Home

Rechtbank Haarlem, 02-06-2008, BD3364, 07/6518

Rechtbank Haarlem, 02-06-2008, BD3364, 07/6518

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 juni 2008
Datum publicatie
23 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD3364
Zaaknummer
07/6518

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkheid. Het financiele beleid is een zaak van het gehele bestuur van een vennootschap en de bestuurders zijn daar collectief verantwoordelijk voor. Niet aannemelijk is geworden dat eiser, door omstandigheden buiten zijn wil, hij in de onmogelijkheid verkeerde op een en ander invloed uit te oefenen. Een interne taakverdeling tussen bestuurders van een vennootschap komt voor risico van die bestuurders.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/6518

Uitspraakdatum: 2 juni 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft eiser bij beschikking met dagtekening 7 juni 2007 aansprakelijk gesteld voor de niet (volledig) betaalde naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting die zijn opgelegd aan A B.V. (hierna: de Vennootschap), tot een bedrag van

€ 25.021.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2007 de beschikking aansprakelijkstelling gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 24 september 2007, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. De naheffingsaanslag loonbelasting voor het tijdvak januari 2007 is na de vaststelling van de beschikking aansprakelijkstelling verminderd met € 3.097. Het bedrag van de aansprakelijkstellingsschuld is daarom door verweerder nader vastgesteld op € 21.924.

1.6. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008 te Haarlem. Namens eiser is verschenen diens gemachtigde B. Namens verweerder is verschenen C. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan de rechtbank. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken staat vermeld dat eiser sinds 10 juli 1995 enig aandeelhouder is van de Vennootschap. Als bestuurders zijn ingeschreven eiser en zijn echtgenote D (hierna: echtgenote). Beide bestuurders zijn zelfstandig bevoegd.

Op 13 juni 2007 is de Vennootschap failliet verklaard.

2.2. Bij brief van 29 mei 2007 aan de belastingdienst meldt het Administratiekantoor E dat eiser niet meer in staat is om aan lopende betalingsverplichtingen richting de belastingdienst te voldoen. Er wordt melding van betalingsonmacht gedaan voor de loonbelasting voor de tijdvakken januari, februari, maart en april 2007 en voor de omzetbelasting voor het tijdvak maart 2007.

2.3. Bij Beslissing rechtsgeldigheid melding betalingsonmacht van 5 juni 2007 heeft verweerder beslist dat de melding van betalingsonmacht gedaan voor het tijdvak loonbelasting april 2007 tijdig is en dat de meldingen gedaan voor de overige tijdvakken loonbelasting en omzetbelasting niet tijdig en aldus niet rechtsgeldig zijn.

2.4. Bij de thans bestreden beschikking is eiser aansprakelijk gesteld voor de volgende aanslagen;

- naheffingsaanslagen loonbelasting, tijdvakken september, november, december 2006 en januari 2007;

- naheffingsaanslagen omzetbelasting, tijdvakken januari, februari en maart 2007.

2.5. In de beschikking is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“(…) De betalingsonmacht (..) is niet rechtsgeldig gemeld. Op grond hiervan bestaat een wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur. U bent daarom aansprakelijk voor (een deel van) de niet betaalde belasting van A B.V. Deze aansprakelijkstelling is gebaseerd op artikel 36 van de Invorderingswet 1990 en artikel 16 van de Wet financiering volksverzekeringen.

Artikel 32, lid 2, van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat u aansprakelijk bent voor de invorderingsrente die verband houdt met de belastingschuld, voor zover het ontstaan hiervan aan u is te wijten. Dit geldt ook voor de in de belastingaanslag(en) begrepen bestuurlijke boete.

(...)”

2.6. Op 10 juli 2007 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarbij eiser, zijn gemachtigde en C, namens verweerder, aanwezig waren.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht en op goede gronden eiser aansprakelijk heeft gesteld voor het onbetaald gebleven deel van de aan de Vennootschap opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonbelasting.

3.2.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat het niet aan hem te wijten is dat er niet tijdig is gemeld. Eisers gemachtigde heeft hierover ter zitting het volgende verklaard: “Eiser nam het technische gedeelte van de Vennootschap voor zijn rekening en zijn echtgenote het financiële gedeelte. In januari 2007 merkte eiser dat de administratie van het bedrijf niet op orde was. Op het moment dat een verklaring hiervoor van zijn echtgenote uitbleef, huurde hij een extern persoon in om de financiële zaken op orde te brengen. Pas toen werd hij zich bewust van de chaos in de administratie en van de betalingsachterstanden bij de belastingdienst. Vervolgens is in mei 2007 door administratiekantoor E melding van de betalingsonmacht gedaan.”

