Home

Rechtbank Haarlem, 02-06-2008, BD6827, AWB 07/4962, 07/4977 en 07/4978

Rechtbank Haarlem, 02-06-2008, BD6827, AWB 07/4962, 07/4977 en 07/4978

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 juni 2008
Datum publicatie
10 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6827
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/4962, 07/4977 en 07/4978

Inhoudsindicatie

Door gemeenteraadslid van stichting ontvangen bedragen zijn aan te merken als belastbaar loon en als zodanig terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend. Uitgezonderd zijn de uitgaven in verband met de aanschaf van een laptop omdat inspecteur niet aannemelijk maakt dat de laptop uitsluitend privé wordt gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Registratienummers: AWB 07/4962, 07/4977 en 07/4978

Uitspraakdatum: 2 juni 2008

Uitspraak in de gedingen tussen:

X,

wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1. Aan eiser is over het jaar 2002 een (primitieve) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.277.

Met dagtekening 22 december 2006 is vervolgens een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.277. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd van € 250.

Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.777

1.2. Aan eiser is over het jaar 2003 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.893. Gelijktijdig met de aanslag is een vergrijpboete opgelegd van € 500. Tevens is over het jaar 2003 een aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van

€ 34.243. Eiser heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de aanslagen bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Eiser is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Bij het onderzoek ter zitting van 19 maart 2008 te Haarlem zijn verschenen eiser, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde Z, alsmede A namens verweerder, tot bijstand vergezeld van B. De zaken met de in aanhef genoemde procedurenummers zijn daar gelijktijdig behandeld.

Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

Feiten

2.1. Eiser is in de onderhavige jaren raadslid van de centrale gemeenteraad van de gemeente Q en ontvangt voor deze werkzaamheden een vergoeding (raadswedde) van de gemeente. Ter zake van deze vergoeding is door eiser en de gemeente geopteerd voor toepassing van art 4, aanhef en onder f, van de Wet op de Loonbelasting (LB) zodat sprake is van een fictieve dienstbetrekking tussen eiser en de gemeente. In het kader van deze fictieve dienstbetrekking heeft de gemeente loonheffing ingehouden op de aan eiser uitgekeerde raadswedde en zijn voorts de uitgekeerde onkostenvergoedingen gebruteerd en vervolgens in de (loon)belastingheffing betrokken.

2.2. Eiser ontvangt voorts van de Stichting C (hierna: de Stichting) in het jaar 2002 een drietal bedragen tot een totaalbedrag van € 3.500 (plus een bedrag ad € 500 ter zake van door eiser voorgeschoten kosten).

In het jaar 2003 ontvangt eiser van de Stichting een zestal bedragen tot een totaalbedrag van € 7.799 waaronder een bedrag van € 1.299 ter zake van de aanschaf door eiser van een laptop.

Eiser is niet in (fictieve) dienstbetrekking bij de Stichting.

2.3. Eiser is in de onderhavige jaren bestuurslid van de Stichting.

2.4. Ter zake van de door de Stichting aan eiser betaalde bedragen is in het beroepschrift op bladzijde 2 onder punt 12 opgenomen:

“De Stichting betaalt een kostenvergoeding aan de raadsleden van de Gemeente Q. Tussen de Stichting en de bestuursleden is afgesproken dat de bestuursleden de gedane uitgaven moeten kunnen verantwoorden. Belastingplichtige heeft deze onderbouwing, als penningmeester, bij de bestuursleden opgevraagd.”

In het bezwaarschrift van 22 januari 2007 dat gemachtigde namens eiser heeft ingediend, is op bladzijde 2 onder punt 3 over de vergoeding (voor zover hier van belang) opgemerkt:

“Belastingplichtige ontvangt tevens een onkostenvergoeding van de Stichting (…). De Stichting ontvangt een financiële bijdrage van de gemeente en betaalt deze gedeeltelijk uit als vaste kostenvergoeding aan de raadsleden.”

In de pleitnota wordt op bladzijde 2 onder punt 2 door gemachtigde (naar de rechtbank uit de context begrijpt: met instemming) geciteerd uit een rapport waarin over de vergoeding wordt opgemerkt (voor zover hier van belang):

“In een reactie geeft de stichting aan dat onkosten van fractieleden voor vergoeding bij de stichting in aanmerking komen zolang deze verband houden met de (aard van de) functie als raadslid.”

In de pleitnota wordt op bladzijde 2 onder punt 3 door gemachtigde (naar de rechtbank uit de context begrijpt: met instemming) geciteerd uit een tweede rapport waarin over de vergoeding wordt opgemerkt (voor zover hier van belang):

“het betreft een vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten die in verband staan met (de aard van) de functie van raadslid (…).”

