Home

Rechtbank Haarlem, 26-08-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1954 BE9170, 08/1213

Rechtbank Haarlem, 26-08-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1954 BE9170, 08/1213

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
26 augustus 2008
Datum publicatie
27 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BE9170
Zaaknummer
08/1213

Inhoudsindicatie

Eiser heeft herkomst van op zijn bankrekeningen gestorte geldsommen en geldlening aan besloten vennootschap niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht bijteling als inkomen terecht en passeert het aangeboden getuigenbewijs dat geld afkomstig is van aan vrienden en familie geleende geldsommen, omdat eiser en getuigen in verband met de tegen hen ingestelde strafvervolging op voorhand te kennen hebben gegeven geen volledige openheid van zaken te geven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/1213

Uitspraakdatum: 26 augustus 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/te P, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 december 2007 op het bezwaar tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.733 (de aanslag) en de tegelijkertijd met de aanslag opgelegde verzuimboete van € 1.134 (de boete).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op donderdag 21 augustus 2008. Eiser is daar vertegenwoordigd door A, namens verweerder zijn verschenen B en C.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Aan eiser is een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 uitgereikt. Vóór 1 april 2004 moest de aangifte bij de belastingdienst binnen zijn. Eiser heeft zijn aangifte niet voor de uiterste inleverdatum ingediend, ook niet na daartoe door verweerder te zijn aangemaand.

2. Met dagtekening 22 februari 2006 is de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning dat door verweerder schattenderwijs is gesteld op € 142.733.

3. Als motivering van zijn bezwaar heeft eiser alsnog het aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 ingediend. Eiser doet hierin opgaaf van € 17.733 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, een saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning van € -/- 3.371 en een voordeel uit sparen en beleggen van € 8.736.

4. In zijn brief van 6 augustus 2007 maakt de gemachtigde van eiser melding van door eiser aan D BV - een vennootschap waarin eiser naar eigen zeggen een aanmerkelijk belang heeft - ter leen verstrekte en niet meer voor verwezenlijking vatbare gelden, groot € 102.101. Verder stelt eiser nog dat hij bedragen heeft betaald ter zake van de afwikkeling van het faillissement van evengenoemde vennootschap. Aanvankelijk betrof dit een bedrag van € 55.000, later is dat bedrag verhoogd met € 10 bankkosten tot € 55.010.

5. Bij zijn brief aan verweerder van 23 augustus 2007 heeft eisers gemachtigde onder meer diverse bankafschriften gevoegd. Blijkens het afschrift van 6 januari 2003 is € 23.913,93 bijgeschreven op de op naam van eiser gestelde rekening nummer 65.48.92.180. Op 3 maart 2003 is op eisers bankrekening nummer 43.70.26.825 een bedrag gestort van € 3.000 en op 16 juni 2003 is na een contante storting een bedrag van € 25.000 bijgeschreven.

6. In zijn brief van 28 november 2007 geeft verweerder de navolgende toelichting op de uitspraak op bezwaar:

“(…) U heeft een overzicht kasstromen overgelegd. Dit overzicht resulteert voor 2003 in een bedrag voor levensonderhoud van € 34.901. U heeft onder de schulden nieuwe leningen tot een bedrag van € 47.536 opgenomen. Hiervan heeft u € 40.188 in de kasopstelling verwerkt. Er zijn verder geen stukken overgelegd van deze leningen. U heeft wel een afrekening van 6 januari 2003 (…) en van 3 maart 2003 (…) overgelegd. (…) Ik vind deze bijschrijvingen onvoldoende bewijs voor uw stelling dat hier sprake is van leningen. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de storting van € 25.000. Ik accepteer deze gegevens derhalve niet als verklaring voor het besteedbaar bedrag voor het levensonderhoud. Zonder het in het overzicht van kasstromen verwerkte bedrag van de leningen resteert een bedrag voor levensonderhoud van negatief € 5.287. Ik tel op basis van dit negatieve privé een bedrag ad € 25.000 bij als inkomen.

U stelt in uw brief dat er sprake is van een vordering van [eiser] op D BV. [Eiser] is volgens uw brief aandeelhouder van deze vennootschap. (…) Er zijn van deze vennootschap nooit jaarstukken ingediend. Dit betekent dat niet aangetoond is dat [eiser] inderdaad nog een vordering op deze vennootschap heeft. Ook is niet duidelijk of [eiser] nog aandeelhouder is van de vennootschap. Ik accepteer de door u opgevoerde tbs-vordering op D BV dan ook niet als tbs-vordering. Ik zal de vordering overbrengen naar box 3 en de waarde gelet op de financiële positie van de vennootschap vaststellen op nihil. (…)”

7. Na de beslissing op bezwaar is de aanslag gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

Inkomsten uit arbeid € 17.733

Af: saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning -/- 3.371

Inkomenscorrectie 25.000 +

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 39.362

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: € 8.736

8. In beroep verzoekt eiser zijn resultaat uit overige werkzaamheden voor het onderhavige jaar vast te stellen op (€ -/- 102.101 + € -/- 55.010) € -/- 157.111. Verder acht eiser de inkomenscorrectie van € 25.000 niet gerechtvaardigd. Hij concludeert tot een verlies uit werk en woning van (€ 39.362 -/- € 157.111 -/- € 25.000) € -/- 142.749.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

