Home

Rechtbank Haarlem, 20-06-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1196 BE9512, 07/306

Rechtbank Haarlem, 20-06-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1196 BE9512, 07/306

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 juni 2008
Datum publicatie
10 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BE9512
Zaaknummer
07/306

Inhoudsindicatie

Twee stortplaatsen zijn afgegraven en dit afgegraven stortmateriaal wordt aangeboden aan eiseres. In artikel 13 Wet belastingen op milieugrondslag is geen uitzondering op de belastingplicht gemaakt voor een verplaatsing van afvalstoffen, en dus afgifte ter verwijdering, naar een (andere) inrichting, zoals in het onderhavige geval aan de orde is. Er is afvalstoffenbelasting verschuldigd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/306

Uitspraakdatum: 20 juni 2008

Uitspraak in het geding tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, kantoor Q, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft op 26 oktober 2005 voor het tijdvak september 2005 aangifte afvalstoffenbelasting gedaan en conform deze aangifte op 28 oktober 2005 een bedrag van € 805.135 afgedragen.

Eiseres heeft bij brief van 15 november 2005 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2006 het bezwaar afgewezen.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 december 2006 beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2007 te Haarlem.

Eiseres is daar verschenen bij gemachtigde A. Tevens waren van de zijde van eiseres aanwezig de heren B en C, werkzaam bij Y BV (hierna: Y).

Namens verweerder zijn verschenen D en E.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is houder van de stortplaats F, een inrichting als bedoeld in artikel 12 lid 1, onderdeel c, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm).

2.2. In Z is een nieuw stadsdeel in ontwikkeling in het plangebied G. In het plangebied bevinden zich twee gesloten stortplaatsen, aan de a-straat en de a-straat-West. In opdracht van Y worden deze stortplaatsen afgegraven. Y heeft het afgegraven stortmateriaal aangeboden aan eiseres, onder meer in september 2005.

2.3. Eiseres heeft de door haar op aangifte voldane afvalstoffenbelasting doorberekend aan Y.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiseres afvalstoffenbelasting verschuldigd is voor de afgifte ter verwijdering aan de stortplaats te F van stortmateriaal afkomstig van de gesloten stortplaatsen aan de a-straat en de a-straat-West te Z.

3.2. Eiseres stelt - samengevat en zakelijk weergegeven - primair dat het overbrengen van reeds in het verleden ter verwijdering afgegeven afvalstoffen geen belastbaar feit oplevert en subsidiair dat de heffing van belasting in de onderhavige situatie in strijd is met doel en strekking van de Wbm.

3.3. Eiseres verzoekt de rechtbank de uitspraak op bezwaar te vernietigen, verweerder te gelasten tot teruggaaf van de voldane afvalstoffenbelasting en verweerder te veroordelen in de kosten van het geding.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 12, eerste lid, onder a. Wbm wordt voor het begrip afvalstoffen verwezen naar de Wet Milieubeheer (hierna Wm). In artikel 1.1, eerste lid van de Wm wordt onder “afvalstoffen “verstaan:

“(…) alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.”

Ingevolge artikel 13, eerste lid van de Wbm wordt een afvalstoffenbelasting geheven ter zake van

“(…) a. de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting;

b. de verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan.

Ingevolge het tweede lid van artikel 13 Wbm worden alle aan een inrichting afgegeven afvalstoffen geacht te zijn afgegeven ter verwijdering.

4.2. Eiseres heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld - zoals ter zitting nader toegelicht - dat het door Y aan eiseres aangeboden stortmateriaal geen afvalstoffen betreft als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid Wm, omdat het gaat om reeds eerder ter verwijdering aan een inrichting aangeboden afvalstoffen.

De rechtbank verwerpt dit standpunt. Uit de eigen stellingen van eiseres volgt dat het in geding zijnde stortmateriaal bij de eerste aanbieding aan de stortplaatsen aan de a-straat en de a-straat-West vóór 1995 bestond uit afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid Wm. De enkele omstandigheid dat een houder zich reeds eerder heeft ontdaan van deze afvalstoffen, brengt op zichzelf geen verandering in de kwalificatie van deze stoffen als afvalstoffen. Gesteld noch gebleken is verder dat het onderhavige stortmateriaal sedert de eerste aanbieding een bewerking of andere verandering van hoedanigheid of samenstelling heeft ondergaan, waardoor niet langer gesproken kan worden van stoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid Wm. Voor de beoordeling van het geschil dient er derhalve vanuit te worden gegaan dat het door Y aan eiseres afgegeven stortmateriaal afvalstoffen als bedoeld in de Wbm betreft.

4.3. Vervolgens heeft eiseres gesteld dat geen sprake is van verwijdering van afvalstoffen als bedoeld in artikel 13, eerste lid van de Wbm, omdat Y slechts reeds verwijderde afvalstoffen heeft verplaatst van de stortplaatsen aan de a-straat en a-straat-West naar die van eiseres.

Ook deze stelling kan eiseres niet baten. In de tekst noch de toelichting op artikel 13, eerste en tweede lid van de Wbm is steun te vinden voor het oordeel dat naast de feitelijke afgifte door de houder van de afvalstoffen aan de inrichting, ook de reden van afgifte (verplaatsen of eerste aanbieding) van afvalstoffen of de hoedanigheid van de aanbieder relevante omstandigheden zijn voor het ontstaan van het belastbaar feit.

4.4. Uit artikel 13, eerste lid, onder a. van de Wbm volgt verder dat de verplaatsing van afvalstoffen binnen een inrichting in beginsel niet kan worden aangemerkt als “afgifte aan” een inrichting als bedoeld in dat artikelonderdeel, zodat deze interne verplaatsing buiten de belastingheffing blijft, zolang tenminste bij die verplaatsing en eventuele bewerkingshandelingen geen sprake is van het ontstaan van afvalstoffen als bedoeld in onderdeel b. van dat artikellid. Anders dan eiseres stelt, is bij de juiste toepassing van de wet in het geval van interne verplaatsingen, geen sprake van begunstigend beleid van verweerder waarop ook eiseres aanspraak zou kunnen maken.

4.5. In artikel 13 Wbm is geen uitzondering op de belastingplicht gemaakt voor een verplaatsing van afvalstoffen, en dus afgifte ter verwijdering, naar een (andere) inrichting, zoals in het onderhavige geval aan de orde is. In de door eiseres aangehaalde brief van de Staatssecretaris van Financiën van 17 februari 1997 is voorts aangegeven dat de Staatssecretaris onvoldoende reden ziet om (alsnog) een vrijstelling van belasting te creëren voor afval dat vrijkomt van voormalige stortplaatsen en dat voor eindverwerking wordt afgegeven aan een (andere) inrichting. Het vorenstaande leidt ertoe dat de afgifte van stortmateriaal door Y aan eiseres aan belastingheffing onderhevig is. Het door eiseres ingenomen subsidiaire standpunt dat deze belastingheffing in strijd is met het doel en de strekking van de Wbm, kan niet tot het door haar beoogde resultaat leiden. Indien de wet op juiste wijze is toegepast, is het niet aan de rechter om te beoordelen of die toepassing in strijd is met doel en strekking van de wet.

5. Proceskosten

Gelet op het bovenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Bij die uitkomst van het geding is er geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.W.J. Harten, voorzitter, mr. E. Jochem en mr. A.P.M. van Rijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.