Home

Rechtbank Haarlem, 16-05-2008, BD6504, 07/4106

Rechtbank Haarlem, 16-05-2008, BD6504, 07/4106

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
16 mei 2008
Datum publicatie
10 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6504
Formele relaties
Zaaknummer
07/4106

Inhoudsindicatie

Verschil tussen WEV en WEVAB op peildatum. Bestemmingswijzigingswinst in goede justitie vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/4106

Uitspraakdatum: 16 mei 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Erven X, te Y eisers,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Op 31 december 1991 heeft verweerder een verzoek van X ontvangen om met toepassing van artikel 70 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de latente bestemmingswijzigingswinst per 31 maart 1986 vast te stellen. Verweerder heeft bij beschikking van 28 november 2005 besloten de bestemmingswijzigingswinst vast te stellen op nihil.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2007 heeft verweerder voornoemde beschikking gehandhaafd.

1.3. Met dagtekening 7 december 2005 heeft verweerder aan X voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 283.293 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.503. Voorts is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente vastgesteld. Op dezelfde datum is een op de voet van artikel 3.153 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) vastgestelde beschikking verrekening verlies voor het jaar 2003 opgelegd van € 234.683.

1.4. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2007 de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 281.997.

1.5. Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 22 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank per fax op dezelfde datum, beroep ingesteld.

1.6. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.7. Op 24 januari 2008 is door de griffie van de rechtbank een nader stuk van verweerder ontvangen dat in afschrift aan eisers is verstrekt.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2008 te Haarlem. Namens eisers zijn de gemachtigden A en B verschenen, tot bijstand vergezeld van C (taxateur). Namens verweerder is verschenen D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. X is op 23 september 2003 overleden. Hij dreef tot de datum van zijn overlijden een veehouderij in de vorm van een eenmanszaak. Tot het ondernemingsvermogen behoorden onder meer ondergrond woonhuis met stal en erf van circa 500 m2 en ondergrond erf met bedrijfsgebouwen van circa 5.000 m2. De kadastrale aanduiding luidt Gemeente Z, sectie XXX, nummer XXX ged., oppervlakte ca. 55 are.

2.2. Namens X is voor de gronden tijdig een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 70, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 tot vaststelling van de bestemmingswijzigingswinst.

2.3. In een schrijven van 28 maart 1994 van verweerder aan de gemachtigde van eisers is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“ In antwoord op Uw verzoek ex. art. 70 IB namens (…) kan ik U het volgende meedelen.

Bijgesloten treft U aan een kopie van het rapport van de rijkstaxateurs. De inhoud ervan spreekt voor zich. Door de rijkstaxateurs is geen onderzoek gedaan naar de waarde van de betreffende grond.

Gezien het rapport ben ik voornemens aan (…) een negatieve beschikking af te geven.”

In het bijgevoegde schrijven van de belastingdienst Registratie en Successie te Utrecht, afdeling waardeonderzoek, dat dateert van 30 augustus 1993 aan verweerder is, voor zover van belang, opgenomen:

“ Op uw verzoek hebben wij het betreffende perceel grond met opstallen ter plaatse van buitenaf opgenomen.

Qua ligging kan gesteld worden dat de huidige bestemming agrarisch is en zal blijven. Het gebruik en de inrichting van de gebouwen wekken de indruk gericht te zijn op voorgezette agrarische produktie. Ons inziens kan (…) niet als wijker worden aangemerkt.”

2.4. Tot de gedingstukken behoort een in opdracht van eisers door C opgesteld taxatierapport van 30 september 2004. Als waarde in het economisch verkeer (WEV) per 23 september 2003 van de ondergrond erf met bedrijfsgebouwen is € 85.000 in het rapport opgenomen, als waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) is € 50.000 opgenomen.

2.5. Tot de gedingstukken behoort een taxatierapport van een taxateur die werkzaam is bij verweerder. Dit rapport is opgemaakt op 28 maart 2007. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er op 31 maart 1986 voor de ondergrond erf met bedrijfsopstallen geen verschil tussen de WEV en de WEVAB bestaat. Beide waarden bedragen € 25.000. Voorts is opgenomen:

“ Het feit dat een burger op rijdbare afstand van de grote steden meer zou betalen voor een boerenerf is geen reden om per 31 maart 1986 de WEV hoger te taxeren dan de WEVAB. Ik conformeer mij derhalve aan het besluit van 30 augustus 1993 van (…), dat het perceel qua ligging de bestemming agrarisch heeft en blijft, mede gelet op het gebruik en de inrichting van de gebouwen.”

