voor die plaats en tijdstippen parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening was verschuldigd, tegen een tarief van € 0,10 en onder de restricties als hiervoor weergegeven.

4.3. Eiser stelt dat de auto niet aaneengesloten geparkeerd stond op de onderhavige parkeerplek omdat zijn dochter beide dagen tussentijds met de auto is weggeweest. Verweerder heeft dienaangaande aangevoerd dat de parkeercontroleur op beide dagen heeft geconstateerd dat de auto van eiser tussentijds niet uit het desbetreffende parkeervak is weggeweest. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerder de aantekeningen van de parkeercontroleur met betrekking tot de desbetreffende dagen, alsmede een verklaring van deze controleur overgelegd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De door verweerder overgelegde aantekeningen van de parkeercontroleur houden een door hem opgesteld overzicht in van de auto’s die op de desbetreffende dagen op het parkeerterrein waren geparkeerd, tot wanneer het parkeerkaartje geldig was en of een tweede kaartje was gekocht. Uit deze aantekeningen volgt dat op de desbetreffende dagen de auto zowel tijdens de eerste controle ’s ochtends als tijdens de tweede controle later op de dag op het parkeerterrein stond geparkeerd en dat een tweede parkeerkaartje was gekocht. Voorts verklaart de parkeercontroleur in zijn overgelegde verklaring dat hij op beide dagen aan de hand van een op de achterband van de auto neergelegd steentje heeft vastgesteld dat de auto niet is weggeweest. Nadat hij dit steentje op beide dagen om ongeveer 09.30 uur op de achterband van eisers auto had gelegd, trof hij dit steentje tijdens de controle later op de dag beide keren nog steeds op de achterband aan. In het licht van deze verklaring en aantekeningen is eisers enkele stelling dat zijn dochter met de auto is weggeweest niet aannemelijk. Dat eiser, zoals hij in dit verband nog heeft gesteld, bij door hem op het parkeerterrein ingesteld onderzoek nooit steentjes op een band van een auto heeft aangetroffen, kan hem niet baten. Indien en voor zover dit al zo is, sluit dat immers niet uit dat de parkeercontroleur op de twee desbetreffende dagen wel steentjes op de achterband van de auto heeft gelegd.

4.4. Vast staat dat de parkeercontroleur tijdens controles op 11 en op 17 januari 2007 om ongeveer 09.30 uur de auto geparkeerd heeft zien staan aan de Radioweg te Amsterdam en dat de auto ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen om respectievelijk 12.52 uur en 12.46 uur nog op dezelfde parkeerplaats stond. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat op het moment van het verstrijken van de geldigheidsduur van de parkeerkaartjes met eindtijd 10.38 uur (11 januari 2007) en 10.18 uur (17 januari 2007) de maximaal ter plaatse toegestane parkeerduur van 3 uur was bereikt.

4.5. Op 11 januari 2007 heeft (de dochter van) eiser een parkeerkaartje gekocht dat tot 10.38 uur geldig was, alsmede om 10.32 uur een tweede parkeerkaartje dat tot 13.32 geldig was. Nu de auto gedurende een aaneengesloten periode stond geparkeerd, is er sprake van één belastbaar feit. Nu de tweede betaling heeft plaatsgevonden voor het verstrijken van de parkeerduur waarop na de eerste betaling aanspraak bestond, heeft de tweede betaling betrekking op ditzelfde belastbare feit. Eiser moet dus worden geacht het voor beide parkeerkaartjes betaalde tezamen voor dat belastbare feit te hebben voldaan. Nu de parkeerduur ter plaatse was beperkt tot drie uur, heeft eiser slechts voor ten hoogste die tijdsduur parkeerbelasting op aangifte kunnen voldoen. Het door eiser meer betaalde dan het voor het belastbare feit maximaal verschuldigde bedrag, kan dan ook niet worden geacht te zijn voldaan ter zake van het parkeren na het verstrijken van de maximale parkeerduur. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2000 (nr. 35201, BB 2000, 543).

Ter plaatse is voorts voor het parkeren na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur ook parkeerbelasting verschuldigd. Ter zake van dit parkeren kon (de dochter van) eiser echter niet meer rechtsgeldig parkeerbelasting voldoen, aangezien het voorschrift van de parkeerduurbeperking daaraan in de weg stond. Nu (de dochter van) eiser zich zelf in deze positie heeft gebracht, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

4.6. Op 17 januari 2007 heeft (de dochter van) eiser een parkeerkaartje gekocht dat tot 10.18 uur geldig was, alsmede om 11.31 uur een tweede parkeerkaartje dat tot 14.31 geldig was. Gelet op de door burgemeester en wethouders krachtens de wettelijke bepalingen gestelde voorwaarde dat ter plaatse gedurende maximaal drie uur mag worden geparkeerd, heeft (de dochter van) eiser slechts voor ten hoogste die tijdsduur parkeerbelasting op aangifte kunnen voldoen. Ter plaatse is ook voor het parkeren na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur parkeerbelasting verschuldigd. Ter zake van dit parkeren kon (de dochter van) eiser echter niet meer rechtsgeldig parkeerbelasting voldoen, aangezien het voorschrift van de parkeerduurbeperking daaraan in de weg stond. Het om 11.31 uur, derhalve na ommekomst van de maximale parkeerduur, betaalde bedrag kan derhalve niet worden geacht te zijn voldaan ter zake van het parkeren na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur. Nu (de dochter van) eiser zich zelf in deze positie heeft gebracht, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 14 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.