In de pleitnota wordt op bladzijde 2 onder punt 4 door gemachtigde (naar de rechtbank uit de context begrijpt: met instemming) geciteerd uit een derde rapport waarin over de vergoeding wordt opgemerkt (voor zover hier van belang):

“Dit betekent dat vergoedingen aan raadsleden in de vorm van standaardbedragen niets anders kunnen zijn dan voorschotten en dat aangetoond moet worden dat deze kosten voor fractieondersteuning ook daadwerkelijk zijn gemaakt en dat de vergoeding niet is gebruikt voor dekking van onkosten voorzover deze onkosten reeds worden vergoed op basis van andere gemeentelijke verordeningen”.

Gemachtigde vat het vervolgens in zijn pleitnota als volgt samen:

“Hieruit blijkt dat een onkostenvergoeding door de Stichting wordt gegeven voor de kosten die voortkomen uit de werkzaamheden als raadslid.”

2.5. Tot de stukken behoort een accountantsverklaring van D met een opgave van door eiser gedane uitgaven tot een totaalbedrag van € 5.630 over het jaar 2002 en een totaalbedrag van € 7.829 over het jaar 2003. Het betreft uitgaven van enkele tientallen tot een paar honderd euro per betaling, met omschrijvingen als ‘Primafoon’, ‘Dutchtone’, ‘Ben’, ‘Volkskrant’, ‘Parool’, ‘diner (Dantzig)’, ‘bespreking met statenlid (…)’, ‘bespreking Nieuwspoort’, ‘literatuur (Scheltema)’, ‘Lunchbespreking’, ‘Presentje (bloemen)’, ‘Presentje (boek) en ‘Kantoorartikelen’.

In de accountantsverklaring, afgegeven in het kader van een beoordelingsopdracht, verklaart D:

“Deze uitgaven zijn gestaafd door bonnen en bescheiden en betreffen de uitgaven inzake de uitvoering van het gemeenteraadslidmaatschap van de gemeente Q.”

Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de vergoeding die eiser heeft ontvangen van de Stichting terecht door verweerder tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend en de onderhavige (navorderings-)aanslagen derhalve terecht zijn opgelegd - hetgeen verweerder verdedigt – dan wel, als onbelaste onkostenvergoeding moet worden aangemerkt - zoals eiser bepleit.

Voorts zijn in geschil de beschikkingen waarbij de vergrijpboetes zijn opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken alsmede op hun toelichting daarop ter zitting.

Eiser concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken, de onderliggende (navorderings-)aanslagen en de boetebeschikkingen.

Verweerder concludeert tot bevestiging van zijn uitspraken.

Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 3.81, aanhef en eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 is ter zake van het belastbaar loon – voorzover hier van belang – bepaald:

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder loon: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting (…)

4.2. In artikel 10, eerste lid, LB is ter zake van het voorwerp van belasting – voor zover hier van belang – bepaald:

Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking (…) wordt genoten.

4.3. Tussen eiser en de gemeente Q - zo is tussen partijen niet in geschil - bestaat ter zake van de vergoeding voor eisers werkzaamheden als gemeenteraadslid een (fictieve) dienstbetrekking.

De direct van de gemeente ontvangen vergoedingen voor de werkzaamheden als raadslid zijn dan ook, zo is evenmin in geschil, bij eiser aan te merken als belastbaar loon.

4.4. Ten aanzien van de betalingen die zijn gedaan door de Stichting aan eiser is de rechtbank van oordeel (mede gelet op hetgeen hieromtrent in de verschillende rapporten en door gemachtigde is opgemerkt, zoals weergegeven onder 2.4) dat deze in direct verband staan met en direct voortvloeien uit de werkzaamheden van eiser als raadslid. Alsdan is er sprake van een direct zakelijk verband tussen de betalingen door de Stichting en de dienstbetrekking van eiser bij de gemeente, zodat de betalingen door verweerder terecht zijn aangemerkt als belastbaar loon, zijnde ‘al hetgeen’ uit een dienstbetrekking wordt genoten.

4.5.1. Ten aanzien van de onder 2.5 genoemde accountantsverklaring van D overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser (wat er verder zij van de bewijskracht van een beoordelingsverklaring van enig accountant) in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2002 tot een bedrag van € 5.630 en in het jaar 2003 tot een bedrag van € 7.829 aan uitgaven heeft gedaan die in relatie stonden tot zijn werkzaamheden als raadslid. Anders dan de gemachtigde meent zijn deze uitgaven (die blijkens de omschrijvingen zien op de aanschaf van kranten en literatuur, aankoop van presentjes en relatiegeschenken, kosten van een mobiele telefoon, en lunch- en dinerkosten in verband met besprekingen) echter niet aan te merken als kosten die bij de vaststelling van het belastbaar loon (voor de onderhavige (navorderings-)aanslagen) in aanmerking moeten worden genomen.

