Rechtbank Haarlem, 24-06-2008, BD5438, 07/7228
Rechtbank Haarlem, 24-06-2008, BD5438, 07/7228
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 24 juni 2008
- Datum publicatie
- 30 juli 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BD5438
- Zaaknummer
- 07/7228
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Voorbelasting van een factuur van 31.12.1999 mag niet in 2000 in aftrek gebracht worden. Het recht op aftrek ontstaat in het tijdvak van aangifte waarin de belasting door andere ondernemers in rekening is gebracht. Voorwaardelijke opzet aanwezig; een vergrijpboete van 50% is passend en geboden.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/7228
Uitspraakdatum: 24 juni 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Dordrecht, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 28 december 2005 over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 74.690. Bij beschikkingen met dezelfde dagtekening heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 37.545 en eiseres € 12.667 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 december 2006 de naheffingsaanslag verminderd tot € 50.866, de boete verminderd tot € 25.433 en de heffingsrente tot € 8.177.
1.3. Bij brief van 29 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank Breda op 30 januari 2007, doorgestuurd naar rechtbank Haarlem en aldaar ontvangen op 31 oktober 2007, heeft eiseres beroep ingesteld tegen bovengenoemde uitspraken op bezwaar.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Namens eiseres is met bericht niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. K.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres verleent in het naheffingstijdvak tegen vergoeding managementdiensten.
2.2. In 2005 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004. In dit rapport is, voor zover hier van belang, vermeld:
“3.2 Aangiften (X)
Volgens de door [naam 3] Accountants overgelegde balans bedraagt de schuld omzetbelasting:
- per 31-12-2000 f. 46.900 ( € 21.283)
- per 31-12-2001 f. 82.595 ( € 37.480).
- per 31-12-2002 € 37.157
De schuld is als volgt gespecificeerd:
Nog te betalen over 1999 € 4.019 ( niet meer invorderbaar in 2005)
Nog te betalen over 2000 € 33.138
Nog te betalen over 2001 € 323
totaal schuld € 37.480
afdracht 4e kw. 2001 - € 348
saldo € 37.132
suppl. 2001 (corr) € 24
saldo € 37.156
Volgens de administratie en de overgelegde herrekeningen van de verschuldigde omzetbelasting is de schuld ad € 37.485 over 1999 t/m 2001 niet afgedragen aan de fiscus. De heer [naam 1] heeft verklaard dat de schuld op verzoek van de heer [naam 2] is overgeboekt naar rek.crt. A Holdings B.V. waardoor deze per 31-12-2002 van de balans verdween.
Volgens de door Accountantskantoor [naam 4] te [plaats] ingediende suppletieaangifte over het jaar 2000 bedraagt de te vorderen omzetbelasting over 2000 f. 88.711 ( € 40.255) Er was aangegeven f. 51.332 (€ 23.293) Het verschil ad f. 37.379 Volgens de mij ter beschikking staande gegevens en de door U overgelegde bankafschriften heeft de Belastingdienst op 4 mei 2001 op basis van deze aangifte f. 37.379 overgemaakt op de bankrekening van X B.V.
De boekhouding over 2000 met de betreffende suppletieaangifte en de overige administratieve bescheiden over 2000 waren niet bij de administratie aanwezig.
Volgens de berekening van kantoor [naam 3] die de administratie opnieuw heeft verwerkt, is er over 2000 slechts f. 15.684 ( € 7.117) terug te vorderen. Er is ontvangen via de aangiften en de aanvullende aangifte totaal f. 88.711( € 40.255) zodat er een schuld resteert van f. 73.027
( € 33.138) conform de specificatie van de balanspost.
De nog te betalen bedragen over 2000 en 2001, per saldo € 33.485 ik naheffen met boete.
3.2.1. Verschuldigde omzetbelasting (X)
Op 26-6-2000 heeft X de personenauto BMW X5 met kenteken [nummer] aangeschaft. Hierover is f. 23.621 voorbelasting teruggevraagd. Volgens een overgelegde kopie-factuur is deze auto op 1-3-2001 geleverd aan C B.V. (met de aantekening “door u overgenomen financiering”) De fatuur is gedateerd 1-2-2002.
