Home

Rechtbank Haarlem, 21-07-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1403 BD9056, 07/2907

Rechtbank Haarlem, 21-07-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1403 BD9056, 07/2907

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
21 juli 2008
Datum publicatie
11 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9056
Zaaknummer
07/2907

Inhoudsindicatie

Douane. Antidumpingheffing op weefsels van synthetische filamentgarens, bedrukt, met als land van oorsprong China. Geen vergissing van de douaneautoriteit.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 07/2907

Uitspraakdatum: 21 juli 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord, kantoor Groningen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres op 3 november 2006 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) opgelegd onder kenmerk 0000 ten bedrage van € 3.907,02 aan definitieve anti-dumpingheffing.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2007 de utb gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 25 april 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft voor de zitting nader stuk ingediend. De rechtbank heeft verweerder een afschrift van dit stuk doen toekomen.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2008 te Haarlem. Namens eiseres zijn daar verschenen A en B. Namens verweerder is verschenen mr. L.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft op 17 maart 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van “weefsels van synth. filamentgarens, bedrukt”. De goederen werden aangegeven onder de GN-onderverdeling 5407 6190 met als land van oorsprong China.

2.2. De Europese Commissie heeft in Publicatieblad C 160 van 17 juni 2004 aangekondigd dat een antidumpingprocedure zal worden ingeleid betreffende de invoer van weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China met onder andere de GN-code 5407 61 90.

2.3. Op 15 maart 2005 heeft de Europese Commissie Verordening (EG) Nr. 426/2005 vastgesteld. Artikel 1 van deze verordening bepaalt dat een voorlopig antidumpingrecht wordt ingesteld op weefsels bevattende 85 of meer gewichtspercenten getextureerde en/of niet-getextureerde filamenten van polyesters, geverfd of bedrukt, ingedeeld onder GN-codes 5407 52 00, 5407 54 00, 5407 61 30, 5407 61 90 en ex 5407 69 90, uit de Volksrepubliek China (Taric-code 5407 69 90 10). Deze verordening is in het Nederlands op 16 maart 2005 gepubliceerd in Publicatieblad L 69. Blijkens artikel 3 van deze verordening is deze in werking getreden op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, derhalve op 17 maart 2005.

2.4. Op 12 september 2005 heeft de Europese Raad Verordening (EG) Nr. 1487/2005 vastgesteld. Deze verordening is op 16 september 2005 in het Nederlands gepubliceerd in Publicatieblad L 240. Artikel 1 van deze verordening bepaalt dat een definitief antidumpingrecht wordt ingesteld op de invoer van weefsels van synthetische filamentgarens, bevattende 85 of meer gewichtspercenten getextureerde of niet-getextureerde filamenten van polyesters, geverfd (ook indien witgeverfd) of bedrukt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, vallende onder de GN-codes ex 5407 51 00 (Taric-code 5407 51 00 10), 5407 52 00, 5407 54 00, ex 5407 61 10 (Taric-code 5407 61 10 10), 5407 61 30, 5407 61 90, ex 5407 69 10 (Taric-code 5407 69 10 10) en ex 5407 69 90 (Taric-code 5407 69 90 10). Blijkens artikel 4 van deze verordening is deze in werking getreden op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, derhalve op 17 september 2005.

2.5. Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van verweerder van 20 oktober 2006 waarin wordt vastgesteld dat de aanvullende tariccode niet in de onder 2.1. genoemde aangifte is vermeld, waardoor geen zekerheid is gesteld voor het onder 2.3. bedoelde voorlopige antidumpingrecht en het onder 2.4. vermelde antidumpingrecht niet is betaald.

3. Geschil

3.1. In geschil is de vraag of verweerder het antidumpingrecht terecht achteraf heeft geboekt.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Standpunten van partijen

4.1. Eiseres is van mening dat hier sprake is van een vergissing van de douaneautoriteit welke zij niet heeft kunnen ontdekken. Bovendien beroept eiseres zich er op dat zij zich heeft vergist in de keuze van de douaneregeling waaronder de goederen zouden moeten worden geplaatst. Indien zij geweten had dat op 17 maart 2005 een voorlopig antidumpingrecht was ingesteld voor de goederen dan had zij de goederen niet voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer aangegeven, maar ten doorvoer naar Wit Rusland en na bewerking een gereed eindproduct in het vrije verkeer gebracht, hetgeen per saldo tot een lager bedrag aan invoerrechten en/of antidumpingrechten zou hebben geleid. Eiseres is van mening dat verweerder haar destijds tijdig had moeten informeren om de gedane aangifte alsnog buitenwerking te kunnen stellen.

4.2. Verweerder is van mening dat eiseres als ervaren aangever kennelijk nalatig is geweest. Zij had de fout zelf had kunnen ontdekken door het publicatieblad te raadplegen. Indien zij het publicatieblad had geraadpleegd zou zij een andere keuze hebben kunnen maken, dan wel tijdig een verzoek om buitenwerkinstelling van de onderhavige aangifte kunnen doen. Herziening van de aangifte met beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) van 5 oktober 2006, nr. C-100/05 is niet mogelijk omdat het in dit arrest gaat om een keuze van twee mogelijkheden binnen één aangifte. Dat is niet hetzelfde als een keuze van mogelijkheden van aangiften voor verschillende douaneregelingen.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Eiseres heeft niet overeenkomstig artikel 1, derde lid, van de onder 2.3. genoemde verordening zekerheid gesteld bij het op 17 maart 2005 in het vrije verkeer brengen van de onder 2.1. genoemde goederen. Eiseres heeft bij het in het vrije verkeer brengen niet de voorgeschreven Taric-code 5407 69 90 10 gebruikt. Hierdoor kon het definitieve antidumpingrecht, ingesteld bij de hiervoor onder 2.4. genoemde verordening niet overeenkomstig artikel 3 van die verordening worden geïnd.