2.6. Tot de gedingstukken behoort een in opdracht van eisers door C opgesteld taxatierapport dat dateert van 11 juli 2007. In het rapport is opgenomen dat de taxatie heeft plaatsgevonden op 25 april 2006. Als WEV per 31 maart 1986 van de ondergrond erf met bedrijfsgebouwen is fl. 100.000 in het rapport opgenomen, als WEVAB voor deze gronden is fl. 50.000 opgenomen.

In het rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Ligging:

Het getaxeerde is gelegen buiten de bebouwde kom van Q (gemeente Z) in mooie landelijke omgeving op korte afstand van R.

Gebruik:

Het getaxeerde wordt gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden en bewoning.

Bij de waardering is onder andere rekening gehouden met de navolgende factoren:

- De ligging en ontsluiting van het erf;

- Dat er voorzover ons bekend geen onderzoek heeft plaatsgehad naar eventueel vervuilende stoffen en ons hierover ook geen mededeling zijn gedaan, derhalve wordt er in deze taxatie vanuit gegaan dat er geen vervuilende stoffen in de grond(-water) aanwezig zijn.

Waardebepaling:

Rekening houdend met het bovengenoemde, de plaatselijke omstandigheden alsmede alle overige ons bekende factoren die voor de waardebepaling van belang zijn, verklaart ondergetekende de navolgende waarde aan het onroerend goed toe te kennen.”

2.7. In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van X voor het jaar 2003 is een bestemmingwijzigingswinst van € 35.000 opgenomen waarbij vervolgens rekening is gehouden met een op 31 maart 1986 aanwezige (latente) bestemmingswijzigingswinst. X becijfert deze op 31 maart 1986 aanwezige (latente) bestemmingswijzigingswinst op fl.100.000- fl. 50.000 = fl.50.000 ( € 22.689).

2.8. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor het jaar 2003 op 7 december 2005 het verschil tussen de WEV en de WEVAB van de grond van € 35.000 geheel in de heffing betrokken. Op grond van de afgegeven beschikking als bedoeld in artikel 70, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is geen rekening gehouden met een op 31 maart 1986 aanwezige (latente) bestemmingswijzigingswinst.

3. Geschil en standpunten van de partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder al dan niet terecht bij de beschikking de bestemmingswijzigingswinst op nihil heeft vastgesteld en bij de aanslag de winst uit onderneming € 22.689 hoger heeft vastgesteld dan in de aangifte is vermeld.

3.2. Tussen partijen is uitsluitend de bestemmingswijzigingswinst van de ondergrond erf met bedrijfsopstallen in geschil.

3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

3.4. Eisers concluderen tot vernietiging van de bestreden uitspraken, met betrekking tot de beschikking als bedoeld in artikel 70, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 tot vaststelling van de bestemmingswijzigingswinst op een bedrag van € 22.689 en met betrekking tot de aanslag tot vermindering van het bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning met een bedrag van € 22.689.

3.5. Verweerder concludeert tot bevestiging van zijn uitspraken en ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 70 Wet op de inkomstenbelasting 1964 is bepaald dat voordelen ter zake van waardeveranderingen van gronden die verband houden met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend niet tot de winst worden gerekend voor zover deze voordelen zijn ontstaan vóór 1 april 1986 en voor zover op 31 maart 1986 op deze voordelen de in artikel 8 bedoelde landbouwvrijstelling van toepassing zou zijn geweest zo die voordelen op 31 maart 1986 zouden zijn genoten. Ter vaststelling van de op grond van dit artikel vrijgestelde bestemmingswijzigingswinst is slechts van belang het op de peildatum van 31 maart 1986 bestaande verschil tussen de WEV en de WEVAB.