Op de factuur is € 11.102,88 omzetbelasting in rekening gebracht. Bij controle is gebleken dat deze niet is aangegeven en afgedragen. Te corrigeren over 2002 € 11.102
3.2.2. Renseignement van factuur
Volgens een factuur van X B.V. d.d. 1-2-2002 met nummer 2002001 die is aangetroffen in de administratie van derden is een personenauto BMW 735 [type] met kenteken [nummer] geleverd per 1-1-1999. De in rekening gebrachte omzetbelasting ad € 7.093,99 heeft belastingplichtige niet aangegeven en afgedragen. Te corrigeren over 2002 € 7.074
3.3. Voorbelasting (X)
In de algemene kosten over 2000 is f. 290.000 begrepen die volgens de overgelegde factuur met nummer 20003 en factuurdatum 14-2-2000 in rekening is gebracht door C B.V. met als omschrijving “t.b.v. definitieve afwikkeling omtrent X / A etc.etc. m.b.t. de door ons management besteedde tijd en kosten hiervan”
De betreffende voorbelasting ad f. 50.750 (€ 23.029) is als voorbelasting teruggevraagd.
Bij derdenonderzoek heb ik vastgesteld dat de betreffende factuur in de administratie over 2000 bij [C] is doorgehaald en derhalve niet als omzet is verantwoord. Tevens is tijdens dit derdenonderzoek een kopie factuur nummer 99090 overgelegd met factuurdatum 31-12-1999 met overigens dezelfde omschrijving. De betreffende werkzaamheden zijn dus al in 1999 gefactureerd. De door X overgelegde factuur is mijns inziens vals en derhalve ten onrechte geboekt in 2000.
Daarbij kan nog gesteld worden dat de werkzaamheden geen betrekking hebben op de activiteiten die X voor de B heeft verricht. Ook om deze reden is de voorbelasting ten onrechte teruggevraagd. Te corigeren over 2000 f. 50.750. (€ 23.029)
(…)
5. Correcties
(…)
5.2 omzetbelasting (X)
2000 2001 2002 totaal
correctie 3.2. € 33.138 € 347 0 € 33.485
correctie 3.2.1 0 0 € 11.102 € 11.102
correctie 3.2.2 0 0 € 7.074 € 7.074
correctie 3.3 € 23.029 0 0 € 23.029
totaal € 56.167 € 347 € 18.176 € 74.690 ”
2.3. Tot de stukken van het geding behoort een brief van verweerder aan eiseres van 12 november 2006 waarin, voor zover van belang, staat vermeld:
“Door mij zijn aanvullende onderzoeken gedaan en ik heb overleg gevoerd met mijn collega de heer [naam]. Hieruit concludeer ik dat er aanleiding is om de aanslag te verminderen volgens onderstaande berekening. Deze is gebaseerd op de conclusie dat de afgegeven creditnota’s nr. 15, 22 en 21 met een totaal bedrag aan f 52500,00 = € 23824,00 in 2000 zijn afgegeven en de verschuldigde belasting verminderen.
Berekening, bedragen in euro’s
Totaal 2000 2001 2002
De aanslag was 74690,00 56167,00 347,00 18176,00
Vermindering 23824,00 23824,00 ---- ----
De aanslag wordt
nader bepaald op 50866,00 32343,00 347,00 18176,00”
====== ====== ==== ======
2.4. Verweerder heeft eiseres op 27 oktober 2005 een kennisgeving voornemen opleggen vergrijpboete ex artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gezonden.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting en de boete tot het juiste bedrag aan eiseres zijn opgelegd. Het geschil over de naheffingsaanslag spitst zich toe op de vraag of eiseres in 2000 recht had op aftrek van de voorbelasting op de factuur van C B.V. van 14 februari 2000. De overige correcties van de enkelvoudige belasting zijn niet in geschil.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 30.922 en vernietiging van de boetebeschikking.
3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbende op de boetebeschikking en vermindering van de boete tot primair € 9.374 en subsidiair € 6.959. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de boete verder dient te worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
4. Beoordeling van het geschil
De naheffingsaanslag omzetbelasting
4.1. Eiseres heeft in haar aangifte omzetbelasting over het tijdvak 2000 aanspraak gemaakt op aftrek van de voorbelasting die C B.V. haar via een factuur van 14 februari 2000 in rekening heeft gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat deze factuur identiek is aan de factuur die C B.V. op 31 december 1999 voor hetzelfde bedrag en met dezelfde omschrijving aan eiseres heeft uitgereikt. Eiseres stelt dat zij de factuur van 14 februari 2000 als geldige factuur heeft aangemerkt, en dat zij de voorbelasting op deze factuur terecht in het jaar 2000 in aftrek heeft gebracht. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hem uit derdenonderzoek is gebleken dat C B.V. de factuur van 31 december 1999 als geldige factuur heeft aangemerkt en de factuur van 14 februari 2000 heeft doorgehaald. Verweerder bestrijdt dat eiseres in 2000 recht had op aftrek van de voorbelasting vermeld op de factuur van C B.V.
