Home

Rechtbank Haarlem, 12-06-2008, BD6844, AWB 07/5137 en 07/5138

Rechtbank Haarlem, 12-06-2008, BD6844, AWB 07/5137 en 07/5138

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 juni 2008
Datum publicatie
10 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD6844
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/5137 en 07/5138

Inhoudsindicatie

Exploitatie van taxivergunning. Niet de vereiste aangifte gedaan. Omkering van de bewijslast.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5137 en 07/5138

Uitspraakdatum: 12 juni 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 9 juni 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.000. Voorts is bij afzonderlijke beschikking voor het jaar 2003 een verzuimboete opgelegd van € 1.134.

Met dagtekening 9 juni 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd.

Met dagtekening 9 juni 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.000.

Namens eiser is met brieven van 19 juni 2006, door verweerder ontvangen op 20 juni 2006, bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 alsmede tegen de aanslag premie WAZ 2003.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 28 juni 2007 heeft verweerder de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 gegrond verklaard, de aanslag IB/PVV 2003 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 141.250, de aanslag IB/PVV 2004 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.000 en de aanslag premie WAZ 2003 gehandhaafd.

Tegen deze uitspraken zijn namens eiser op 25 juli 2007 gedagtekende beroepschriften ingediend die de rechtbank op 26 juli 2007 heeft ontvangen.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. B en C. Ter zitting zijn de zaken met procedurenummers AWB 07/5137 en 07/5138 gelijktijdig behandeld

2. Feiten

2.1. Op 24 juli 2001 is aan eiser een taxivergunning verleend met nummer xxxxx ten name van X handelend onder de naam Z te Y. Daarbij zijn 15 afzonderlijke vergunningbewijzen verstrekt met de subnummers xxxxx tot en met xxxxx.

2.2. De vergunning was geldig tot 24 juli 2006, maar is op 25 augustus 2004 vroegtijdig ingetrokken door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

2.3. Eiser was in 2003 vennoot van V.O.F. Q (hierna: de V.O.F.), welke vennootschap is opgericht op14 november 2002. De bedrijfsomschrijving van de V.O.F. luidt volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel:

“Het uitoefenen van het garage- en automobielbedrijf, in het algemeen en in het bijzonder voor taxi-ondernemers en overige vervoerders als bedoeld in de wet personen vervoer. In- en verkoop van automobielen, en onder de handelsnaam Q wordt als bedrijf uitgeoefend: taxibedrijf”

Eiser had in de V.O.F. een winstaandeel van 50%. De V.O.F. bestond uit twee vennoten: eiser en W die eveneens een winstaandeel van 50% had. De V.O.F. is in januari 2004 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Zeven van de onder 2.1. bedoelde vergunningsbewijzen zijn, in de periode januari tot en met februari 2003, door de V.O.F. geëxploiteerd.

2.4. Tijdens diverse politie-controles is geconstateerd dat verschillende taxichauffeurs één van de voornoemde vergunningbewijzen gebruikten. Het betreft hier:

Datum chauffeur subnummer vergunningbewijs

07-08-2002 D xxxxx

27-01-2003 E xxxxx

22-02-2003 F xxxxx

13-03-2003 G xxxxx

16-05-2003 H xxxxx

03-10-2003 I xxxxx

10-10-2003 J xxxxx

18-10-2003 K xxxxx

2.5. Voorts is tijdens een controle op 20 december 2002 bij L, op 13 september 2003 bij M en op 27 maart 2005 bij N een vergunningbewijs aangetroffen ten name van Z. Bij deze controles is het subnummer van het vergunningbewijs niet genoteerd.

2.6. G heeft op 6 maart 2003 aan een politieambtenaar verklaard dat hij werkzaam was voor Q, dat de auto waarin hij reed op naam stond van W en dat de vergunning ten name van Z gesteld was.

2.7. F heeft op 22 februari 2003 verklaard werkzaam te zijn voor W.

2.8. E heeft op 27 januari 2003 verklaard werkzaam te zijn voor S, directeur van S BV, en maandelijks € 700 te betalen voor onder meer het gebruik van het, op naam van eiser gestelde, vergunningbewijs. S is een schoonzoon van eiser

2.9. N heeft op 16 mei 2003 verklaard vanaf 30 april 2003 in loondienst werkzaam te zijn bij X in Y en afspraken over de arbeidsverhouding te hebben gemaakt met mevrouw X.

