Home

Rechtbank Haarlem, 21-03-2008, BF0891, 07/440, 07/441 en 07/442

Rechtbank Haarlem, 21-03-2008, BF0891, 07/440, 07/441 en 07/442

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
21 maart 2008
Datum publicatie
16 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BF0891
Formele relaties
Zaaknummer
07/440, 07/441 en 07/442

Inhoudsindicatie

Nu vast is komen te staan dat eiser inkomsten uit drugshandel heeft genoten, is niet de vereiste aangifte gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB07/440, 07/441 en 07/442

Uitspraakdatum: 21 maart 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. Verweerder heeft met dagtekening 12 februari 2004 aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 818.243 (de aanslag). Tegelijkertijd is een vergrijpboete opgelegd van 50%, groot € 207.473.

1.1.2. Eveneens op 12 februari 2004 is aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en een aanslag Premie ziekenfondswet (ZFW) opgelegd. Deze aanslagen zijn berekend naar de voor deze wetten geldende maximale premie-inkomens. Tegelijkertijd zijn vergrijpboeten opgelegd van 50%, groot € 1.098 (WAZ) respectievelijk € 379 (ZFW).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak van 30 maart 2007 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 275.588. In hetzelfde geschrift is het bedrag van de boete overeenkomstig verminderd en vastgesteld op € 66.383 en zijn de aanslagen Premie WAZ 2002 en Premie ZFW 2002, alsmede de ter zake van deze aanslagen opgelegde vergrijpboeten, gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft een beroepschrift ingediend, hetgeen door de rechtbank is ontvangen op 14 februari 2007. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2007 te Haarlem. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde K. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P. Namens eiser is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. Gelijktijdig met het onderhavige beroep is beroep ingesteld tegen de op vergelijkbare gronden aan Y opgelegde aanslag inkomstenbelas¬ting / premie volksverzekeringen 2002, bij de rechtbank bekend onder rolnummer 07/435.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser exploiteert vanaf 1995 met zijn medefirmant Y een onderneming genaamd V.O.F. “C”

2.2 De activiteiten van de onderneming bestaan uit de import en export alsmede handel in meubelen uit Tsjechië, vanuit het bedrijfsadres Q te D. Daarnaast huren eiser en zijn medefirmant in verband met de meubelhandel al geruime tijd een opslagloods op het perceel R te O.

2.3 Eiser heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.085. Hierin is een bedrag aan winst uit onderneming begrepen van -/- € 595.

2.5. Op 19 mei 2003 is door het personeel van de Belastingdienst / Douane West, Amsterdam, Team Surveillance, in vermelde opslagloods een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen alsmede grondstoffen en attributen die gebruikt kunnen worden bij het vervaardigen van synthetische drugs. Tijdens deze controle zijn eiser en Y aangehouden en daarbij zijn in de portemonnee van Y aantekeningen aangetroffen die naar verweerder stelt betrekking hebben op de ontvangsten van gelden voor levering van de verdovende middelen. Het ter zake door een medewerker van de FIOD-ECD op 19 juni 2003 opgemaakte proces-verbaal vermeldt op p. 6 e.v. onder meer:

“(…) Tijdens de lijfsvisitatie van verdachte Y werd onder andere een portemonnaie inbeslaggenomen onder inbeslagnamenummer 01-A-20. Door mij werd een onderzoek ingesteld in de inbeslaggenomen bescheiden afkomstig uit deze portemonnaie. (…)

Inbeslagnamenummer 01-A-20-1.

Hiernaast is een afbeelding weergegeven van inbeslagnamenummer 01-A-20-1. [afb.] Voor wat betreft de datering merk ik op dat er geen data vermeld staan maar dat het vermoedelijk maximaal betreft de periode 01 januari 2002 tot en met datum aanhouding, 19 mei 2003. Dit leid ik af uit de aanduiding van het Euro teken en het feit dat de Euro pas daadwerkelijk als betaalmiddel ingevoerd is op 1 januari 2002.