4.2. Eiseres heeft in het tijdvak 2000 geen recht op aftrek van de in 4.1. genoemde voorbelasting. Het is vaste rechtspraak dat omzetbelasting die niet om een andere reden is verschuldigd dan dat zij op een factuur of een als zodanig dienst doend document is vermeld, niet bij de ontvanger van de factuur voor aftrek in aanmerking komt. Eiseres wist of kon weten dat C B.V. de factuur van 14 februari 2000 bij vergissing had uitgereikt en dat zij geen recht had op aftrek van de op deze factuur vermelde voorbelasting. Aan eiseres waren immers slechts eenmaal de op beide van C B.V. ontvangen facturen vermelde diensten verleend en eiseres heeft de vergoeding slechts eenmaal betaald. De eerste factuur, waarvan eiseres niet heeft weersproken dat deze aan haar is uitgereikt, dient derhalve te worden aangemerkt als de factuur die eiseres recht gaf op aftrek van voorbelasting.
4.3. Indien en voor zover eiseres stelt dat zij de voorbelasting op de factuur van 31 december 1999 in het jaar 2000 in aftrek mag brengen, faalt dit. Het recht op aftrek ontstaat in het tijdvak van aangifte waarin de belasting door andere ondernemers in rekening is gebracht. Nu de belasting in het jaar 1999 aan eiseres in rekening is gebracht, heeft zij in het jaar 2000 geen recht op aftrek.
De boete
4.4. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het niet voldoen van de balansschuld omzetbelasting en de belasting die in rekening is gebracht ter zake van de verkoop van twee auto’s, en voor de aftrek van de voorbelasting op de factuur van C B.V. Verweerder heeft gesteld dat de correctie ter zake van de aftrek van de voorbelasting dient te vervallen. De rechtbank zal verweerder hierin volgen. Verweerder heeft primair gesteld dat eiseres (voorwaardelijk) opzet is te verwijten ten aanzien van de balansschuld en grove schuld ten aanzien van de verkoop van de auto’s. Verweerder heeft subsidiair gesteld dat eiseres grove schuld is te verwijten ten aanzien van de balansschuld.
4.5. De accountant van eiseres heeft verklaard dat hij de balansschuld met eiseres heeft besproken en dat hem is verzocht het saldo over te boeken naar een andere rekening, opdat de post van de balans zou verdwijnen. Bovendien blijkt uit het controlerapport dat eiseres sinds 1999 een balansschuld had opgebouwd en dat een deel van deze schuld is verjaard. Eiseres moest van het bestaan van de schuld op de hoogte zijn geweest. Door de accountant te verzoeken de post over te boeken in plaats van een suppletieaangifte omzetbelasting in te dienen, heeft eiseres willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij te weinig omzetbelasting zou betalen. Ten aanzien van de balansschuld is daarmee voorwaardelijke opzet aanwezig. Een vergrijpboete van 50% van de na te heffen belasting is passend en geboden.
4.6. Ten aanzien van de verkoop van de twee auto’s stelt de rechtbank vast dat door eiseres omzetbelasting in rekening is gebracht op de twee facturen, maar dat deze belasting niet is opgenomen in de aangifte omzetbelasting van eiseres. Eiseres heeft aan deze twee facturen niet de zorg besteed die redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht. Het is derhalve aan de grove schuld van eiseres te wijten dat zij de belasting niet heeft voldaan. Een boete van 25% van de na te heffen belasting is passend en geboden.
4.7. Nu tussen het opleggen van de boete en deze uitspraak meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM overschreden. De boete welke met in achtneming van het onder 4.5. en 4.6. overwogene is vastgesteld op € 9.374, dient verder te worden verminderd met 10 procent tot € 8.436.
Gelet op het onder 4.6. en 4.7. overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Namens eiseres is in het beroepschrift verzocht om vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar. Nu dit verzoek niet conform artikel7:15, derde lid, Awb is gedaan, komt eiseres niet in aanmerking voor vergoeding van deze kosten.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking;
- vermindert de boete tot € 8.436;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, mr. E. Polak en mr. A. van Dongen in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.