2.10. W heeft op 7 maart 2003 aan de politie onder meer het volgende verklaard:

Ik ben mede-eigenaar van een taxi bedrijf genaamd: Q. De mede-eigenaar is genaamd: X. Dit bedrijf is gestart op 14 november 2002.

……….

Men. X had een vergunning en zei dat hij 15 vergunningsbewijzen had.

We hebben nu ongeveer 7 man in dienst. Deze chauffeurs rijden met de vergunningsbewijzen van Z in opdracht van men. X.

………….

Omdat men. X heeft gezegd dat wij met deze vergunningsbewijzen mogen rijden heb ik deze aan het personeel meegegeven.

………….

Ik heb hierna contact gezocht met men. X maar deze was niet te bereiken. Ik kreeg contact met zijn dochter genaamd: R, zij heeft contact gezocht met haar vader. R heeft mij de volgende dag gebeld met de mededeling dat haar vader zei dat wij gewoon door moesten werken met de vergunningsbewijzen en dat er een bezwaarbrief naar de inspectie verkeer en waterstaat was verzonden. Ik heb dat deze week wederom contact gezocht met men X maar deze was niet te bereiken en via zijn dochter kreeg ik te horen dat wij gewoon door moesten werken met deze vergunningen.

………….

Men. X zou alles regelen met de inspectie van verkeer en waterstaat. Ik vertrouw daarop, hij zei dat het daar allemaal in behandeling is en dat het allemaal goed was. Volgens de inspectie verkeer en waterstaat zouden wij gewoon mogen rijden. Dit is mij verteld door de dochter van men. X.

2.11. Van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: de Inspectie) heeft verweerder vernomen dat vergunningbewijs xxxxx op 13 oktober 2005 bij de Inspectie is binnengekomen, dat vergunningbewijs xxxxx volgens het geautomatiseerde systeem op 15 april 2004 in beslag is genomen en op 14 mei 2004 bij de Inspectie is binnengekomen, dat vergunningbewijs xxxxx op 29 september 2003 in beslag is genomen, dat vergunningbewijs xxxxx op 15 oktober 2003 in beslag is genomen en dat de vergunningbewijzen xxxxx, xxxxx, xxxxx, xxxxx, xxxxx, xxxxx en xxxxx bij controles zijn aangetroffen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of aan eiser voor de jaren 2003 en 2004 terecht en tot de juiste hoogte aanslagen en een boete zijn opgelegd.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

3.3. Eiser concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken, tot vermindering van het bij de aanslag IB/PVV 2003 vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning naar een bedrag van € 7.437 en tot vermindering van het bij de aanslag IB/PVV 2004 vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning naar een bedrag van € 0. Verweerder concludeert tot bevestiging van zijn uitspraken en ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Verweerder heeft gesteld dat eiser vergunningbewijzen heeft geëxploiteerd en daarvoor inkomsten heeft ontvangen.

4.2. De rechtbank acht deze stelling voor het jaar 2003 aannemelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat in 2003 bij diverse chauffeurs vergunningbewijzen zijn aangetroffen die op naam van eiser gesteld waren, dat een aantal van die chauffeurs in dienst waren van de V.O.F. en dat E op 27 januari 2003 verklaard heeft maandelijks € 700 te betalen voor onder meer het gebruik van een vergunningbewijs dat op naam van eiser is gesteld.

4.3. Voor het jaar 2004 acht de rechtbank eveneens aannemelijk dat eiser een of meer van de onder 2.1. genoemde vergunningbewijzen heeft geëxploiteerd. Naast het voorgaande heeft de rechtbank hierbij tevens in aanmerking genomen dat aan de intrekking van eisers taxivergunning op 25 augustus 2004 door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een bezwaarprocedure vooraf is gegaan. Het feit dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van de vergunning duidt er op dat eiser nog belang had bij het behouden van de vergunning(bewijzen). Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in maart 2005 nog een vergunningbewijs van eiser is aangetroffen bij een taxichauffeur. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat eiser ook na 2003 is doorgegaan met de exploitatie van de onder 2.1. genoemde vergunningbewijzen en dat eiser daaruit inkomsten heeft verkregen.

4.4. Met het voorgaande is tevens aannemelijk dat eiser – zowel in 2003 als in 2004 - een bron van inkomen heeft gehad. Nu eiser met betrekking tot die bron niets heeft vermeld in zijn aangiften, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan, hetgeen ertoe leidt dat ingevolge artikel 27e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het beroep dient te worden afgewezen, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar of de aanslag onjuist is. Het is derhalve aan eiser om te doen blijken dat de aanslag naar een te hoog belastbaar bedrag is vastgesteld.

