Home

Rechtbank Haarlem, 20-10-2008, BG1712, 08-3410

Rechtbank Haarlem, 20-10-2008, BG1712, 08-3410

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 oktober 2008
Datum publicatie
30 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG1712
Zaaknummer
08-3410

Inhoudsindicatie

De forfaitaire bijtelling privé-gebruik auto wordt ook toegepast in de gevallen dat achtereenvolgens verschillende auto's ter beschikking worden gesteld. Daarbij is niet relevant of ten aanzien van één van deze auto's een Verklaring geen privé-gebruik auto is afgegeven. Dit leidt er niet toe dat het voordeel naar tijdsgelang wordt toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3410

Uitspraakdatum: 20 oktober 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 januari 2008 over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekering (hierna: LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 2.015

Op 12 november 2007 heeft verweerder van eiser een bezwaarschrift ontvangen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2008 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraak bij brief van 13 april 2008, ontvangen bij de rechtbank op 15 april 2008, beroep ingesteld.

Bij brief van 13 mei 2008 heeft eiser nadere gronden van het beroep ingediend.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van A. Namens verweerder is verschenen B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser was geheel 2007 in loondienst bij C BV te Q (hierna: de werkgever).

In verband met het voornemen van de werkgever aan eiser een auto ter beschikking te stellen heeft eiser op 13 september 2006 een Verklaring geen privé-gebruik auto (hierna: de Verklaring) aangevraagd. Verweerder heeft deze Verklaring bij beschikking van 21 september 2006, met nummer PGA/1851839/15092006, aan eiser verstrekt, ingaande 2006.

2.2. Eiser heeft van 1 januari 2007 tot en met 26 juli 2007 een Renault Clio met kenteken AA-BB-00 en een cataloguswaarde van € 18.840 van zijn werkgever ter beschikking gesteld gekregen.

Vanaf 27 juli 2007 tot en met 31 december 2007 heeft eiser een Renault Mégane met kenteken AA-BB-11 en een cataloguswaarde van € 26.040 ter beschikking gesteld gekregen.

2.3. Op 4 oktober 2007 ontvangt verweerder van eiser een mutatieformulier waarin eiser aangeeft de Verklaring met ingang van 2007 te willen intrekken omdat hij in 2007 meer dan 500 privé-kilometers met de auto gaat rijden. Eiser noemt als nieuw kenteken AA-BB-11 met ingangsdatum 27 juli 2007.

Verweerder heeft bij beschikking van 8 januari 2008 de Verklaring met ingang van 2007 ingetrokken.

2.4. In 2007 heeft de werkgever de forfaitaire loonbijtelling wegens privé-gebruik auto achterwege gelaten.

2.5. Verweerder heeft over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht een naheffingsaanslag over 2007 heeft opgelegd, terwijl eiser in de periode 1 januari 2007 tot en met 26 juli 2007 geen privé-gebruik van de door de werkgever ter beschikking gestelde auto heeft gemaakt.

Over de berekening van de naheffingsaanslag bestaat tussen partijen geen geschil.

3.2. Eiser stelt dat hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 26 juli 2007 geen voordeel heeft genoten omdat hij de ter beschikking gestelde Renault Clio louter zakelijk heeft gebruikt. Hij vindt het onterecht dat hij over deze periode wel de bijtelling ter zake van privé-gebruik verschuldigd is en stelt zich op het standpunt dat de bijtelling beperkt moet blijven tot de periode 27 juli 2007 tot en met 31 december 2007 ten aanzien van het privé gebruik van de Renault Mégane.

Voorts beroept eiser zich erop dat hij voordat hij de Verklaring heeft aangevraagd, uitgebreid onderzoek en navraag bij de Belastingdienst heeft gedaan naar de regelgeving omtrent de bijtelling wegens privé-gebruik van de auto van de werkgever. Daarbij is hij echter niet duidelijk geïnformeerd over de fiscale gevolgen van het wisselen van auto van de werkgever.

3.3. Verweerder betwist niet dat de auto tot 27 juli 2007 niet voor privé-doeleinden is gebruikt, maar stelt zich op het standpunt dat nu eiser het gehele jaar 2007 de beschikking heeft gehad over een auto van zijn werkgever en daarmee op kalenderjaarbasis meer dan 500 kilometer privé heeft gereden, hij de gehele forfaitaire bijtelling is verschuldigd. Dat hij van auto is gewisseld, dan wel over een gedeelte van het jaar over een Verklaring beschikte en met één van beide auto’s geen privé-kilometers heeft gereden, is daarbij niet van belang.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2007; hierna: de Wet) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:

“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.