Uit dit bescheid merk ik, verbalisant, op dat vermoedelijk verdachte Y en/of verdachte X tegoeden hebben van of verkocht hebben aan een persoon of een groepering genaamd Snel. Wie of welke groepering hier bedoeld wordt is niet bekend

Uit de aantekening 60 x 1000 £ - 100T = 54.000 Pond leid ik, verbalisant af dat er vermoedelijk een hoeveelheid van 60 kg amfetamine verkocht is voor een prijs van 1000 £. Op deze prijs van 1000 £. is een korting verleend van 100 £ per kg voor T. Met T wordt vermoedelijk bedoeld Tarra of Transport of Tabletteren. Het is ook mogelijk dat deze T voor iets anders staat.

Uit de aantekening 280.000 x 90c leid ik, verbalisant, af dat er vermoedelijk een levering heeft plaatsgevonden van 280.000 stuks amfetamine- of XTC tabletten met een waarde van € 114.352,-. Blijkens de aantekeningen is er, vermoedelijk in gedeelten, een bedrag betaald van € 120.000,- zodat een bedrag van € 5.648,- teveel is betaald. Dit bedrag is vermoedelijk verrekend met de levering van 40.000 stuks amfetamine- of XTC tabletten met een totaalwaarde van £ 16.000,-.

Uit de aantekeningen blijkt dat er aan de onbekende persoon of groepering Snel vermoedelijk een partij verkocht is van 75 kg tegen een prijs van f. 2.000,- per kg. Met 75 kg wordt vermoedelijk bedoeld 75 kg amfetamine. Totaalbedrag € 68.067,- Tevens staat vermeld de aantekening 750.000 x 80c. Vermoedelijk wordt hier bedoeld dat uit de 75kg vermoedelijke amfetamine 750.000 stuks amfetamine- of XTC tabletten vervaardigd kunnen worden en dat daarvoor nog een bedrag van 80c per stuk betaald moet worden, totaal f. 600.000,-.

Eveneens blijkt uit de aantekeningen dat er vermoedelijk een partij amfetamine verkocht is van 25 kg tegen een prijs van 1200 £. Op deze prijs van 1200 £. is een korting verleend van 100 £ per kg voor T. (…) Tevens staat vermeld de aantekening 250.000 x 40p. Vermoedelijk wordt hier bedoeld dat uit de 25kg vermoedelijke amfetamine 250.000 stuks amfetamine- of XTC tabletten vervaardigd kunnen worden en dat daarvoor nog een bedrag van 40p per stuk betaald moet worden, totaal 100.000 Pond. (…)

Inbeslagnamenummer 01 -A-20-2.

Hiernaast is een afbeelding weergegeven van inbeslagnamenummer 01-A-20-2. [afb.] Voor wat betreft de datering merk ik op dat er geen data vermeld staan maar dat het vermoedelijk maximaal betreft de periode 01 januari 2002 tot en met datum aanhouding, 19 mei 2003. (…)

Uit dit bescheid merk ik, verbalisant, op dat vermoedelijk verdachte Y en/of verdachte X een berekening hebben opgemaakt in verband met afrekening van vermoedelijke levering van amfetamine- of XTC tabletten. Uit deze berekening leid ik, verbalisant, af dat er een hoeveelheid van 804.167 tabletten verkocht zijn voor een prijs van € 474.389,- en dat er in totaal een bedrag van € 15.171,-teveel is betaald.

Inbeslagnamenummer 01 -A-20-3.

Hiernaast is een afbeelding weergegeven van inbeslagnamenummer 01-A-20-3. [afb.] Voor wat betreft de datering merk ik op dat er geen data vermeld staan maar dat het vermoedelijk betreft de periode voor 01 januari 2002. Dit leid ik af uit de aantekening met valuta-aanduiding van guldens en het feit dat per 1 januari 2002 de Euro als daadwerkelijk betaalmiddel is ingevoerd.

Uit dit bescheid merk ik, verbalisant, op dat vermoedelijk verdachte X en/of verdachte Y contact hebben met een persoon of een groepering met de afkorting R. Wie of welke groepering hier bedoeld wordt is niet bekend Uit de aantekeningen leid ik, verbalisant, af dat er vermoedelijke verkopen hebben plaatsgevonden van grondstoffen welke benodigd zijn voor de vervaardiging van amfetamine. Met KAU wordt vermoedelijk bedoeld Caustic Soda. Met water wordt vermoedelijk bedoeld Waterstof. Met Mierre wordt vermoedelijk bedoeld Mierenzuur.

Inbeslagnamenummer 01-A-20-4.

