Home

Rechtbank Haarlem, 10-10-2008, BG2054, 08-2321

Rechtbank Haarlem, 10-10-2008, BG2054, 08-2321

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
10 oktober 2008
Datum publicatie
30 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG2054
Zaaknummer
08-2321

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Toepassing van de saldomethode over de afkoopsom terzake van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Voor de jaren 1994 tot en met 1997 heeft eiseres recht op toepassing van de saldomethode. Voor de jaren 1988 tot en met 1993 en de jaren 1998 tot en met 2003 (m.u.v. 2002) dient bij de toepassing van de saldomethode rekening te worden gehouden met lijfrentepremies die in die jaren in aftrek zijn gebracht dan wel geacht worden te zijn gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2321

Uitspraakdatum: 10 oktober 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 13 september 2007 voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 42.899. Bij beschikking is tevens heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.236.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 13 februari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 20 februari 2008 beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008.

Namens verweerder is verschenen A. De gemachtigde van eiseres is door de griffier bij aangetekende brief van 4 juli 2008 verzonden naar het door hem opgegeven adres Postbus Q te R, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres als ook de gemachtigde is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze en tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Met ingang van 1 oktober 1988 heeft eiseres een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de polis) afgesloten bij NV B (later C) met polisnummer a. De premie van de polis bedraagt fl. 315 (€ 143) per maand. De overeengekomen einddatum van de polis is 1 oktober 2015.

2.2. Eiseres heeft in 2004 de polis afgekocht. De verzekeringsmaatschappij heeft ter zake een bedrag van

€ 29.614 aan eiseres uitgekeerd.

2.3. Verweerder beschikt over gegevens in haar systemen waaruit blijkt dat eiseres over 1994, 1995, 1996 en 1997 geen aangiftebiljet IB/PVV heeft ingediend. Over de jaren vóór 1994 heeft verweerder geen gegevens meer beschikbaar.

2.4. Eiseres heeft in de aangiftebiljetten IB/PVV over 1998 tot en met 2003 de volgende bedragen als premies voor lijfrenten in mindering gebracht op het inkomen:

Jaar 1998 1999 2000 2001 2002 2003

Aftrek lijfrentepremie fl. 1.715 fl. 1.715 fl. 1.715 fl. 1.715

(€ 778) (€ 778) (€ 778) (€ 778) (€ 0) (€ 1.715)

2.5. Eiseres heeft over 2004 een aangiftebiljet IB/PVV ingediend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 13.285.

2.6. Bij de aanslagregeling heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning in verband met de afkoop van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule verhoogd met een bedrag van € 29.614. Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft verweerder aldus vastgesteld op € 42.899.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is de toepassing van de saldomethode over de afkoopsom ter zake van de polis.

3.2. Eiseres is van mening dat de uitkering ter zake van de polis over de jaren 1988 tot en met 2003 moet worden belast met toepassing van de saldomethode, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat eiseres in de jaren 1988 tot en met 1997 geen lijfrentepremies in mindering heeft gebracht op het inkomen.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.

3.3. Verweerder is met eiseres van mening dat met betrekking tot de jaren 1994 tot en met 1997 bij toepassing van de saldomethode rekening gehouden moet worden met het feit dat over deze jaren geen aangiftebiljet IB/PVV is ingediend. In die jaren zijn dus geen lijfrentepremies in mindering gebracht op het inkomen van eiseres.

Over de jaren vóór 1994 zijn geen gegevens meer beschikbaar. Ook eiseres heeft niet meer de beschikking over informatie over de jaren vóór 1994. Bij toepassing van de saldomethode moet er dan van worden uitgegaan dat eiseres de lijfrentepremies in aftrek heeft gebracht, dan wel in aftrek heeft kunnen brengen.

Met betrekking de jaren 1998 tot en met 2003 (behoudens 2002) moet bij de toepassing van de saldomethode rekening worden gehouden met de omstandigheid dat over die jaren premies voor lijfrenten op het inkomen in mindering zijn gebracht.

De uitkering van € 29.614 dient daarom tot een bedrag van € 17.581 in de heffing te worden betrokken.

Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Met betrekking tot de belastingheffing over de onderhavige afkoop zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.

Artikel 25, lid 3, letter a Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) (tekst tot en met 1991) luidt:

“(…) Onder lijfrente wordt begrepen:

de aanspraak ingevolge een overeenkomst van levensverzekering op een kapitaalsuitkering welke uitsluitend kan worden gebezigd als koopsom voor een lijfrente (…).”

