Home

Rechtbank Haarlem, 24-09-2008, BF2541, 07/2568

Rechtbank Haarlem, 24-09-2008, BF2541, 07/2568

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
24 september 2008
Datum publicatie
25 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BF2541
Zaaknummer
07/2568

Inhoudsindicatie

Bouwleges. Het in rekening brengen van bouwleges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot vrijstelling van het bestemmingsplan en het ruimtelijk rapport, nodig voor het verlenen van die vrijstelling is niet onzorgvuldig, onbillijk of onredelijk.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2568

Uitspraakdatum: 24 september 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiser is onder nummer 000000 en met dagtekening 23 januari 2006 voor het jaar 2005 een aanslag leges opgelegd ter hoogte van € 5.225,76 in verband met het in behandeling nemen van eisers aanvraag tot verkrijging van een vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor de bouw van drie woningen met garage aan het a-straat 1 te Q.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 26 februari 2007 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft hiertegen bij brief van 5 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 6 april 2007, beroep ingesteld.

1.3. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

1.4. Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend, hetgeen in afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft voor het eerst plaatsgevonden ter zitting van de enkelvoudige kamer op 13 november 2007. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door A. Na de zitting is het onderzoek heropend omdat gebleken was dat dit niet volledig is geweest en is de zaak naar de meervoudige kamer verwezen.

1.6. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008. Eiser is daar wederom in persoon verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting andermaal doen vertegenwoordigen door A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft een planologische vergunning aangevraagd voor het hiervoor onder 1. genoemde project, welke aanvraag op 29 augustus 2005 bij de behandelend ambtenaar van de gemeente Zaanstad is binnengekomen. Eisers bouwplan was niet in overeenstemming met de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat een vrijstelling daarvan nodig was.

2.2. Aan eiser is, met vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een bouwvergunning eerste en tweede fase verleend. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot bouwvergunning zijn leges opgelegd bij afzonderlijke aanslag.

2.3. De thans in het geding zijnde aanslag heeft betrekking op de volgende diensten:

- € 2.500 voor het in behandeling nemen van het verzoek tot vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, WRO;

- € 2.000 voor een in verband met voornoemde vrijstelling door de gemeente op te stellen ruimtelijke onderbouwing, en tweemaal een bedrag van

- € 362,88 voor twee welstandsadviezen.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1.1. In geschil is het antwoord op de vraag of aan eiser terecht leges in rekening zijn gebracht in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot vrijstelling van het bestemmingsplan en een ruimtelijk rapport benodigd voor het verlenen van die vrijstelling.

3.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat leges zijn verschuldigd voor het in behandeling nemen van de bouwvergunning eerste en tweede fase. De desbetreffende aanslag maakt geen onderdeel uit van dit geschil. De leges voor de twee welstandsadviezen zijn niet in geschil. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de aan eiser in rekening gebrachte bedragen voor de vrijstelling en het ruimtelijk rapport in overeenstemming zijn met het bepaalde in de Zaanse Legesverordening 2005, als gewijzigd bij de Wijzigingsverordening Leges 2005 (verder te noemen: de Verordening) en de daarbij behorende Tarieventabel.

3.2.1. Eiser stelt dat het bedrag van de door hem verschuldigde (bouw)leges voor de vrijstelling en het ruimtelijk rapport in geen verhouding staat tot de door de gemeente in verband met het in behandeling nemen van zijn aanvraag gemaakte kosten. Hij heeft in dit verband ook verwezen naar een artikel in het Dagblad Zaanstreek van 6 juli 2007, waarin wordt vermeld dat de Rekenkamer van de gemeente Zaanstad heeft geadviseerd de kosten voor bouwvergunningen aan te passen aan de werkelijke – lagere – daarmee voor de gemeente gepaard gaande kosten.

3.2.2. Voorts vindt eiser de aanslag onredelijk en onbillijk. In 2000 heeft de destijds behandelend ambtenaar geweigerd positief te adviseren toen eiser plannen had om het desbetref¬fende perceel te gebruiken voor uitbreiding van zijn bedrijf, omdat een woonfunctie ter plaatse gewenst werd geacht. Ruim vijf jaar later wenst eiser de grond te gebruiken voor de door de gemeente voorgestane woningbouw en nu worden hem kosten in rekening gebracht voor vrijstelling van het bestemmingsplan en een ruimtelijk rapport. Eiser meent dat de gemeente in de tussenliggende tijd voldoende tijd had om te komen tot wijziging van het bestemmingsplan, terwijl voorts in 2000 al voldoende ruimtelijke rapporten waren opgesteld.

3.3.1. Verweerder voert aan dat voor iedere beoordeling van een aanvraag tot vrijstelling van het bestemmingsplan als hier aan de orde op grond van het bepaalde in de WRO opnieuw een ruimtelijke onderbouwing nodig is, welke door de gemeente wordt opgesteld. Meer werk brengt meer kosten mee. Verweerder voert voorts aan dat waar het de kostendekkendheid betreft, de Verordening als geheel moet worden getoetst, zodat er geen rechtstreeks verband nodig is tussen de omvang van de individuele verstrekte dienst en de daarvoor in dat geval verschuldigde leges. De Verordening als geheel is volgens verweerder veel minder dan 100% kostendekkend, zodat ten behoeve van de dienstverlening geld uit de algemene middelen moet worden bijgepast en ook bijgepast wordt. Verweerder stelt de kostendekkendheid op 85%, op basis van geraamde opbrengsten voor leges als opgenomen in de begroting 2005 van € 8.994.650 en geraamde lasten van € 10.531.408. De vaststelling van de tarieven is voorts een bevoegdheid van de gemeenteraad als gemeentelijk wetgever, aldus verweerder.