Hiernaast is een afbeelding weergegeven van inbeslagnamenummer 01-A-20-4. [afb.] Voor wat betreft de datering merk ik op dat er geen data vermeld staan en geen valuta-aanduiding. Hierdoor is het niet mogelijk dit bescheid te dateren. Gezien de aantekening 19 puur is, gelet op het feit dat bij de aanhoudingen van verdachten Y en X ongeveer 90 liter BMK, BenzylMethylKeton, werd aangetroffen en inbeslaggenomen is, is het niet ondenkbaar dat deze aantekening vermoedelijk betrekking kan hebben op 19 liter BMK. Ook is het mogelijk dat het vermoedelijk betrekking kan hebben op 19 kg puur amfetamine. Het getal 15416 kan betrekking hebben op een geldbedrag of op een hoeveelheid amfetamine- of XTC tabletten.

Inbeslagnamenummer 01-A-20-5.

Hiernaast is een afbeelding weergegeven van inbeslagnamenummer 01-A-20-5. [afb.] Voor wat betreft de datering merk ik op dat er geen data vernield staan maar dat het vermoedelijk maximaal betreft de periode 01 januari 2002 tot en met datum aanhouding, 19 mei 2003. (…)

Uit dit bescheid merk ik, verbalisant, op dat vermoedelijk verdachte Y en/of verdachte X een berekening hebben opgemaakt in verband met afrekening van vermoedelijke levering van 50.000 stuks amfetamine- of XTC tabletten. Eveneens betreft het een aantekening van Sp met een bedrag van € 9.075,-. Waar deze aantekening betrekking op heeft is niet bekend.

Inbeslagnamenummer 01 -A-20-6.

Hiernaast is een afbeelding weergegeven van de voorzijde van inbeslagnamenummer 01-A-20-6. [afb.] Voor wat betreft de datering merk ik op dat er geen data vermeld staan maar dat het vermoedelijk maximaal betreft de periode 01 januari 2002 tot en met datum aanhouding, 19 mei 2003. (…) Uit dit bescheid merk ik, verbalisant, op dat vermoedelijk verdachte X en/of verdachte Y tegoeden hebben van een persoon genaamd R. Niet bekend is wie deze persoon is.

Uit dit bescheid merk ik, verbalisant, op dat vermoedelijk verdachte Y en/of verdachte X een berekening hebben opgemaakt in verband met afrekeningen. Of deze bedragen betrekking hebben op vermoedelijke levering van amfetamine- of XTC tabletten is niet bekend. De aanduiding ‘voldaan’ duidt er op dat alle genoemde bedragen betaald zijn. Het betreft vermoedelijk een totaalbedrag van € 1.537.804,30. De bedragen die vermeld staan recht onder de naam R zijn in deze telling niet meegenomen aangezien het onderste bedrag van 95.800 overeenkomt met het niet betaalde bedrag van € 95.804,39. (…)”

2.6 Blijkens een besprekingsverslag van 6 september 2005 heeft Y in aanwezigheid van zijn gemachtigde onder meer verklaard dat het vanaf een bepaald moment minder goed ging met de verkoop van de meubels. Toen een niet nader genoemde persoon de bedrijfsruimte wilde huren tegen betaling van een hoge huursom, hebben Y en eiser hiermee ingestemd. Y stelt dat de op de bonnetjes vermelde bedragen niet aan hem zijn uitbetaald. Voor het jaar 2003 erkent hij niet-aangegeven inkomsten te hebben genoten, voor de jaren 2001 en 2002 heeft hij geen verklaring willen afleggen.

2.7. Aan de hand van de aangetroffen bescheiden is een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO) tegen eiser ingesteld. Hierbij is uitgegaan van een 50/50 verdeling van opbrengsten tussen eiser en zijn medefirmant. Voor het jaar 2002 zijn de totale inkomsten becijferd op € 1.575.022,46 waarvan € 805.158 aan eiser is toegerekend.

2.8 Bij vonnis van 5 september 2003 heeft de rechtbank Haarlem wettig en overtuigend bewezen verklaard dat eiser op of omstreeks 19 mei 2003 als medepleger onder meer opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet.

2.9 Eiser is tegen het vonnis van de Rechtbank Haarlem in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Gerechtshof heeft eiser schuldig verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar.

