Home

Rechtbank Haarlem, 26-04-2008, BF0878, 06/5145

Rechtbank Haarlem, 26-04-2008, BF0878, 06/5145

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
26 april 2008
Datum publicatie
8 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BF0878
Zaaknummer
06/5145

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Nu eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat sprake is van een sluitende en eensluidende rittenadministratie in de zin van artikel 3.145, eerste lid, Wet IB 2001 is het voordeel derhalve terecht gesteld op 25% van de cataloguswaarde.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5145

Uitspraakdatum: 26 april 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 15 februari 2006 aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen van € 65.045.

Bij brief van 7 april 2006 heeft verweerder geweigerd op het bezwaarschrift van 13 maart 2006 te beslissen.

Eiser heeft daartegen bij brief van 20 april 2006, door de rechtbank op 21 april 2006 ontvangen beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007 te Haarlem. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Y. Namens verweerder zijn verschenen P en Q.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is in 2003 werkzaam bij N B.V.

2.2. Gedurende het jaar 2003 zijn aan eiser door zijn werkgever opeenvolgend een drietal auto's ter beschikking gesteld voor de uitoefening van zijn werkzaamheden. Eiser heeft tevens gebruik gemaakt van vervangende auto's. Eiser mag privé gebruik maken van de ter beschikking gestelde auto's en is hiervoor geen bijdrage verschuldigd. Eiser heeft tevens de beschikking over een tankpas van de werkgever. Eiser heeft een rittenadministratie bijgehouden.

2.3 Bij brief van 23 januari 2006 deelt verweerder aan eiser mede dat verweerder voornemens is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2003 op te leggen.

2.4. Bij brief van 2 februari 2006 reageert eiser op de aangekondigde navorderingsaanslag.

2.5 Verweerder heeft met dagtekening 15 februari 2006 aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van € 65.045.

2.6 Omdat voormelde navorderingsaanslag reeds op 31 januari 2006 was vastgesteld, merkt verweerder de brief van 2 februari 2006 op grond van artikel 6:10 Awb aan als een voortijdig ingediend bezwaarschrift. Bij brief van 13 maart 2006 beslist verweerder op de brief van 2 februari 2006 en wijst het bezwaar af.

2.7 Bij brief van 16 maart 2006 dient eiser een bezwaarschrift in tegen de navorderingsaanslag.

2.8 Bij brief van 7 april 2006 weigert verweerder op het bezwaarschrift van 16 maart 2006 te beslissen

2.9 Eiser heeft daartegen bij brief van 20 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 april 2006, beroep ingesteld.

3. Het geschil

3.1. In geschil is primair of de navorderingsaanslag in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Subsidiair is in geschil of de bijtelling voor het privé-gebruik auto terecht is vastgesteld op 25% van de cataloguswaarde.

3.2 Primair stelt eiser zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag vernietigd dient te worden omdat verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In dit kader verwijst eiser naar het procesverloop. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat hij aan de hand van de rittenadministratie, de tankpasregistratie en de overgelegde verklaring van zijn werkgevervoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat minder dan 500 kilometer privé per jaar is gereden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar.

3.3 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat er niet gehandeld is in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de rittenregistratie van eiser terecht is verworpen en derhalve terecht een bijtelling van 25% van de cataloguswaarde heeft plaatsgevonden. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, doordat verweerder de brief van 2 februari 2006 ten onrechte heeft aangemerkt als bezwaarschrift en vervolgens voordat bezwaar was ingediend al uitspraak op bezwaar heeft gedaan, welke uitspraak een foutief aanslagnummer heeft, er onvoldoende rekening is gehouden van eisers belangen en er in strijd is gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

4.2 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de brief van 2 februari 2006 inderdaad ten onrechte is aangemerkt als een bezwaarschrift, zodat het schrijven van 13 maart 2006 niet aangemerkt kan worden als uitspraak op bezwaar en de brief van 7 april 2006 inderdaad gezien moet worden als een weigering van verweerder om op het bezwaar te beslissen. Verweerder heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat verweerder op dit bezwaar had dienen te beslissen. Het beroep is derhalve gegrond. De stelling van eiser dat door deze gang van zaken enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden, heeft eiser echter niet nader onderbouwd, zodat deze grief niet kan slagen. Verweerder heeft vervolgens ter zitting verklaard dat indien verweerder op het bezwaar had beslist, de navorderingsaanslag zou zijn gehandhaafd op de gronden zoals neergelegd in de zich in het dossier bevindende brieven van 22 februari 2006 en 13 maart 2006. Partijen hebben vervolgens de rechtbank verzocht om inhoudelijk op de zaak te beslissen. De rechtbank zal, mede op proceseconomische gronden, aan dit verzoek voldoen.

