Home

Rechtbank Haarlem, 07-08-2008, BD9622, AWB 07/7580 tot en met AWb 07/7583

Rechtbank Haarlem, 07-08-2008, BD9622, AWB 07/7580 tot en met AWb 07/7583

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
7 augustus 2008
Datum publicatie
11 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9622
Zaaknummer
AWB 07/7580 tot en met AWb 07/7583

Inhoudsindicatie

OB. Verweerder heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd ter hoogte van eerder verleende teruggaven van voorbelasting. Eiser heeft, door geen medewerking te verlenen aan het door verweerder aangekondigde boekenonderzoek, de gelegenheid onbenut gelaten om te bewijzen dat hij tot juiste bedragen om teruggaaf van belasting heeft verzocht. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/7580 tot en met AWB 07/7583

Uitspraakdatum: 7 augustus 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

X, wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 27 maart 2007 over de tijdvakken 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003, 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004, 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 en 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, ten bedrage van € 5.456, € 29.323, € 57.973 respectievelijk € 8.041, alsmede bij aparte beschikkingen van dezelfde datum heffingsrente berekend ten bedrage van € 737, € 2.935, € 2.904 respectievelijk € 91.

1.2. Bij brief van 5 mei 2007, ontvangen bij verweerder op 8 mei 2007, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2007 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 5 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op 9 november 2007, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser was tijdens de naheffingsperiodes ondernemer voor de omzetbelasting. Hij exploiteerde een transportbedrijf. Hij had geen personeel in dienst. Tijdens een in 2003 ingesteld boekenonderzoek over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 maart 2003, is gebleken dat eiser zowel diensten tegen het nultarief als diensten tegen het algemene tarief had verricht. Eiser heeft in die tijd de beschikking gehad over een vrachtwagen, merk MAN, en een containerchassis voor het vervoeren van containers. Als gevolg van dit boekenonderzoek zijn diverse correcties aangebracht die hebben geleid tot naheffingsaanslagen omzetbelasting.

2.2. Eiser heeft over het derde kwartaal 2004 een negatieve aangifte ingeleverd ter grootte van € 19.263. Naar aanleiding van deze aangifte heeft verweerder facturen opgevraagd. Eiser heeft een factuur overgelegd ter zake de aanschaf van een vrachtwagen, merk MAN, type TGA 18.433 FLS XXI, van € 105.299 inclusief BTW. De teruggaaf van € 19.263 is verleend onder voorbehoud van correctie bij een eventueel later in te stellen boekenonderzoek.

2.3. In verband met een verzoek om teruggaaf van een hoog bedrag heeft verweerder ook facturen opgevraagd over het eerste kwartaal van 2005. Eiser heeft een factuur overgelegd van de aanschaf van een MAN bedrijfswagen type TGA 26.530 6x2/4BLS XXL bouwjaar 2005. De omzetbelasting bedroeg € 20.800. De teruggaaf over het eerste kwartaal 2005 is verleend onder voorbehoud van correctie bij later boekenonderzoek.

2.4. De teruggaaf over het tweede kwartaal 2005 is ook verleend onder voorbehoud van correctie bij later boekenonderzoek. In dit kwartaal heeft eiser een factuur overgelegd in verband met aanschaf van een multifunctioneel containerchassis.

2.5. Eiser heeft, met uitzondering van kleine bedragen in de aangiften over het tweede en het derde kwartaal van 2003, geen verschuldigde omzetbelasting aangegeven in zijn aangiften.

2.6. Naar aanleiding van de grote negatieve aangiften heeft verweerder besloten nog een boekenonderzoek in te stellen bij eiser.

2.7. Bij brief van 29 augustus 2005 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek op 19 september 2005 aangekondigd. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd. De controleur heeft op 19 september 2005 geen toegang gekregen.

2.8. Bij brief van 8 december 2005 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd met het verzoek contact op te nemen voor het maken van een afspraak. Eiser heeft niet gereageerd.

2.9. Bij brief van 24 mei 2006 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd op 6 juni 2006. Op 29 mei 2006 heeft eiser telefonisch medegedeeld dat het boekenonderzoek niet kon doorgaan omdat hij het erg druk heeft. Hij heeft medegedeeld zo spoedig mogelijk terug te bellen voor het maken van een nieuwe afspraak. Eiser heeft niet teruggebeld.

2.10. Bij brief van 17 november 2006 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd op 4 december 2006. In deze brief is eiser in kennis gesteld van de inhoud van de artikelen 47 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr). Op deze brief is geen reactie ontvangen. De controleur heeft op 4 december 2006 geen toegang gekregen.

2.11. Bij brief van 16 januari 2006 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd op 1 februari 2007. In deze brief is nogmaals gewezen op artikel 47 van de Awr en vermeld dat als eiser niet zou meewerken aan het boekenonderzoek dit gevolgen voor hem zou kunnen hebben.

2.12. Op 16 januari 2006 heeft eiser telefonisch medegedeeld dat hij, gezien de ervaring in het verleden, geen vertrouwen heeft in de medewerkers van de Belastingdienst. Hij wil geen medewerking verlenen aan een boekenonderzoek. In dit gesprek is eiser gewezen op de gevolgen indien hij volhardt in zijn opstelling.