2.10 Bij het opleggen van de aanslag is verweerder als volgt van de ingediende aangifte afgeweken:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 13.085

Bij: belastbaar resultaat uit een werkzaamheid 805.158

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 818.243

2.11 Met dagtekening 30 maart 2007 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de opgelegde boete verminderd. Uit de aangetroffen bescheiden heeft verweerder afgeleid dat de over 2002 berekende inkomsten niet slechts over eiser en zijn medefirmant, maar over een zestal personen moeten worden verdeeld. De aan eiser toe te rekenen inkomsten bedragen alsdan (€ 1.575.022/6) € 262.503. Het belastbaar inkomen is als volgt vastgesteld:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 13.085

Bij: belastbaar resultaat uit een werkzaamheid 262.503

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 275.588

De boete bedraagt na de uitspraak op bezwaar € 66.383.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiser in het jaar 2002 ter zake van het medeplegen van onder meer het be- en verwerken van harddrugs een resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten, alsmede het antwoord op de vraag of de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag aan eiser is opgelegd.

3.2. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend. Hij concludeert tot vernietiging van het bestreden besluit, tot vernietiging dan wel vermindering van de opgelegde boete, tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.085, en verzoekt om toekenning van een proceskostenveroordeling. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Eiser stelt dat de op 19 mei 2003 in de loods en bij lijfsvisitatie van Y aangetroffen aantekeningen, evenals de overige strafrechtelijke voorwerpen, aan anderen toebehoorden. Van die anderen kunnen door eiser geen nadere gegevens worden verstrekt uit vrees voor represailles. Daarnaast betoogt eiser dat uit de betreffende bescheiden niet kan worden opgemaakt op welke periode ze betrekking hebben, als gevolg waarvan niet kan worden vastgesteld dat eiser de genoemde inkomsten in 2002 heeft genoten. Voor wat betreft de opgelegde vergrijpboete stelt eiser dat zowel de strafrechtelijke sanctie als het niet naleven van artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor verweerder aanleiding moet zijn om de boete op zijn minst te matigen. Bovendien houdt verweerder bij het opleggen van de boete ten onrechte geen rekening met het feit dat eiser in slechte financiële omstandigheden verkeert. Daarnaast heeft zich in de bezwaarfase een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM voorgedaan, aangezien er een periode van meer dan twee jaar heeft gezeten tussen het opleggen van de primitieve aanslag en de uitspraak op bezwaar.

3.4. Verweerder meent daarentegen dat hetgeen in de loods is aangetroffen steun biedt aan de opvatting dat de rol van eiser meer omvatte dan het louter ter beschikking stellen van de loods. Ten aanzien van de boete stelt verweerder dat, nu eiser noch in zijn aangifte en evenmin in de jaarstukken melding heeft gemaakt van de inkomsten, eiser bewust en opzettelijk een onjuiste en onvolledige aangifte heeft gedaan van aanzienlijke inkomsten en hiermee de aanmerkelijke kans heeft gelopen dat de aanslag naar een te laag bedrag zou worden vastgesteld, als gevolg waarvan te weinig belasting zou worden geheven. Tot slot stelt verweerder geen aanleiding te zien tot matiging van de boete.

3.5. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. .

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voorop staat dat verweerder het bewijs dient te leveren van zijn stelling dat eiser in 2002 belaste inkomsten heeft genoten uit een niet in zijn aangifte vermelde bron. Daarbij geldt de vrije bewijsleer, hetgeen kort gezegd inhoudt dat de keuze en de waardering van de bewijsmiddelen aan de rechtbank is voorbehouden. Bewijs kan eveneens gebaseerd zijn op vermoedens.