3.3.2. Verweerder heeft ten slotte nog aangevoerd dat eiser vooraf van de extra kosten verbonden aan het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan op de hoogte is gesteld en dat hij in de gelegenheid is gesteld af te zien van de vrijstellingsprocedure, hetgeen eiser niet heeft gedaan.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 229b van de Gemeentewet, gelezen in verbinding met artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b., van die wet, is bepaald – zakelijk weergegeven – dat de tarieven in een legesverordening zodanig moeten worden vastgesteld, dat de geraamde leges-opbrengsten niet uitgaan boven de geraamde kosten van de aan de heffing van leges onderhevige door het gemeentebestuur verstrekte diensten (de zogenoemde “opbrengstlimiet”). Deze toets aan de hiervoor genoemde in de Gemeentewet omschreven opbrengstlimiet dient plaats te vinden met betrekking tot alle in de verordening opgenomen diensten gezamenlijk, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 4 februari 2005 (nr. 40072, BNB 2005/113c). Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat de tarieven vastgesteld bij de Verordening in strijd met eerdergenoemd wettelijk verbod zouden zijn vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding dit in twijfel te trekken.

4.2.1. Eiser heeft ook niet als zodanig gesteld dat de hier aan de orde zijnde tarieven zouden zijn vastgesteld in strijd met de opbrengstlimiet. Wel heeft hij verwezen naar de bevindingen van de Zaanse Rekenkamer, zoals daarvan verslag is gedaan in het door eiser in het geding gebrachte krantenartikel. De rechtbank kan daarin niet lezen dat er sprake zou zijn van strijd met de opbrengstlimiet. Volgens bedoeld artikel heeft de Rekenkamer geconstateerd dat de bouwleges boven de werkelijke kosten liggen die gemoeid zijn met de desbetreffende werkzaamheden, terwijl de leges voor sommige andere diensten weer veel lager zijn dan de kosten die die diensten meebrengen. De Rekenkamer adviseert een en ander meer met elkaar in overeenstemming te brengen, zo begrijpt de rechtbank, vanuit een oogpunt van doelmatigheid. Dat wil niet zeggen dat er gebreken kleven aan de rechtmatigheid van de Verordening.

4.2.2. Daar komt bij dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 4 maart 1981, nr. 20 037, BNB 1981/142, HR 18 september 1991, nr 27 457, BNB 1991/351 en HR 24 december 1997, nr 32 569, Belastingblad 1998/320) er – anders dan eiser kennelijk denkt – geen rechtstreeks verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van de in rekening gebrachte leges en de omvang van de dienst, of de kosten die daarmee gemoeid zijn.

Bij het vaststellen van de legestarieven voor de onderscheiden groepen van diensten is de gemeentelijke wetgever in beginsel vrij. Het behoort tot zijn bevoegdheid om, indien hij dat gewenst acht, diensten van een bepaalde soort te onderwerpen aan een tarief dat slechts in geringe mate verband houdt met de hoogte van de aan de betreffende diensten voor de gemeente verbonden lasten, of sommige diensten zelfs in het geheel niet in de legesheffing te betrekken. Bij de tariefstelling geldt voor de gemeentelijke wetgever slechts de hiervoor genoemde opbrengstlimiet (Hoge Raad 24 februari 2006, BNB 2006/173). Uiteraard staat het de Rekenkamer als adviesorgaan vrij om de gemeente anders te adviseren, maar het is aan de gemeente om dat advies al of niet te volgen.

4.3.1. Eiser vindt verder, zo begrijpt de rechtbank, dat een zorgvuldig handelende overheid het opleggen van een aanslag leges in verband met het verlenen van een vrijstelling van het bestemmingsplan en de daarvoor benodigde ruimtelijke onderbouwing in de gegeven omstandigheden achterwege zou moeten laten. De voornaamste grief van eiser is dat het bestemmingsplan nog niet in die zin is gewijzigd dat het woningbouw ter plaatse mogelijk maakt.

4.3.2. Eiser bestrijdt niet dat de belastbare feiten zich hebben voorgedaan. Verweerder is, als heffingsambtenaar, in dat geval gebonden aan de bepalingen van de door het regelgevend orgaan van de gemeente vastgestelde Verordening en moet de voor die belastbare feiten vastgestelde kosten in rekening brengen. Deze gebondenheid kan alleen doorbroken worden wanneer er door de onverkorte toepassing van het bepaalde in de Verordening een zodanig ernstige schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur, dat behoort te gelden in het verkeer tussen overheid en burger, zou optreden, dat handhaving van die bepalingen niet langer gerechtvaardigd kan worden geacht.

4.3.3. De rechtbank acht geen sprake van een schending van de beginselen van behoorlijk bestuur van een dergelijk gewicht. Het is eisers eigen keuze geweest te gaan bouwen, terwijl het bestemmingsplan (nog) niet is gewijzigd. Onduidelijk is of dit wel gewijzigd gaat worden en zo ja, op welke termijn. In het algemeen kan gezegd worden dat het in werking doen treden van een nieuw bestemmingsplan of het aanbrengen van wijzigingen in een bestaand plan kwesties van lange adem zijn, waaraan een veelheid van procedures en formaliteiten is verbonden. Eiser is er op gewezen dat vrijstelling (nog) nodig was en dat daar kosten aan waren verbonden, maar heeft er toch voor gekozen door te gaan met het project. Het vervolgens in rekening brengen van die kosten, kan dan niet als onzorgvuldig, onbillijk of onredelijk worden gezien.

4.4. Nu ook overigens niet is gebleken van een reden voor vernietiging of vermindering van de aanslag, is het beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Gelet op de uitkomst van deze procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.W.J. Harten, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. L.F. Roseval, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.