4.3. Artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekstversie 2003; hierna: Wet IB 2001) luidt, voor zover van belang:

1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. (...)

3. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.

4. Indien het aantal op jaarbasis voor privé-doeleinden gereden kilometers blijkt uit een rittenregistratie, wordt het voordeel:

a. indien dit aantal meer is dan 500 maar niet meer dan 3000, gesteld op ten minste 10% van de waarde van de auto;

b. indien dit aantal meer is dan 3000 maar niet meer dan 6000, gesteld op ten minste 15% van de waarde van de auto.

c. indien dit aantal meer is dan 6000 maar niet meer dan 8000, gesteld op ten minste 20% van de waarde van de auto.

5. (...)

6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

(...).

4.4. De staatssecretaris van Financiën heeft in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: Uitvoeringsregeling IB 2001) van zijn in het zesde lid van artikel 3.145 van de Wet IB 2001 bedoelde bevoegdheid gebruikgemaakt. Artikel 22 van de Uitvoeringsregeling IB 2001 bepaalt:

De rittenregistratie als bedoeld in artikel 3.145 van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:

a. merk, type en kenteken van de auto;

b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

c. per rit:

1°. datum;

2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

3°. beginadres en eindadres;

4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

5°. het karakter van de rit.

4.5. Blijkens de jurisprudentie houdt het woord "blijken", als gebezigd in artikel 3.145, eerste lid, Wet IB 2001 in, dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van overtuigend aantonen en dat "aannemelijk maken" daartoe niet voldoende is. Aldus rust op eiser de last haar stellingen overtuigend aan te tonen. Eiser heeft daartoe een rittenadministratie, tankpasregistratie en een verklaring van zijn werkgever overgelegd.

4.6 Niet in geschil is dat de overgelegde rittenadministratie niet voldoet aan de in artikel 22 van de Uitvoeringsregeling IB 2001 neergelegde vereisten. Eiser heeft onder andere de ritten die hij heeft gemaakt met vervangende auto’s en een rit op 17 mei 2003 niet opgenomen in zijn rittenadministratie. Indien niet aan alle in artikel 22 van de Uitvoeringsregeling IB 2001 neergelegde vereisten van de Uitvoeringsregeling IB 2001 wordt voldaan, dient de rittenadministratie niet bij voorbaat te worden verworpen indien de administratie ten minste zodanig sluitend is dat daaruit eensluidend en eenduidig kan worden afgeleid hoeveel kilometer er met de auto privé gereden is.

4.7 De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke sluitende en eensluidende rittenadministratie geen sprake is. Eiser heeft circa tien maal, voor één of meerdere dagen, gebruik gemaakt van een vervangende auto zonder deze ritten op te nemen in zijn rittenadministratie. Onduidelijk is daardoor hoeveel kilometer eiser op die dagen met deze vervangende auto’s privé heeft gereden. Voorts blijkt uit het tankoverzicht dat eiser op 17 mei 2003 heeft getankt, terwijl deze datum in het geheel niet voorkomt in de rittenadministratie. Ter zitting heeft eiser aangegeven onderweg naar of van zijn werk waarschijnlijk te hebben getankt, dan wel op zijn werk te hebben getankt. Nu de aangegeven eindkilometerstand van 16 mei 2003 en de beginkilometerstand van 18 mei 2003 aansluitend doorlopen, kan de verklaring van eiser niet juist zijn. Eiser heeft ook geen afdoende verklaring kunnen geven voor het feit dat hij voor verscheidene ritten veel meer kilometers (6 tot 13) nodig heeft gehad dan verschillende routeplanners aangeven. Van afwijkende routes was volgens eiser geen sprake. Tot slot komen de door eiser in zijn rittenregistratie opgenomen kilometerstanden nimmer overeen met de door eiser bij het tanken opgegeven kilometerstanden. Ook hiervoor kon eiser ter zitting geen verklaring geven. De overgelegde verklaring van de werkgever geeft op al deze punten evenmin opheldering. Gelet hierop heeft verweerder terecht de rittenadministratie van eiser verworpen en geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond hoeveel kilometers hij privé heeft gereden. Het voordeel is overeenkomstig artikel 3.145 van de Wet IB 2001 derhalve terecht gesteld op 25% van de cataloguswaarde.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 7 april 2006;

- verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.E. Keulemans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.