4.2. Verweerder wijst ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer op de veroordeling van eiser wegens betrokkenheid bij de handel in drugs in 2003, op de in eisers bezit aangetroffen administratieve bescheiden en verweerders interpretatie daarvan, en op het feit dat de loods waar de litigieuze zaken zich afspeelden ook in het jaar 2002 bij eiser in gebruik was.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank wettigen de onder 2 genoemde feiten en omstandigheden het vermoeden dat eiser in het jaar 2002 betrokken is geweest bij de handel in drugs, waaruit hij belaste inkomsten moet hebben genoten die in vergelijking met het door hem aangegeven inkomen aanzienlijk zijn en waarover een substantieel belastingbedrag verschuldigd is. Ter zitting heeft de rechtbank eiser met dit vermoeden geconfronteerd. Eiser heeft daarop weersproken dat hij in 2002 inkomsten heeft genoten, maar heeft deze ontkenning niet op enige wijze onderbouwd. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij geen openheid van zaken geeft uit vrees voor represailles van toenmalige zakenpartners. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser de gemotiveerde stelling van verweerder onvoldoende heeft weersproken. Aannemelijk is mitsdien dat eiser in 2002 omvangrijke inkomsten heeft genoten die hij niet heeft aangegeven en waarover een substantieel belastingbedrag verschuldigd is.

4.4. Evengenoemd oordeel brengt mee dat eiser niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 8 AWR heeft gedaan. Ingevolge artikel 27e AWR dient alsdan het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het is derhalve aan eiser om te doen blijken dat de door verweerder toegepaste correctie van € 262.503 onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin, met de enkele ontkenning van het door verweerder gestelde, niet geslaagd.

4.5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van de aanslag zoals dat luidt na de beslissing op bezwaar, niet berust op een onredelijke schatting. Daarbij kent de rechtbank mede betekenis toe aan het gegeven dat het inkomen is gebaseerd op administratieve bescheiden die in het bezit van eiser zijn aangetroffen

4.6. Voor zover eiser heeft gesteld dat van hem niet kan worden gevorderd dat hij de uit de wet voortvloeiende fiscale verplichtingen, zoals het voeren van een administratie en het doen van aangifte, nakomt, omdat zulks in zijn geval met zich mee zou brengen dat te zijnen aanzien het beginsel dat een verdachte niet verplicht is aan zijn eigen veroordeling mee te werken, snijdt dit betoog geen hout (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 11 december 1991, BNB 1992/243).

4.7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder toegepaste correctie niet te hoog is en is gebaseerd op een redelijke schatting. In zoverre faalt het beroep.

4.8. Verweerder kan op grond van artikel 67d van de AWR een boete opleggen van 100% indien het aan opzet van belanghebbende te wijten dat een onjuiste aangifte is ingediend. Deze boete moet, indien sprake is van opzet, ingevolge artikel 25, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB), worden verminderd tot 50%. Ingevolge artikel 43, derde lid BBBB kan de ernst van de te beboeten gedraging aanleiding zijn om de op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100%. De grondslag van de boete wordt, gezien het bepaalde in artikel 67d, tweede lid, van de AWR, in verband met artikel 26, tweede lid van het BBBB, gevormd door het belastingbedrag dat aan eisers opzettelijk te weinig aangegeven inkomen is toe te rekenen.

4.9. De rechtbank is van oordeel dat eiser omvangrijke inkomsten heeft genoten die hij niet heeft vermeld in zijn aangifte. Mede gelet op de door de rechtbank verworpen opvatting van eiser dat hij van zijn betrokkenheid bij duistere zaken geen administratie behoeft te voeren omdat hij alsdan zou meewerken aan zijn eigen veroordeling, leidt de rechtbank af dat hij dat opzettelijk heeft gedaan.

4.10. De boete is omstreeks 12 februari 2004 aan eiser kenbaar gemaakt bij het opleggen van de primitieve aanslag en bij het doen van deze uitspraak is derhalve de redelijke termijn voor de beoordeling van de opgelegde boete van twee jaar verstreken. Nu niet is gebleken dat het verstrijken van deze termijn aan eiser is te wijten, ziet de rechtbank hierin aanleiding om het bedrag van de boeten met 10% te matigen en de boete vast te stellen op € 59.744, € 988 (WAZ) en € 341 (ZFW).

4.11. Uit het voorgaande volgt dat het beroep zover dit betrekking heeft op de boeten, gegrond is.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, en een wegingsfactor 1. Vanwege samenhang met de gelijk behandelde zaak nr. 07/435 is de proceskostenvergoeding over beide zaken verdeeld).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit

- handhaaft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002, de aanslag premie WAZ 2002 en de aanslag premie ZFW 2002;

- vermindert de boeten tot € 59.744, respectievelijk € 988 (WAZ) en € 341 (ZFW);

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 483 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. E. Polak en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.