Home

Rechtbank Haarlem, 15-05-2008, BD3401, 06/6831

Rechtbank Haarlem, 15-05-2008, BD3401, 06/6831

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 mei 2008
Datum publicatie
10 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD3401
Zaaknummer
06/6831

Inhoudsindicatie

Douane. De inktcartridges bevatten geen geïntegreerde printkop. Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 juni 2007, nr. 05/1340, in navolging van het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 26 oktober 2006, C-250/05 (Turbon II), dienen de inktcartridges met chip en de inktcartridges zonder elektronische schakeling ingedeeld te worden onder GN-onderverdeling 3215 90 80. Verweerder is vrij in de keuze waar hij de controle ex artikel 78 CDW doet plaatsvinden. Er is sprake van een vergissing ex artikel 220, tweede lid, sub b van het CDW.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummers: AWB 06/6831, 06/6832 en 06/12390

Uitspraakdatum: 15 mei 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: mr. A

en

P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiseres is op 19 januari 2005 een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt met beschikkingnummer [nummer 1] ter zake van douanerecht ten bedrage van € 56.472,85.

1.2. Tevens is aan eiseres op 3 mei 2005 een tweetal UTB’s uitgereikt met beschikkingnummer [nummer 2] ten bedrage van € 31.007,78 en beschikkingnummer [nummer 3] ten bedrage van € 40.086,88.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 mei 2006 de UTB’s met beschikkingnummer [nummer 1] en beschikkingnummer [nummer 3] verminderd met respectievelijk € 2.362,15 en € 2.666,59.

1.4. Bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2006 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de UTB met beschikkingnummer [nummer 2] afgewezen.

1.5. Eiseres heeft tegen de onder 1.3. genoemde uitspraken op bezwaar bij brief van 13 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 15 juni 2006, beroep ingesteld.

1.6. Eiseres heeft tegen de onder 1.4. genoemde uitspraak op bezwaar, bij faxbericht van 7 augustus 2006, beroep ingesteld.

1.7. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.8. Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend, waar verweerder op heeft gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.9. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2007 te Haarlem, alwaar gezeten hebben mr. E. Polak, voorzitter, mr. A. Roelvink-Verhoeff en mr. L.G. Jobse, rechters en mr. O. Nijhuis als griffier. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken aan de rechtbank. Van het onderzoek ter zitting is proces-verbaal opgemaakt dat op 5 juli 2007 is toegestuurd aan partijen.

1.10. De rechtbank heeft op 21 augustus 2007 van verweerder nadere stukken ontvangen. Hierop heeft de rechtbank op 11 september 2007 van eiseres een reactie ontvangen, alsmede een reactie op het proces-verbaal. Partijen hebben zich schriftelijk kunnen uitlaten over de gewisselde stukken.

1.11. Het onderzoek ter zitting is vervolgens in gewijzigde samenstelling van de rechtbank voortgezet op 4 april 2008 te Haarlem. De zaken zijn daar gezamenlijk behandeld met de beroepen van de aan eiseres gelieerde aangever Y B.V. in de zaken AWB 06/6828, 06/6829, en met het beroep van de aan eiseres gelieerde aangever V B.V. in de zaak AWB 06/6836. Namens eiseres zijn daar verschenen haar gemachtigden mr. A en mr. B. Namens verweerder is verschenen mr. C. Verweerder heeft met instemming van eiseres stukken overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft in de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 aangiften ten invoer gedaan waarbij onder meer inktcartridges voor inkjetprinters werden ingevoerd. Vast staat dat de inktcartridges zijn bestemd om te worden gebruikt in machines (inkjetprinter) als bedoeld bij post 8471. Eiseres heeft de inktcartridges aangegeven onder GN-onderverdeling 8473 3090 00 zijnde delen van printers. De inktcartridges werden ingevoerd in opdracht van de importeur W B.V..

