Home

Rechtbank Haarlem, 18-07-2008, BD9050, 07/5492

Rechtbank Haarlem, 18-07-2008, BD9050, 07/5492

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 juli 2008
Datum publicatie
11 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9050
Zaaknummer
07/5492

Inhoudsindicatie

OB. Eiseres ondervindt nog immer ernstige hinder van de activiteiten van de ex-directeur. Er is geen enkele omstandigheid waaruit blijkt dat eiseres de factuur heeft uitgereikt. Verweerder heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting ten onrechte aan eiseres uitgereikt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5492

Uitspraakdatum: 18 juli 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 28 november 2006 over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 0000) omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 19.800. Tevens is bij beschikking € 692 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 juli 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 9 augustus 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2008. Namens eiseres zijn verschenen haar directeur, A en haar gemachtigde, mr. K. Namens verweerder is verschenen mr. drs. L. De gemachtigde van eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Eiseres heeft tevens nadere stukken overgelegd, namelijk een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van 25 februari 2004 en een kopie van een brief van eiseres van 11 februari 2004 aan een van de zakenrelaties van eiseres.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op briefpapier van eiseres is op 28 juni 2005 een factuur gestuurd naar V B.V. te [plaatsnaam] met de volgende tekst:

“FACTUUR 2005013

Hierbij belasten wij uw rekening zoals overeengekomen:

€ 104.213,15

BTW 19% € 19.800,50

Totaal € 124.013,65

Betaalconditie: per omgaande op [gegevens bankrekening eiseres]”

In het briefhoofd staan drie adressen vermeld, in Y1, Y2 en Y3.

2.2. Eiseres heeft geen prestatie verricht aan de ontvanger van de factuur. Eiseres heeft de factuur niet in haar boekhouding opgenomen en de op de factuur vermelde omzetbelasting niet op aangifte voldaan.

2.3. De ontvanger van de factuur heeft op 7 december 2005 een verzoek om teruggaaf van de op de factuur vermelde omzetbelasting gedaan. Dit verzoek is op 14 juli 2006 ingewilligd. De ontvanger van de factuur is gedetineerd en reageert niet op verzoeken van schuldeisers.

2.4. Op 21 augustus 2006 heeft verweerder een verzoek ontvangen van de Belastingdienst/Haaglanden om te controleren of de teruggaaf terecht was verleend. De controleur heeft een bezoek gebracht aan de gemachtigde van eiseres. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd.

2.5. Eiseres heeft naar aanleiding van het onderzoek een creditfactuur gestuurd naar de ontvanger van de oorspronkelijke factuur.

2.6. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een gewaarmerkt uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken van 25 februari 2004. Als enig aandeelhouder en bestuurder staat vermeld de huidige directeur van eiseres, A (hierna: de directeur). Als adres staat vermeld:

“[Y1]”

Als nevenvestiging staat vermeld:

“[Y2]”

2.7. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van 11 februari 2004 van eiseres, ondertekend door de directeur, aan een van de zakenrelaties van eiseres, waarin, voor zover van belang, staat vermeld:

“Hierbij delen wij u mede dat de samenwerking met [C] is beëindigd.

Wij verzoeken u derhalve dat indien er zaken aangevraagd cq opgevraagd worden door iemand anders dan mijzelf, [de directeur], dit te allen tijde eerst met mij overlegd dient te worden voor er enige actie van uw kant ondernomen of afgesloten wordt.

Nogmaals de enige bevoegde per direct is [de directeur].”

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het aangehechte proces-verbaal.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 37 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) bepaalt dat hij die op een factuur op enigerlei wijze melding maakt van omzetbelasting welke hij, anders dan op grond van dit artikel, niet verschuldigd is geworden, die belasting verschuldigd wordt op het tijdstip waarop hij die factuur heeft uitgereikt. De persoon tot wie deze bepaling is gericht, is gehouden de belasting op de voet van artikel 14 van de Wet OB te voldoen. Artikel 37 van de Wet OB schept, letterlijk uitgelegd, een verschuldigdheid voor de persoon die de factuur daadwerkelijk heeft uitgereikt. Van belang is derhalve of de uitreiking van de factuur op enigerlei wijze aan eiseres kan worden toegerekend.