2.13. Naar aanleiding van de weigering van eiser om inzage te verstrekken in zijn administratie, heeft verweerder naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de jaren 2003, 2004, 2005 en 2006 ter grootte van de door eiser terugontvangen bedragen. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat hij gerede twijfel mocht hebben bij de geclaimde voorbelasting en dat eiser geen verschuldigde omzetbelasting heeft aangegeven behoudens een klein bedrag in 2003.

2.14. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift gericht tegen de vier naheffingsaanslagen aangegeven dat hem onduidelijk is waarop de naheffingsaanslagen zijn gebaseerd.

2.15. Bij brief van 31 mei 2007 heeft verweerder de aanslagen gemotiveerd en eiser gevraagd zijn bezwaarschrift te motiveren.

2.16. Op 18 en 20 juni 2007 hebben telefoongesprekken plaatsgehad. Eiser bleef volharden in de weigering de administratie over te leggen. Ook heeft eiser medegedeeld de grondslag van de naheffingsaanslagen nog niet te begrijpen. Bij brief van 25 juni 2007 heeft verweerder eiser uitgebreid geïnformeerd over de berekening van de naheffingsaanslagen. Op 29 juni 2007 heeft eiser verweerder telefonisch medegedeeld dat hij de administratie niet zal overleggen en dat verweerder niet welkom is om een boekenonderzoek in te stellen. Nadien is nog tweemaal telefonisch contact geweest over de invordering van de naheffingsaanslagen.

2.17. In de tot de gedingstukken behorende brief van Administratiekantoor B aan verweerder van 5 mei 2006 staat onder meer het volgende vermeld:

“Aan de hand van onze berekening hebben wij een gedeeltelijke reconstructie kunnen maken van de door de heer X ingediende aangifte Omzetbelasting over het boekjaar 2004.

Gelet op de grote teruggave die door de heer X is geclaimd gedurende het boekjaar 2004 en er geen investeringen zijn geweest van duurzame vaste activa vermoeden wij dat hij de omzetwaarde heeft ingevuld in de rubriek voorheffing.

Wij hebben bij de heer X er op aangedrongen opening van zaken te geven. Hierop kregen wij het antwoordt dat de Belastingdienst “zomaar uitbetaalde” wat hij precies gedaan heeft weet hij niet meer. Volgens zijn zeggen is dat niet zijn verantwoordelijkheid. Wij hebben hem vervolgens erop gewezen dat het standpunt wat hij inneemt niet correct is en dat op zijn minst het zo moet zijn, dat wanneer je grote bedragen terugkrijgt zonder meer moet nagaan of dit wel juist is.

Wij hebben hem erop gewezen dat wanneer hij met opzet waarden invult die niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid een frauduleuze handeling pleegt.

Wij krijgen gelet op de reactie van de heer X de indruk dat hij beseft dat een en ander niet juist is. Ons kantoor laat zich niet in met dubieuze zaken en wij hebben de heer X medegedeeld dat wij hierin niets meer voor hem kunnen betekenen.”

2.18. Op 30 november 2006 heeft eiser een factuur uitgereikt waaruit blijkt dat hij de vrachtauto DAF XF 95 Space Cab 6x2, kenteken [kenteken], chassisnummer [chassisnummer] heeft verkocht voor een bedrag van € 60.000 + € 11.400 omzetbelasting. Deze door eiser bij de koper in rekening gebrachte omzetbelasting heeft hij niet voldaan op zijn aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2006.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

3.2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft bewezen dat in het verleden teveel voorbelasting is terugbetaald. Voorts verzoekt eiser de beslagen op zijn bankrekening op te heffen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen.

3.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd omdat eiser heeft geweigerd inzicht te verschaffen in zijn administratie. Het is aan eiser om aan te tonen dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het aangehechte proces-verbaal.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen het er over eens zijn dat eiser als natuurlijke persoon via een eenmanszaak een bedrijf heeft uitgeoefend. De rechtbank zal partijen hierin volgen.

4.2.1. Ingevolge artikel 52, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awr worden natuurlijke personen die een bedrijf uitoefenen als administratieplichtigen aangemerkt.

4.2.2. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Awr zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

4.2.3. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur:

a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;

b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.

4.2.4. Ingevolge artikel 27e, onder b, van de Awr verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge, onder andere, de artikelen 47 en 52 van de Awr.

4.3. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de informatieplicht die is neergelegd in artikel 47 van de Awr. Dit betekent dat het aan eiser is om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

4.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder de naheffingsaanslagen heeft vastgesteld ter hoogte van de in de tijdvakken door eiser geclaimde voorbelasting. Verweerder heeft het bezwaar tegen deze naheffingsaanslagen ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft doen blijken dat de door verweerder gedane uitspraak op bezwaar onjuist is. Eiser heeft, door geen medewerking te verlenen aan het door verweerder aangekondigde boekenonderzoek, de gelegenheid onbenut gelaten om te bewijzen dat hij tot juiste bedragen om teruggaaf van belasting heeft verzocht. Gelet hierop en op de onder 2. opgesomde overige, niet door eiser weersproken, feiten acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat eiser te veel omzetbelasting op aangifte heeft teruggevraagd dan wel over een aantal kwartalen per saldo omzetbelasting verschuldigd is. De rechtbank is, alles overwegende, dan ook van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslagen op redelijke wijze heeft vastgesteld.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 7 augustus 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.