2.2. Verweerder heeft op de voet van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) een controle na invoer (CNI) verricht bij de importeur van de inktcartridges, W B.V., op respectievelijk 19 maart 2004, 15 oktober 2004 en 3 december 2004. Bij de CNI werd geconcludeerd dat de cartridges in GN-onderverdeling 3215 90 80 moesten worden ingedeeld. De bevindingen van de CNI zijn op 3 december 2004 besproken met W. Vervolgens is op 26 april 2005 een controlerapport opgemaakt. Op pagina 4 van het controlerapport is vermeld:

“Tijdens de controle is gebleken dat deze inktcartridges geen mechanische delen bevatten en moeten worden ingedeeld naar de aard en de samenstelling van de inhoud van de cartridge. Deze cartridges moet u aangeven met goederencode 3215.9080.00, D.R. 6,5%.”

2.3. In het tot de stukken behorende interne memo bij het rapport is opgenomen:

“De inktcartridges zijn replica’s van a-merk en b-merk.

(…)

Sommige facturen bevatten ook omschrijvingen van andere types inktcartridges zoals van de merken c-merk en d-merk. Deze hebben wij buiten de correctie gehouden daar hier van bekend is dat zij ingedeeld moeten worden onder onderdelen van printers(H84).”

2.4. Naar aanleiding van de CNI zijn vervolgens de in geding zijnde UTB’s uitgereikt aan eiseres. De onder 1.1. bedoelde UTB met dagtekening 19 januari 2005 bevat de volgende tekst:

“Reden

Tijdens een controle na de invoer, op grond van artikel 78 Verordening (EEG) nr.2913/92 van de Raad, bij de firma W B.V. te Q op 19 maart, 15 oktober en op 3 december 2004 is het volgende vastgesteld.

Op de op bijlage 3 vermelde aangiften ten invoer heeft u aangegeven inktcartridges voor printers met goederencode 8473.3090.00, D.R. 0,0 %.

Tijdens de controle en uit andere ons ten dienste staande gegevens is gebleken dat u deze inktcartridges voor printers moet aangeven met goederencode 3215.9080.00, D.R. 6,5 %.

Hierdoor zijn er ten onrechte geen douanerechten in rekening gebracht.”

De onder 1.2. bedoelde UTB’s met dagtekening 3 mei 2005 bevatten de volgende tekst:

“Reden

Tijdens een controle na de invoer, op grond van artikel 78 Verordening (EEG) nr.2913/92 van de Raad, bij de firma W B.V. te Q op 19 maart, 15 oktober en op 3 december 2004 is het volgende vastgesteld.

Op de op bijlage 3 vermelde aangiften ten invoer heeft u aangegeven inktcartridges voor printers met goederencode 8473.3090.00, D.R. 0,0 %.

Tijdens de controle is gebleken dat deze inktcartridges geen mechanische delen bevatten en moeten worden ingedeeld naar de aard en de samenstelling van de inhoud van de cartridge. Deze cartridges moet u aangeven met goederencode 3215.9080.00, D.R. 6,5 %.

(…)

Op grond van artikel 201 van Verordening (EEG) nr.2913/92 juncto artikel 2, lid 2, letter a, van de Douanewet is er een douaneschuld ontstaan en bent u de rechten verschuldigd omdat de aangever als schuldenaar worde aangewezen.”

2.5. Bij brief van 30 mei 2005 heeft verweerder op verzoek van de gemachtigde van eiseres een nadere onderbouwing van de UTB’s verzonden.

2.6. Tussen partijen staat vast dat de douaneautoriteiten in de periode gelegen tussen 23 april 2002 en 26 januari 2004 bepaalde aangiften bij eiseres op de voet van artikel 68 van het CDW hebben geselecteerd voor controle en in dat kader desbetreffende inktcartridges fysiek hebben opgenomen ter controle van de aangiften op de juiste indeling van de goederen in de Gecombineerde Nomenclatuur. De fysieke controles betroffen de aangiften met de nummers [nummers].