4.2. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat niet zij de factuur heeft uitgereikt, maar de ten tijde van de datum van uitreiking, 28 juni 2005, niet langer bevoegde voormalige mededirecteur van eiseres, C (hierna: de ex-directeur). Voorts heeft eiseres gesteld dat zij niet op de hoogte was van de kennelijke afspraak tussen de ex-directeur en de ontvanger van de factuur en niet van het bestaan van de factuur op de hoogte was voordat de controleur met zijn onderzoek begon. Eiseres heeft in dit verband gewezen op het gebruikte briefpapier, dat in juni 2005 verouderd was en niet meer door eiseres werd gebruikt en op de afwijkende nummering die is gebruikt. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij geen enkel belang heeft gehad of voordeel heeft behaald bij de afspraak tussen de ex-directeur en de ontvanger van de factuur en laatstgenoemde nimmer klant van eiseres is geweest. Verweerder heeft de stellingen van eiseres ongemotiveerd weersproken.

4.3. De gedingstukken en de verklaring ter zitting maken aannemelijk dat eiseres de factuur niet heeft uitgereikt en dat haar ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Met de aanpassing van de informatie in het handelsregister en de verzending van een brief aan alle toenmalige zakenrelaties heeft eiseres naar derden duidelijk gemaakt dat de ex-directeur niet langer bevoegd was eiseres te binden. Bovendien vormt het gebruikte, verouderde, briefpapier een aanwijzing dat de factuur niet van eiseres afkomstig was. Het in het briefhoofd vermelde kantoor in Y3 was ten tijde van de uitreiking van de factuur gesloten, hetgeen eveneens blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister. Voorts heeft eiseres op geloofwaardige wijze verklaard dat zij nog immer ernstige hinder ondervindt van de activiteiten die de ex-directeur na de gedwongen beëindiging van zijn activiteiten voor eiseres ontplooit en dat zij geen enkel belang heeft gehad bij een afspraak met de ontvanger van de factuur. Er is derhalve geen enkele omstandigheid gebleken die de toerekening van de uitreiking van de factuur aan eiseres rechtvaardigt. Verweerder heeft de naheffingsaanslag ten onrechte aan eiseres opgelegd.

4.4. Nu eiseres geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten heeft doen ontstaan, is het niet aan haar dit gevaar tijdig en volledig uit te schakelen (arrest van het Hof van Justitie van

19 september 2000, zaak C-454/98, Schmeink & Cofreth en Strobel, BNB 2002/167c*). Het is aannemelijk dat de uitreiking van de creditfactuur door eiseres, waartoe zij naar eigen zeggen op instigatie van de belastingdienst is overgegaan, op een misverstand berustte, zodat (het falen van) de door haar gedane poging het gevaar alsnog te neutraliseren niet aan haar kan worden tegengeworpen. In dit verband geldt dat het ontstaan van het gevaar van verlies van belastinginkomsten mede is veroorzaakt door Belastingdienst/Haaglanden, door de ontvanger van de factuur - die samen met de verzender als de belangrijkste veroorzaker van het gevaar kan worden aangemerkt - na zeven maanden een teruggaaf te verlenen zonder eerst het onderzoek uit te voeren dat een maand later alsnog werd gestart. De discrepantie tussen het gestelde in het beroepschrift, namelijk dat de factuur als pro forma factuur opgesteld had dienen te worden, omdat er geen overeenstemming was binnen de directie of men al dan niet het project met B B.V. aan zou willen gaan, en de pleitnota, acht de rechtbank voldoende verklaart door de toelichting ter zitting, inhoudende dat deze discrepantie is gelegen in het feit dat de directeur van eiseres pas in een zeer laat stadium zich inhoudelijk heeft verdiept in de feiten en toen pas constateerde dat de factuur op verouderd briefpapier was afgedrukt.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322). Voor de overige kosten, te weten reiskosten, wordt verweerder met inachtneming van het voornoemde besluit veroordeeld deze te vergoeden tot € 29,12 (104 kilometer xà € 0,28).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 673,12, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.