Inkomenscorrectie

10. Op ten name van eiser gestelde bankrekeningen zijn diverse geldsommen gestort. Volgens eiser betreft het bedragen die van vrienden en familie zijn geleend. Hiervan zijn geen schriftelijke vastleggingen. Niet bekend is onder welke voorwaarden de gelden zouden zijn verstrekt en of er algehele of gedeeltelijke terugbetaling heeft plaatsgevonden. Bij gebrek aan wetenschap en verifieerbare bescheiden betwist verweerder de verklaring van eiser dat het om ingeleende gelden gaat. Verweerder veronderstelt dat de gestorte bedragen afkomstig zijn uit een van de in afdeling 3.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bedoelde bronnen van inkomen. Naar het oordeel van de rechtbank moet eiser in de gegeven omstandigheden het best in staat worden geacht om bewijs van zijn stellingen te leveren. Eiser heeft evenwel - op een bewijsaanbod na, waarover later meer - geen enkel bewijs geleverd voor zijn stelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij ter zitting en in de van hem afkomstige stukken heeft aangedragen, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, de herkomst van de bedoelde geldstortingen niet aannemelijk gemaakt.

11. Omdat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, heeft verweerder het inkomen van eiser schattenderwijs moeten vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet onredelijk gehandeld door een deel van deze ontvangen bedragen, waarvan eiser desgevraagd de herkomst en de titel niet duidelijk heeft kunnen maken, tot het inkomen van eiser te rekenen.

12. Voorop staat dat er geen enkele twijfel over kan bestaan dat de bewijslast in de onderhavige zaak op eiser rust. Ter zitting is namens eiser verklaard dat vanwege de tegen eiser ingestelde strafvervolging in deze procedure geen volledige openheid van zaken wordt gegeven. Eiser heeft niettemin aangeboden met getuigenverklaringen en eventueel met bescheiden alsnog het bewijs te leveren dat aan de op zijn bankrekeningen gestorte gelden leningsovereenkomsten ten grondslag liggen. Dit evenwel onder de voorwaarde dat de advocaat die de bedoelde personen bijstaat in een tegen hen ingestelde strafvervolging daar toestemming voor zal geven. Deze advocaat heeft zijn cliënten ontraden om schriftelijk ten behoeve van eiser in deze procedure verklaringen af te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiser gelegen om zich ervan te verwittigen of de bedoelde personen al dan niet bereid zijn tot het afleggen van een verklaring ten behoeve van eiser. Eiser heeft dit echter nagelaten waardoor niet duidelijk is of er personen bereid zijn zodanige verklaringen af te leggen. De rechtbank acht het bewijsaanbod te weinig specifiek en passeert het om deze reden.

Resultaat uit overige werkzaamheden

13. Eiser heeft in 2001 een bedrag van € 102.101 overgemaakt op een bankrekening ten name van D BV, naar eigen zeggen ten titel van geldleen. Ter zake is geen overeenkomst opgemaakt. Eiser heeft geen inzage verstrekt in het verloop van de beweerde lening en/of de voorwaarden waaronder de gelden zijn verstrekt. De administratie van D BV wordt verzorgd door hetzelfde kantoor waar ook de gemachtigde van eiser werkzaam is. Er zijn geen jaarrekeningen van D BV opgemaakt. Eiser rekent de € 102.101 tot het vermogen van een werkzaamheid als bedoeld in afdeling 3.4 van de Wet IB 2001. Daarnaast rekent eiser tot het vermogen van zijn werkzaamheid de € 55.010 die (in totaal) is betaald aan de curator in het faillissement van D BV. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat evenbedoelde betalingen van belang waren om het blazoen van eiser, dat door het faillissement van D BV en de tegen hem ingestelde strafvervolging schade dreigde op te lopen, te zuiveren. Bij gebrek aan wetenschap en controlemogelijkheden betwist verweerder dat eiser vermogen heeft uitgeleend aan D BV. Voorts betwist verweerder dat D BV gebaat is geweest bij de betalingen ten behoeve van een correcte afwikkeling van het faillissement. Naar het oordeel van de rechtbank moet eiser in de gegeven omstandigheden het best in staat worden geacht om het bewijs van zijn stellingen te leveren. De rechtbank acht eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, er niet in geslaagd het bewijs te leveren dat hij een geldvordering had op D BV.

14. Eiser heeft aangeboden met getuigenverklaringen alsnog bewijs voor zijn stellingen te leveren, evenwel onder de voorwaarde dat de advocaat die de bedoelde personen bijstaat in een tegen hen ingestelde strafvervolging daar toestemming voor zal geven. Om redenen zoals hiervoor onder punt 12 vermeld passeert de rechtbank dit getuigenaanbod.

15. Tegen de boete heeft eiser geen klachten aangevoerd. De rechtbank ziet ambtshalve geen reden om deze absoluut en relatief geringe boete te vernietigen dan wel te matigen.

16. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.