3. Geschil en relevante bepalingen

3.1. Vorenvermelde GN-onderverdelingen luiden als volgt:

GN-onderverdeling 8473 30 90

“8473 Delen en toebehoren (andere dan koffers, hoezen en dergelijke), waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor machines en toestellen bedoeld bij de posten 8469 tot en met 8472:

(…)

8473 30 - delen en toebehoren van de machines bedoeld bij post 8471:

8473 30 10 - - elektronische assemblages

8473 30 90 - - andere”

GN-onderverdeling 3215 90 80

“3215 Drukinkt, schijfinkt, tekeninkt en andere inktsoorten, ook indien geconcentreerd of in vaste vorm:

- drukinkt:

(…)

3215 90 - andere:

3215 90 10 - - (…)

3215 90 80 - - andere”

3.2. In geschil is of de inktcartridges in GN-onderverdeling 8473 30 90 of 3215 90 80 moeten worden ingedeeld. Voorts is in geschil of verweerder de UTB’s op de geëigende wijze heeft gemotiveerd. Tot slot is in geschil of navordering in strijd komt met het bepaalde in artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW.

4. Standpunten van partijen

4.1. Eiseres voert als grief aan dat de UTB’s onvoldoende zijn gemotiveerd. Daarbij is eiseres van mening dat de goederen moeten worden ingedeeld in GN-onderverdeling 8473 30 90. Voorts meent eiseres dat verweerder de UTB’s in strijd met artikel 220, lid 2, sub b, van het CDW heeft opgelegd nu bij haar een aantal van de in geding zijnde inktcartridges fysiek is opgenomen en gecontroleerd door verweerder.

4.2. Verweerder bestrijdt de standpunten van eiseres en is van mening dat de goederen moeten worden ingedeeld in HOOFDSTUK 32.

5. Beoordeling van het geschil

a. De aard en samenstelling van de goederen

5.1. Uit de stukken van het geding en hetgeen partijen ter zitting hebben aangegeven, leidt de rechtbank af dat de ingevoerde inktcartridges weliswaar verschillende modellen betreffen, maar dat de thans nog in geding zijnde inktcartridges geen geïntegreerde printkop bevatten. Het betreffen (namaak)cartridges voor printers van modellen van de merken b-merk en a-merk. Deze printers van b-merk en a-merk zijn reeds voorzien van een printkop, zodat vaststaat dat de cartridges niet over een geïntegreerde printkop beschikken. Dit geldt eveneens voor ingevoerde inktcartridges voorzien van een productnummer, waarbij geen verbinding kon worden gemaakt tussen de factuur en de UTB’s; partijen hebben ter zitting aangegeven dat ook die inktcartridges niet voorzien zijn van een geïntegreerde printkop. De rechtbank volgt partijen hier in.

5.2. Voorts leidt de rechtbank uit de stukken van het geding en hetgeen partijen ter zitting hebben aangegeven af dat de in geding zijnde cartridges te verdelen zijn in twee typen cartridges: inktcartridges voorzien van een chip (een elektronische schakeling) en inktcartridges zonder chip. De rechtbank stelt vast dat cartridges een plastic omhulsel gevuld met inkt betreffen, soms voorzien van een chip aan de buitenkant van het omhulsel. Voorts stelt de rechtbank vast dat de chip, indien aanwezig, de communicatieschakel met de printer vormt. In dat kader geeft de chip aan de printer diverse informatie met betrekking tot de inkt, zoals de hoeveelheid (resterende) inkt in de cartridge, en regelt deze ook de hoeveelheid en snelheid van de ‘inkbursts’ (de snelheid van waarmee de inkt op het papier wordt gespoten). De rechtbank stelt vervolgens vast dat de inktcartridges zonder chip louter plastic omhulsels met inkt betreffen.

b. Het beroep op ondeugdelijke motivering van de UTB’s

5.3. Ingevolge artikel 78 van het CDW is verweerder bevoegd na de goederen te hebben vrijgegeven en ten einde zich van de juistheid van de vermeldingen in de aangifte te vergewissen, over te gaan tot een controle van de handelsdocumenten en -gegevens aangaande de in- of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden. Deze controles kunnen worden uitgeoefend bij de aangever en bij elke persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde transacties is betrokken, alsmede bij elke andere persoon die beroepshalve over de genoemde documenten en gegevens beschikt.