4.5. Met de stellingen dat het verslag van de hoorzitting geen juiste weergave geeft van hetgeen besproken is; dat eiser niet bevoegd was om contracten te ondertekenen namens S BV; dat de betreffende handtekeningen van eiser vals zijn; dat eisers dochter niet gehoord is en dat eiser fysiek niet in staat was de vergunningbewijzen te exploiteren heeft eiser onvoldoende doen blijken dat de uitspraak op bezwaar, de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 dan wel de aanslag premie WAZ 2003 onjuist zijn.

4.6. Eiser heeft voorts gesteld dat het hoorgesprek is geleid door iemand die bij de voorbereiding van de aanslagen was betrokken. Nu de juistheid van deze stelling niet uit de stukken blijkt en deze gemotiveerd door verweerder is betwist, verwerpt de rechtbank deze stelling

4.7.Het feit dat op eiser de bewijslast rust om aan te tonen dat en in hoeverre de aanslag onjuist is, neemt niet weg dat de schatting door verweerder van de belastbare inkomsten redelijk dient te zijn. Aangaande de redelijkheid van die schatting neemt de rechtbank nog het volgende in aanmerking.

4.8. Verweerder is bij de berekening van de belastbare inkomsten uitgegaan van de 15 verstrekte vergunningbewijzen, een bruto-omzet van € 36.000 per vergunningbewijs (volgens de branchecijfers van het Koninklijk Nederlands Vervoer) en geschatte kosten van € 350.000. Per vergunningbewijs komt verweerder uit op een nettowinst van € 14.125. Vervolgens heeft verweerder rekening gehouden met de tijdstippen waarop diverse vergunningbewijzen in beslag zijn genomen -waarna deze derhalve niet meer konden worden gebruikt-, zijn de twee vergunningbewijzen - die in 2002 al in beslag waren genomen - buiten beschouwing gelaten en is voor het jaar 2003 rekening gehouden met het winstaandeel van de heer W dat door verweerder gemotiveerd is gesteld op € 10.299. Verweerder komt aan de hand van deze uitgangspunten voor het jaar 2003 op een belastbare winst van € 121.530 en voor het jaar 2004 op een belastbare winst van € 60.031.

4.9. Nu verweerder de gegevens waar hij over beschikte zo nauwkeurig mogelijk heeft toegepast om de belastbare winst vast te stellen, moet de schatting naar het oordeel van de rechtbank als redelijk worden aangemerkt.

4.10. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2003 geconcludeerd tot een belastbare winst van € 141.250 en voor het jaar 2004 tot een belastbare winst van € 113.000. In het verweerschrift komt verweerder tot een belastbare winst voor het jaar 2003 van € 121.530 en voor het jaar 2004 van € 60.031. Nu verweerder in het verweerschrift meer in detail rekening heeft gehouden met de periodes waarin diverse vergunningbewijzen waren ingetrokken en daarbij tevens rekening heeft gehouden met het winstaandeel van de heer W, hetgeen meer recht doet aan de feitelijke situatie dan de globale berekening in de uitspraak op bezwaar, zal de rechtbank uitgaan van de berekening zoals die in het verweerschrift is uiteengezet.

4.11. Dit betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor zowel het jaar 2003 als 2004 verminderd dient te worden tot respectievelijk € 121.530 (2003) en € 60.031 (2004) zodat de beroepen gegrond verklaard dienen te worden.

4.12. Eiser heeft niet binnen de gestelde termijn voldaan aan de aanmaning tot het doen van aangifte. Gelet hierop acht de rechtbank de voor het jaar 2003 opgelegde boete in beginsel passend en geboden. Nu echter sinds het opleggen van de boete op 9 juni 2006 en de datum van deze uitspraak meer dan twee jaar is verstreken ziet de rechtbank aanleiding deze boete met 10 % te verminderen.

5. Proceskosten

Nu de beroepen gegrond worden verklaard acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, te weten de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van de – samenhangende – beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 322 x 1 (voor het gewicht van de zaak) = € 644.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 28 juni 2007 voor zover deze betrekking hebben op de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 gegrond;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.530;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2004 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.031;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 28 juni 2007 voor zover deze betrekking heeft op de aanslag WAZ 2003 ongegrond;

- vermindert de boete betreffende het jaar 2003 tot € 1.020;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht ad € 39 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, mr. R.G. Kemmers en mr. C. Hummel, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.