(…)

9. Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft meegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. (…).

10. De werknemer kan een verzoek om een verklaring geen privé-gebruik auto bij de

inspecteur indienen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

11. De inspecteur kan de verklaring geen privé-gebruik auto, al dan niet op verzoek van

de werknemer, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken, waarbij de intrekking voor zover nodig terugwerkende kracht kan hebben (…).

(…)

13. Indien de verklaring geen privé-gebruik wordt ingetrokken (…) wordt de

verschuldigde belasting (…) nageheven van de werknemer.“

4.2. Of er sprake is van voordeel in de zin van artikel 13bis van de Wet dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de auto gedurende het gehele kalenderjaar door de werkgever ter beschikking is gesteld aan de werknemer. Als het antwoord daarop bevestigend luidt is het anders dan eiser veronderstelt, niet relevant of de auto gedurende het gehele kalenderjaar daadwerkelijk en al dan niet voor privé-doeleinden door hem is gebruikt. Dat betekent dat een dergelijk voordeel niet naar tijdsgelang wordt toegepast (Hoge Raad 6 juni 2008, V-N 2008/27.17).

4.3. Niet in geschil is dat eiser de in de periode 1 januari 2007 tot en met 26 juli 2007 ter beschikking gestelde Renault Clio louter zakelijk heeft gebruikt.

Voorts staat vast dat eiser vanaf 27 juli 2007 tot en met 31 december 2007 de beschikking heeft gehad over een Renault Mégane welke hij wel voor privé-doeleinden heeft gebruikt.

Eiser heeft ten aanzien van deze periode geen kilometeradministratie overgelegd en ook niet op andere wijze aangetoond dat met de auto op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé is gereden.

4.4. Nu de Verklaring op verzoek van eiser is ingetrokken en eiser de auto vanaf 27 juli 2007 meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt wordt eiser geacht het voordeel van privé-gebruik te hebben genoten gedurende de gehele periode in 2007 dat de werkgever hem een auto ter beschikking heeft gesteld, dus ook met betrekking tot de periode vóór 27 juli 2007. Dat eiser in laatstgenoemde periode een andere auto (Renault Clio) ter beschikking gesteld heeft gekregen van zijn werkgever dan de auto waarmee de relevante privé-kilometers zijn gereden (Renault Mégane), brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het is immers vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 5 februari 1986, nr. 23 470, BNB 1986/126) dat de forfaitaire bijtelling ook wordt toegepast in die gevallen dat achtereenvolgens verschillende personenauto’s ter beschikking worden gesteld. Uit artikel 13bis van de Wet volgt dan niet dat tot elk van die auto’s plaats kan zijn voor buiten toepassing laten daarvan als met één auto geen privé-kilometers worden gereden.

Dat – zoals eiser stelt – de intrekking van de Verklaring terugwerkende kracht heeft is door de wetgever onder ogen gezien en uitdrukkelijk aanvaard, zoals volgt uit onderstaande parlementaire toelichting (Tweede NvW, Kamerstukken II 2005/06, 30 306, nr. 16, blz. 10) met betrekking tot de onderhavige bepaling:

“Ingeval de verklaring op verzoek van de werknemer of op initiatief van de inspecteur met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, legt de inspecteur aan de werknemer een naheffingsaanslag voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen met betrekking tot de verstreken tijdvakken op. Het voorgaande is voorzover nodig vastgelegd in het dertiende lid.”

4.5. Ten aanzien van eisers stelling dat hij destijds onvoldoende is geïnformeerd overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser de onderhavige situatie in al zijn complexiteit aan verweerder heeft voorgelegd - waarbij de rechtbank opmerkt dat noch eiser noch verweerder in december 2006 konden voorzien hoe eisers situatie zich in de loop van 2007 zou ontwikkelen. Voorts is niet gebleken dat eiser onjuist is voorgelicht of dat de inspecteur ter zake een uitdrukkelijk standpunt heeft ingenomen. Van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is derhalve niet gebleken.

4.6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond wordt verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.