5.4. Verweerder is derhalve vrij in de keuze of hij de controle doet plaatsvinden bij W B.V. als importeur van de inktcartridges of bij een andere bij de invoertransacties betrokken (rechts)persoon. Indien uit de controle blijkt dat een lager bedrag is geboekt dan het wettelijk verschuldigde bedrag, dient ingevolge artikel 220, eerste lid, van het CDW de boeking van het in te vorderen of aanvullend in te vorderen bedrag aan rechten te geschieden binnen een termijn van twee dagen te rekenen vanaf de datum waarop de douaneautoriteiten deze situatie hebben vastgesteld en het wettelijk verschuldigde bedrag kunnen berekenen en zij de schuldenaar kunnen aanwijzen. Deze termijn van twee dagen kan op grond van artikel 219 van het CDW worden verlengd. De verlengde termijn mag maximaal 14 dagen bedragen. Het concept-controlerapport is opgesteld op 26 april 2005 en de mededeling van de boeking is bij UTB gedaan op 19 januari 2005 en 3 mei 2005. De rechtbank constateert dat verweerder wat de controle achteraf en de boeking betreft, gehandeld heeft in overeenstemming met de voorschriften van het CDW.

5.5. De mededeling die verweerder van de boeking heeft gedaan overeenkomstig artikel 221 van het CDW, brengt ingevolge artikel 222 een betalingsverplichting met zich. Deze mededeling is derhalve ingevolge artikel 4, vijfde lid, van het CDW een beschikking betreffende de toepassing van de douanewetgeving. Uit het derde lid van artikel 6 van het CDW volgt dat schriftelijk genomen beschikkingen die ongunstige gevolgen hebben voor de personen tot wie zij zijn gericht, door de douaneautoriteiten met redenen worden omkleed.

5.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CDW anders dan dat de mededeling “op een daartoe geëigende wijze” dient te geschieden en voor zover het betreft beschikkingen die ongunstige gevolgen hebben voor de personen tot wie zij zijn gericht, geen bijzondere aanwijzing gegeven voor de wijze waarop de mededeling van de boeking dient te worden gemotiveerd, anders dan dat deze met reden moet zijn omkleed. De Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt in artikel 22a dat de mededeling, bedoeld in artikel 221, eerste lid, van het CDW, geschiedt door het vaststellen van een UTB.

5.7. Gelet op vorenstaande kan hetgeen eiseres heeft gesteld omtrent de strijdigheid van de UTB’s en de totstandkoming daarvan met de Awb, in verband met de blokkerende werking van het gemeenschapsrecht geen doel treffen.

5.8. Hoewel de rechtbank vaststelt dat verweerder reeds op 19 januari 2005 een UTB heeft verzonden welke vervolgens met het controlerapport van 26 april 2005 nader is gemotiveerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de onder 2.4. aangehaalde UTB’s niet tekort is geschoten. Uit de gang van zaken blijkt dat verweerder eiseres voldoende informatie heeft verschaft omtrent de redenen voor het opleggen van de UTB’s. De UTB’s zelf noemen reeds de wijziging van tariefindeling en verwijzen naar het bij de importeur uitgevoerde onderzoek. Voorts heeft verweerder de UTB’s bij de onder 2.5. genoemde brief ten behoeve van eiseres nader gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermede niet dermate in strijd met het CDW heeft gehandeld dat daaraan de consequentie zou moeten worden verbonden dat de UTB’s in strijd met het recht zijn opgelegd, te meer nu niet is gebleken dat eiseres in haar verdedigingsbelangen is benadeeld.

c. De indeling in het gemeenschappelijk douanetarief

5.9. Volgens rechtspraak van de Douanekamer van het gerechtshof te Amsterdam, uitspraak van 26 juni 2007, nr. 05/1340 DK, LJN BA9695, in navolging van het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 26 oktober 2006 in de zaak C-250/05 (Turbon II), is het voor het aanmerken van goederen als deel of toebehoren nodig dat deze goederen een integrerende functie hebben tijdens de werking van het apparaat, waarvan zij deel of toebehoren zijn. In casu is dit het geval, omdat de inktcartridge noodzakelijk is voor het functioneren van de printer. De inktcartridge zou op zichzelf dan ook als “deel of toebehoren” kunnen worden gekwalificeerd en onder GN-onderverdeling 8473 30 90 worden ingedeeld. Daarnaast bevat de cartridge echter inkt, welke evenwel niet als deel of toebehoren van de printer kan worden aangemerkt, maar onder de omschrijving van GN-onderverdeling 3215 90 80 valt. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een samengesteld werk als bedoeld in de algemene indelingsregel 2b voor de interpretatie van de GN. De indeling dient te geschieden aan de hand van indelingsregel 3.