4.2. Op eisers rust de bewijslast aannemelijk te maken dat, en zo ja tot welk bedrag, er per

31 maart 1986 een verschil bestond tussen de WEV van de grond en de WEVAB. Daartoe baseren eisers zich op het meest recente taxatierapport van C, makelaars in landelijk onroerend goed, van 11 juli 2007. Aan de hand van dit rapport stellen eisers dat het verschil tussen WEV en WEVAB € 22.689 bedraagt.

4.3. Gelet op het hiervoor bedoelde taxatierapport en met name de toelichting van C ter zitting, alsmede gelet op hetgeen overigens over en weer is aangevoerd, acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de grond zowel agrarisch als voor bewoning te gebruiken was en dat als gevolg van die mogelijkheid de WEV meer bedroeg dan de WEVAB per 31 maart 1986.

4.4. Hierbij overweegt de rechtbank dat C gemotiveerd heeft gesteld, en dit is door verweerder niet betwist, dat reeds in 1986 bekend was dat er beheersplannen waren om rond de gronden van X veel natuurgebied in te richten. Dit is, aldus C, voor particulieren aantrekkelijk en voor boeren juist een beperking om hun bedrijf uit te oefenen of uit te breiden.

4.5. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de grond tevens per 23 september 2003 getaxeerd is door C, waarbij eveneens tot een verschil in de WEV en WEVAB werd geconcludeerd. Verweerder deelt de opvatting van eisers dat op 23 september 2003 een verschil tussen WEV en WEVAB aanwezig was. Eisers hebben voorts aangegeven dat, als er in 2003 een verschil is tussen WEV en WEVAB, daardoor aannemelijk is dat dit verschil er ook per 31 maart 1986 was. De rechtbank volgt eisers in deze stelling omdat niet is gesteld of gebleken dat de feiten en omstandigheden, die in 2003 dit verschil in waarde veroorzaken, in belangrijke mate verschillen van die in 1986.

4.6. De stelling van verweerder, dat in 1986 bedrijfsgebouwen meer waard waren dan een woning en dat in 2003 juist een woning meer waard is, doet daar niet aan af nu deze stelling niet nader is onderbouwd door verweerder en het hier voorts uitsluitend gaat om de waardering van de WEV en de WEVAB van de verkochte grond. Naar het oordeel van de rechtbank valt dan ook niet zonder meer in te zien dat de omstandigheid dat op die grond gebouwde opstallen in 1986 meer waard waren dan in 2003 van invloed is op de waardering van die grond.

4.7. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de door verweerder ingebrachte taxatie niet volgt nu daarin tot een gelijke waarde van WEV en WEVAB per 31 maart 1986 wordt geconcludeerd.

4.8. De rechtbank is van oordeel dat het taxatierapport dat door eisers is ingebracht onvoldoende inzicht geeft in de WEV en WEVAB per 31 maart 1986. Het rapport vermeldt slechts dat rekening is gehouden met de ligging en ontsluiting van het erf en de plaatselijke omstandigheden. Er zijn echter geen verkoopprijzen van vergelijkbare gronden of andere concrete gegevens overgelegd omtrent waardebepalende factoren. De rechtbank acht de taxatie van 11 juli 2007 die door eisers is overgelegd dan ook niet, althans onvoldoende, bruikbaar om de WEV en WEVAB per 31 maart 1986 te bepalen.

4.9. Het in 4.8. overwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat het gelijk met betrekking tot de hoogte van de WEV en de WEVAB bij geen der partijen ligt. Nu iedere andere waardebepaling ontbreekt, stelt de rechtbank de bestemmingswijzigingswinst op 31 maart 1986 in goede justitie vast op 11.345.

4.10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond wordt verklaard acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, te weten de kos¬ten die eisers in verband met de behande¬ling van het bezwaar en beroep redelij¬kerwijs hebben moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 322 x 1 (voor het gewicht van de zaak) = € 644 voor de behandeling van het beroep en op 1 punt (bezwaarschrift) x € 161 x 1 (voor het gewicht van de zaak) = € 161 voor de behandeling van het bezwaar.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 16 mei 2007 en 1 juni 2007;

- stelt de ingevolge artikel 70 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vrijgestelde bestemmingswijzigingswinst vast op € 11.345;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 270.652 en bepaalt dat de heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd; ;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644 onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eisers dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat het door eisers betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 16 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Leijdekker, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. A.P.M. van Rijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.