4.5.2. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld, onder verwijzing naar de van toepassing zijnde vergoedingsregeling van de gemeente voor gemaakte onkosten, dat eiser in aanmerking kwam voor een belaste dan wel onbelaste vergoeding door de gemeente van de hiervoor bedoelde kosten. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat in deze regeling immers onderscheid wordt gemaakt naar voorzieningen die onbelast kunnen worden vergoed, waaronder reis- en verblijfkosten, en voorzieningen die niet onbelast kunnen worden vergoed, waaronder representatie, telefoonkosten en vakliteratuur. De rechtbank volgt verweerder hierin, nu eiser - op wie in dezen de bewijslast rust - niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de hiervoor genoemde uitgaven niet zijn begrepen in de gemeentelijke vergoedingsregeling.

Het tegendeel is veeleer aannemelijk, nu inmiddels met de Stichting is overeengekomen dat hij de door hem ontvangen bedragen volledig zal terugbetalen, zonder dat hij een steekhoudende – andere – verklaring heeft gegeven op grond waarvan hij zich hiertoe geroepen voelt. De enkele verwijzing naar de “politieke situatie” (op bladzijde 3 onder punt 18 van het beroepschrift en op de eerste bladzijde van de pleitnota) is daartoe volstrekt onvoldoende.

4.5.3. Een uitzondering maakt de rechtbank voor de uitgaven ter zake van de aanschaf van de laptop in 2003 tot een bedrag van € 1.299.

De aanschaf door eiser van een stand-alone computer in het kader van een zogeheten PC-privé project staat er, net zo min als de mogelijkheid dat eiser een computer in bruikleen had kunnen krijgen bij de gemeente, niet aan in de weg dat de vergoeding van de onder 2.2 vermelde laptop op grond van artikel 11, eerste lid, en onder p, LB, niet tot het loon behoort, nu verweerder niet is geslaagd in de op hem drukkende bewijslast dat de laptop uitsluitend privé wordt gebruikt en gesteld noch gebleken is dat het in artikel 11, eerste lid en onder p, LB genoemde maximumbedrag van € 2.269 met de aanschaf van beide computers is overschreden. Dat eiser met de Stichting is overeengekomen de van haar ontvangen bedragen, waaronder naar de rechtbank aanneemt, de vergoeding van de laptop, terug te betalen, doet aan de fiscale kwalificatie niet af.

4.6. Ten aanzien van de stelling van gemachtigde (opgenomen onder punt A 5 op bladzijde 5 van het beroepschrift) dat de vergoeding die eiser ontvangt van de Stichting mede betrekking heeft op de werkzaamheden van eiser als bestuurslid van de Stichting, overweegt de rechtbank als volgt.

Gemachtigde heeft deze (blote) stelling, tegenover de betwisting door verweerder, niet nader onderbouwd. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat de ontvangen vergoeding mede ziet op werkzaamheden voor de Stichting, faalt de stelling van gemachtigde.

4.7. De verwijzing door gemachtigde naar een besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2002 over de belastbaarheid van uitgekeerde kostenvergoedingen van een stichting aan haar bestuursleden waarbij geen sprake is van een (echte dan wel fictieve) dienstbetrekking, faalt reeds daarom nu in het onderhavige geval geen sprake is van betalingen aan bestuursleden (zoals hiervoor overwogen) en er voorts wel sprake is van een fictieve dienstbetrekking tussen eiser en de gemeente in het kader waarvan (zoals hiervoor tevens overwogen) de vergoedingen door de Stichting zijn uitbetaald.

4.8. Door geen aangifte te doen van de door hem ontvangen betalingen van de Stichting, waarvan hij zelf meent dat terugbetaling aan de orde is, heeft eiser willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiser opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan, hetgeen in beginsel een boete van 50% rechtvaardigt. Verweerder heeft vervolgens de boete beperkt tot € 250 voor 2002 en € 500 voor 2003. In het onderhavige geval is sprake van verschillende beboetbare feiten en van de resterende boete kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het totaal van de boeten onevenredig is aan het totaal van de gedragingen.

De rechtbank acht de opgelegde boetes dan ook passend en geboden. Voor een verdere verlaging ziet de rechtbank geen aanleiding.

4.9. Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de laptop is het beroep tegen de aanslagen IB/PVV en WAZ 2003 gegrond. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 is ongegrond.

Proceskosten

Nu het beroep tegen de aanslagen over 2003 gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Aan eiser wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht wegens door een derde beroepsmatig verleende bijstand een bedrag van € 644 toegekend (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van

de zitting x € 322 per punt x factor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep in de zaken met procedurenummers 07/4977 en 07/4978 in zoverre gegrond dat tot het belastbaar loon over 2003 niet behoort de vergoeding aan eiser van de aangeschafte laptop;

- vernietigt in zoverre de uitspraken op bezwaar van verweerder in deze zaken;

- vermindert de aanslagen tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.594, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de Staat aan eiser vergoedt het door deze in de zaken met procedurenummers 07/4977 en 07/4978 gestorte griffierecht van € 39;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- verklaart het beroep in de zaak met procedurenummer 07/4962 ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.M. van Kempen, voorzitter, mrs. A.M. van Amsterdam en J.L. Bruinsma, rechters. De beslissing is op 2 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.