5.10. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat ofschoon een inktcartridge zo vervaardigd is dat de printer zonder deze cartridge niet werkt, de inkt in deze cartridge van doorslaggevend belang is voor het gebruik van de printer. De inktcartridge wordt immers in de printer geplaatst om de printer van inkt te voorzien, zodat de inkt de in geding zijnde inktcartridges het wezenlijke karakter verleent.

5.11. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de in geding zijnde cartridges meer of andere functies hebben dan de cartridges bedoeld in de onder 5.9. aangehaalde uitspraak van de Douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, waardoor het wezenlijke karakter van de inktcartridge een andere zou zijn dan het verschaffen van inkt aan de printer. Zowel de inktcartridges met chip als de inktcartridges zonder elektronische schakeling dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden ingedeeld in GN-onderverdeling 3215 90 80.

d. Navordering in strijd met artikel 220 van het CDW

5.12. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder de UTB’s in strijd met artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW heeft geboekt aangezien verweerder in de periode tussen 23 april 2002 en 26 januari 2004 bepaalde aangiften bij haar op de voet van artikel 68 van het CDW heeft geselecteerd voor controle en in dat kader desbetreffende cartridges fysiek heeft opgenomen ter controle.

5.13. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef en sub b, van het CDW de bescherming van het gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan. Er wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten en navordering indien de volgende drie, cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; de vergissing is van dien aard dat zij door een douaneschuldenaar die te goeder trouw is redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; en de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 27 juni 1991, C-348/89, volgt dat vergissingen inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer of bij uitvoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, alle vergissingen omvatten, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging, hetzij van de tot navordering bevoegde autoriteiten, hetzij van de autoriteiten van de lidstaat van uitvoer.

5.14. Nu tussen partijen vaststaat dat bij eiseres een aantal malen een actieve gedraging door de douaneautoriteiten – het fysiek controleren van de goederen – heeft plaatsgehad, is de rechtbank van oordeel dat er hierdoor sprake is van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf als bedoeld in artikel 220, tweede lid, aanhef en sub b, van het CDW. Deze gedraging heeft eerst plaatsgehad na de aangifte met nummer [nummer 4], en is nadien meerdere malen bevestigd. Hieruit maakt de rechtbank op dat de indeling van de cartridges kennelijk geenszins duidelijk was en dat eiseres de cartridges, zo blijkt thans, eerder naar het oordeel van de douaneautoriteiten onder de juiste goederencode had aangegeven. Hierom is de rechtbank van oordeel dat eiseres de vergissing van de autoriteiten redelijkerwijze niet kon ontdekken als bedoeld in artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW. De UTB’s zijn daarom, voor zover zij zien op aangiften van cartridges na de aangifte met nummer [nummer 4], ten onrechte opgelegd. Dit betekent dat de UTB met nummer [nummer 1], behoudens voor zover de UTB betrekking heeft op de aangiften met de nummers [nummers], ten onrechte is opgelegd. Tevens is de UTB met nummer [nummer 3] ten onrechte opgelegd, en de UTB met nummer [nummer 2] is voor een te hoog bedrag opgelegd, nu navordering van douanerechten na de controle van de aangifte met nummer [nummer 4] ten onrechte heeft plaatsgevonden. De navordering van douanerechten over goederen die zijn omschreven als ‘gift boxes’ ten bedrage van € 99,43 in laatstgenoemde UTB is tussen partijen niet in geschil. De UTB met nummer [nummer 2] dient derhalve te worden verminderd tot € 99,43.

5.15. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

Nu de drie beroepen gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op

€ 1.288 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting) met een waarde per punt van € 161 in de bezwaarfase en € 322 in de beroepsfase met een wegingsfactor 1).

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de UTB met nummer [nummer 2] tot € 99,43;

- vernietigt de UTB met nummer [nummer 3];

- vernietigt de UTB met nummer [nummer 1], behoudens voor zover de UTB betrekking heeft op de aangiften met de nummers [nummers];

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.288 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiseres te voldoen; en

- gelast de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Jalink, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.