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op het voorgaande, geen invloed heeft kunnen uitoefenen op het aangifte- en betalingsgedrag van de Vennootschap.

3.2.2. Voorts is eiser van mening dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste gronden, althans in ieder geval niet met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

3.3. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet melden van de betalingsonmacht niet aan hem is te wijten en dat eiser derhalve niet toekomt aan de weerlegging van het wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) – voor zover hier van belang – is een lichaam als de Vennootschap verplicht om onverwijld nadat is gebleken dat zij niet tot betaling van loonbelasting en/of omzetbelasting in staat is, daarvan mededeling te doen aan verweerder. Indien niet aan de meldingsverplichting is voldaan, geldt dat een bestuurder aansprakelijk is en dat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem is te wijten. De bestuurder wordt alleen tot weerlegging van dit wettelijk vermoeden toegelaten als hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat niet tijdig is gemeld. Ingevolge artikel 32, tweede lid, IW, strekt de aansprakelijkheid van een bestuurder zich uit tot de met een belastingschuld samenhangende kosten, renten en boeten, een en ander voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijke is te wijten.

4.2. In artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is bepaald dat de mededeling als bedoeld in artikel 36, tweede lid, IW, wordt gedaan uiterlijk twee weken na de dag waarop ingevolge artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de verschuldigde belasting behoorde te zijn afgedragen of voldaan.

4.3. Niet in geschil is dat eiser bestuurder is in de zin van artikel 36 IW. Evenmin is in geschil dat er voor de hiervoor onder 2.4. vermelde tijdvakken bij de ontvanger geen tijdige melding van betalingsonmacht, zoals bedoeld in artikel 36 IW, namens de Vennootschap is gedaan.

4.4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het niet tijdig melden niet aan hem te wijten is, gezien de gebrekkige communicatie met zijn – inmiddels ex- – echtgenote, alsmede de omstandigheid dat het doen van aangifte en de betaling van belastingen niet tot zijn takenpakket binnen de Vennootschap behoorden. Eiser stelt op grond van die omstandigheden te moeten worden toegelaten tot weerlegging van het wettelijk vermoeden dat de niet-betaling van de belastingschulden aan hem als bestuurder is te wijten.

4.5. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het financiële beleid een zaak is van het gehele bestuur van een vennootschap en dat de bestuurders daarvoor collectief verantwoordelijk zijn. Eiser had zich, als bestuurder, rekenschap behoren te geven van de fiscale verplichtingen van de Vennootschap en er (mede) op moeten toezien dat deze werden nagekomen dan wel dat tijdig werd gemeld. Niet aannemelijk is geworden dat hij door omstandigheden buiten zijn wil in de onmogelijkheid verkeerde op een en ander invloed uit te oefenen. De omstandigheid dat eiser zich slechts bezighield met het technische gedeelte van het bedrijf en daardoor onvoldoende zicht had op de activiteiten van de andere bestuurder ontslaat hem niet van de verantwoordelijkheid die hij als bestuurder op zich heeft genomen en van de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor eventuele belastingschulden van de vennootschap. Een interne taakverdeling tussen de bestuurders van een vennootschap in die zin dat de één niet controleert wat de ander doet, komt voor risico van die bestuurder(s) en regardeert verweerder niet. Evenmin ontslaan huwelijksproblemen met of het falen van de andere bestuurder eiser van die verantwoordelijkheid. Eiser kan daarom niet worden toegelaten tot weerlegging van het wettelijke vermoeden dat de niet-betaling van de belastingschulden aan hem te wijten is, zodat hij terecht aansprakelijk is gesteld.

4.6. Eisers stelling ten slotte dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste gronden, althans in ieder geval niet met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen, aangezien de bezwaren van eiser niet naar behoren zijn erkend, begrijpt de rechtbank aldus dat deze uitspraak niet zou berusten op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, Awb. Deze stelling treft geen doel. Verweerder heeft in zijn uitspraak op bezwaar alle grieven van eiser gemotiveerd behandeld en verworpen.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.P.M. van Rijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.