Rechtbank Haarlem, 18-07-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1436 BD9641, 08/83
Rechtbank Haarlem, 18-07-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1436 BD9641, 08/83
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 18 juli 2008
- Datum publicatie
- 11 augustus 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9641
- Zaaknummer
- 08/83
Inhoudsindicatie
MRB. Er is niet gedurende de gehele schorsingsperiode met het voertuig gebruik gemaakt van de openbare weg. Elk gebruik leidt echter tot naheffing. Geen matiging van het belastingbedrag vanwege het beperkte gebruik van de weg.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/83
Uitspraakdatum: 18 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 9 november 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem met dagtekening 23 augustus 2007 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode 19 september 2006 tot en met 12 augustus 2007, ten bedrage van € 635. Tegelijkertijd met de naheffingsaanslag is bij beschikking een boete van 100% opgelegd, ten bedrage van € 635.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2008.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn vader A. Namens verweerder is verschenen B.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Uit de kentekenregistratie blijkt dat eiser van 16 augustus 2005 tot en met 9 oktober 2007 houder is geweest van de personenauto van het merk Peugeot, kenteken [kenteken] (het motorrijtuig). De datum van het kentekenbewijs deel I is 13 februari 1996. Van 19 september 2006 tot en met 19 september 2007 is de geldigheid van het kenteken geschorst zoals bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
2. Tot de gedingstukken behoort een melding visuele controle/fysieke controle van 29 mei 2007, waarin onder meer is vermeld:
“Gegevens voertuig zoals bij controle vastgesteld
Motorrijtuig:
kenteken [kenteken]
Merk en type Peugeot 306 XRD
(...)
Gegevens controle
Controledatum: 29.05.07 Tijdstip:18.15 uur
Straat: Rijksweg A9 _ RE 10.3
Plaats: Amsterdam-Zuidoost
Aangetroffen: [x] stilstaand
Staande gehouden [x] ja
(...)
Soort controle
[x] Schorsing
Voldoet aan de schorsingsvoorwaarden? [x] Nee
Houder gesproken? [x] Ja”
3. Eiser heeft verzocht de naheffingsaanslag terug te brengen tot de periode dat daadwerkelijk van de weg gebruik is gemaakt zijnde van 16 april 2007 tot en met 29 mei 2007. Hij heeft de auto pas weer verzekerd op 16 april 2007. Daarvoor heeft hij geen gebruik gemaakt van de weg. Vanaf 29 mei 2007 toen de motor in brand is gevlogen heeft de auto bij de garage of op het privéterrein van zijn vader gestaan en heeft hij dus ook geen gebruik gemaakt van de openbare weg.
4. Verweerder heeft het volgende naar voren gebracht:
- Dat in de naheffingsperiode weinig gebruik van de weg is gemaakt, is gelet op de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 24-12-04 niet van belang.
- Er is sprake van verzuim zoals genoemd in artikel 67c van de Awr. Paragraaf 34,2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) is van toepassing; dit levert een boete op van 100%; verweerder ziet geen reden om de boete te matigen.
5. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting worden nageheven. Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
6. Ingevolge artikel 5 van de WVW wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat met het motorrijtuig tijdens een daarvoor geldende schorsing gebruik is gemaakt van de weg in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB. Elk gebruik tijdens de schorsingsperiode, hoe kort ook, leidt tot naheffing van de ten onrechte niet betaalde belasting (zie arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2000, nr. 35 076, BNB 2000/85, V-N 2000/14.17). Voor matiging van het belastingbedrag vanwege het beperkte gebruik van de weg, zoals eiser stelt, laat de wet geen ruimte. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd. De tijdvakken worden bepaald aan de hand van de afgiftedatum van het kentekenbewijs deel I. Dat is in dit geval 13 februari 1996. Dat betekent dat het eerste heffingstijdvak liep van 13 februari 1996 tot en met 12 mei 1996. Het laatste naheffingstijdvak liep derhalve van 13 mei 2007 tot en met 12 augustus 2007. De melding viel binnen dit laatste naheffingstijdvak zodat het gehele naheffingstijdvak door verweerder juist is vastgesteld.
7.2. Voor zover eiser heeft bedoeld zijn beperkte financiële middelen aan te voeren als grond voor matiging van de naheffingsaanslag overweegt de rechtbank als volgt. Bij het vaststellen van een naheffingsaanslag als de onderhavige ontbreekt de wettelijke basis om rekening te houden met de financiële omstandigheden van eiser, zodat ook deze grief eiser niet baat.
8. Ingevolge artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen. Ingevolge paragraaf 34 van het BBBB, onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
9. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval heeft eiser niet aan de voorwaarden voor de schorsingsregeling voldaan. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent. Factoren als de mate van schuld en opzet of de duur van het niet voldoen aan de schorsingsvoorwaarden spelen verder geen rol.
Bijzondere omstandigheden of afwezigheid van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. Van afwezigheid van alle schuld is echter geen sprake. De omstandigheden van het geval vormen evenmin aanleiding tot matiging van de boete. Eiser heeft kennis kunnen nemen van de stallingsbrief, waarin de voorwaarden voor schorsing worden vermeld. De boete is dan ook passend en geboden.
10. De rechtbank wijst eiser er op dat hij contact kan opnemen met de ontvanger om een betalingsregeling te treffen.
11. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
12. De rechtbank ziet geen reden voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, rechter, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.