5.2. Ingevolge artikel 220, eerste lid, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) moet het bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld dat niet is geboekt of lager is geboekt dan wettelijk verschuldigd is alsnog achteraf worden geboekt.

5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het onder 1.1. genoemde achteraf geboekte bedrag het juiste bedrag is ter aanvulling van het wettelijk verschuldigde bedrag.

5.4. Genoemde boeking moet ingevolge artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW achterwege blijven indien het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.

5.5. Eiseres is van mening dat hier sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten aangezien deze in het geautomatiseerde aangiftesysteem “SAGITTA” op 17 maart 2005 nog niet het selectieprofiel van de Tariccode 5407 69 90 10 hadden aangebracht. Dit was pas enkele dagen later was geschied.

5.6. Het beroep van eiseres op een vergissing van de douaneautoriteiten kan niet slagen.

Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EG wordt het begrip “vergissing” uitgelegd als elke onjuiste toepassing of uitlegging van de geldende rechtsregels die valt toe te schrijven aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten. Verwezen zij naar onder meer het arrest van het HvJ EG van 27 juni 1991, Mecanarte, C-348/89, Jurispr. I-3277, punt 23. Het niet direct of binnen enkele dagen aanbrengen van een selectieprofiel in “SAGITTA” is niet een zodanige actieve gedraging dat eiseres daar het vertrouwen aan kan ontlenen dat zij een juiste aangifte heeft gedaan. In de onderhavige situatie kan een dergelijk beroep op artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW bovendien niet slagen omdat het eiseres zelf is die door niet de juiste tariccode in de aangifte te vermelden, niet heeft voldaan aan het vereiste dat zij aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.

5.7. Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat eiseres de vermeende vergissing redelijkerwijs zelf had kunnen ontdekken. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EG dienen alle omstandigheden van het geval concreet te worden beoordeeld, om te beslissen of een vergissing door de betrokken ondernemer al dan niet kon worden ontdekt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de precieze aard van de vergissing, de beroepservaring van de ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid. Ter beoordeling van de aard van de vergissing moet telkens worden nagegaan of de betrokken regeling ingewikkeld is of integendeel zo eenvoudig dat bij onderzoek van de feiten een vergissing gemakkelijk kon worden ontdekt. Met betrekking tot de beroepservaring van de ondernemer moet worden nagegaan of hij beroepsmatig voornamelijk op het gebied van de in- en uitvoer werkzaam is en of hij al een zekere ervaring heeft met de handel in de betrokken goederen, in het bijzonder of hij in het verleden al dergelijke transacties heeft verricht, waarbij de douanerechten wél correct waren berekend (HvJ EG, arrest van 26 juni 1990, Deutsche Fernsprecher, C-64/89, Jurispr. I-2535).

5.8. Wat betreft de zorgvuldigheid van de belastingschuldige – het derde element dat van belang is bij de beoordeling van het redelijkerwijs niet kunnen ontdekken van de vergissing – stelt het HvJ EG met name als het gaat om professionele marktdeelnemers, dat deze zich door lezing van het Publicatieblad op de hoogte stellen van de geldende bepalingen. In het arrest HvJ EG van 26 november 1998, Covita, C-370/96, Jurispr. I-7711, punt 27) preciseerde het HvJ EG dit in punt 26 als volgt:

“26 (…) In dit verband zij eraan herinnerd, dat gemeenschapsbepalingen (…) in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend moeten worden gemaakt. Vanaf de datum van die bekendmaking wordt iedereen geacht bekend te zijn met de heffing (…). Dat geldt in ieder geval voor een professionele marktdeelnemer die goederen invoert en zich bewust is van het risico dat ieder moment een compenserende heffing (…) kan worden ingesteld. Deze marktdeelnemer mag niet verwachten, dat elk douanekantoor onmiddellijk van de instelling van de heffing op de hoogte zal worden gesteld, maar moet zich, door lezing van de relevante publicatiebladen, vergewissen van het gemeenschapsrecht dat op de door hem verrichte transacties van toepassing is. (…)”

5.9. Nu vaststaat dat eiseres een professionele marktdeelnemer is, mag van haar worden verlangd dat zij, zoals het HvJ EG hierboven heeft aangegeven, door raadpleging van de hierboven onder 2.2. en 2.3. genoemde publicatiebladen op de hoogte is van het op 17 maart 2005 ingestelde voorlopige antidumpingrecht en dat zij daarom de door haar gestelde vergissing van de douane redelijkerwijs had kunnen ontdekken.

5.10. Gelet op het onder 5.6. tot en met 5.9 overwogene faalt het beroep van eiseres op artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW en heeft verweerder het onder 1.1. genoemde bedrag terecht achteraf geboekt.

5.11. Het beroep van eiseres op het arrest van het HvJ EG van 5 oktober 2006, nr. C-100/05, wijst de rechtbank af. Dit arrest gaat over de toepassing van een verzoek om teruggaaf als bedoeld in artikel 236 van het CDW, hetgeen in deze zaak niet aan de orde is. Overigens zou een beroep op dit arrest in het kader van een verzoek om teruggaaf eiseres ook niet kunnen baten, aangezien de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak geheel verschillen van de feiten en omstandigheden in dit arrest.

5.12. Ook de stelling van eiseres dat verweerder haar tijdig had moeten waarschuwen, waardoor zij tijdig haar aangifte had kunnen intrekken kan haar niet baten. Nog daargelaten dat een dergelijke verplichting van verweerder niet uit het recht kan worden afgeleid, volgt uit punt 5.9. dat eiseres in eerste instantie hiervoor zelf verantwoordelijk is.

5.13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.