Artikel 75 Wet IB 1964 (tekst tot en met 2000) luidt ter zake van de eerbiedigende werking voor oude lijfrenteovereenkomsten:

“1. Met betrekking tot een aanspraak op periodieke uitkeringen of verstrekkingen en de daarvoor voldane premies zijn, indien de aanspraak en het bedrag van de voldane premies zijn opgenomen in een op 15 oktober 1990 bestaande overeenkomst die met betrekking tot het bedrag van de premies nadien niet is verhoogd, dan wel in een op 31 december 1991 bestaande overeenkomst ter zake waarvan na die datum geen premies meer zijn voldaan, de regels die daarvoor golden op 31 december 1991 van kracht, met dien verstande dat:

a. artikel 31, vijfde lid, uitsluitend van toepassing is ter zake van belening en verpanding en dat ter zake van vervreemding - het brengen in het vermogen van een onderneming daaronder begrepen - en onherroepelijk worden van de begunstiging artikel 25, eerste lid, onderdeel g, en tiende lid, zoals die bepalingen luiden na die datum, van toepassing zijn, waarbij voor de toepassing van artikel 25, eerste lid, onderdeel g, de waarde van de prestatie tevens wordt verminderd met hetgeen in verband met de verkrijging van het recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen als waarde van een stamrecht ten laste van de winst is gebracht;

(…).”

Artikel 25, eerste lid, onderdeel g en 1º en het tiende lid Wet IB 1964 (tekst tot en met 2000)luidt

“Tot de inkomsten uit vermogen behoren:

g. periodieke uitkeringen en verstrekkingen die de tegenwaarde voor een prestatie vormen voor zover zij, te zamen met de krachtens het desbetreffende recht van de verzekeraar reeds ontvangen uitkeringen en verstrekkingen, de waarde van de prestatie te boven gaan, met dien verstande dat die waarde wordt verminderd met het gezamenlijk bedrag van:

1º hetgeen bij de bepaling van het belastbare inkomen in verband met de verkrijging van dat recht als premie in aanmerking kon worden genomen, dan wel vanwege een vrijstelling niet in aanmerking kon worden genomen (…)

10. Als een periodieke uitkering of verstrekking die de tegenwaarde voor een prestatie vormt wordt mede beschouwd hetgeen met betrekking tot een recht op zodanige periodieke uitkeringen of verstrekkingen wordt genoten ter zake van afkoop, vervreemding of onherroepelijk worden van de begunstiging.(…).”

Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 luidt, voor zover van belang:

“1. Voor het bepalen van het inkomen uit een recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen die de tegenwaarde vormen voor een prestatie blijven de regels die daarvoor golden op 31 december 2000 op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, voor zover die regels niet in strijd komen met het bepaalde in artikel 3.109 van de Wet IB 2001, van toepassing voorzover:

a. vóór 1 januari 2001 premies zijn betaald die op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als persoonlijke verplichtingen (….), in aanmerking konden komen worden genomen ter zake van een overeenkomst die tot stand is gekomen vóór 1 januari 2001 (…).”

4.2. Bovenstaande bepalingen komen er kort gezegd op neer dat een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule als onderhavige wordt aangemerkt als een lijfrente. Het overgangsrecht bepaalt dat voor wat betreft de aftrekbaarheid van de lijfrentepremies en de belastingheffing ter zake het oude regime van toepassing blijft op een dergelijke lijfrente. De uitkeringen zijn dan belast voor zover zij cumulatief de in het verleden voor de aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen opgeofferde prestatie te boven gaan. Die prestatie wordt voor de berekening van het te belasten saldo echter nog verminderd met de premies die bij de bepaling van het belastbare inkomen als persoonlijke verplichting in aftrek konden worden gebracht.

4.3. In de aanschrijving van 29 juni 1990, nr. DB90/3579, BNB 1990/341 is nog een goedkeuring opgenomen voor die jaren waarin er weliswaar recht bestond op aftrek van lijfrentepremies, maar waarin dat achterwege is gelaten. Het betreft een verruiming van de toepassing van de saldomethode onder voorwaarden. De aanschrijving, in het onderhavige geschil met name van belang voor de jaren 1994 tot en met 1997 en 1998 tot en met 2003, bepaalt voor zover van belang:

“2. Te verlenen tegemoetkomingen

a. Ambtshalve te verlenen vermindering. Indien een belastingplichtige gedurende een of meer jaren heeft verzuimd de premies voor een lijfrente in aftrek te brengen op zijn onzuivere inkomen, wordt op verzoek van de belastingplichtige eerst zoveel mogelijk overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften ambtshalve een vermindering of teruggaaf verleend.

b. Verruiming saldomethode. Indien de termijnen van lijfrente vloeien, dan wel de lijfrente c.q. kapitaalverzekering met lijfrenteclausule wordt afgekocht of gedeclausuleerd, keur ik goed dat op verzoek van de belastingplichtige de lijfrentepremies waarvan de verzuimde aftrek niet kan worden hersteld op grond van de voorschriften inzake ambtshalve te verlenen vermindering of teruggaven, worden aangemerkt als premies die niet op het inkomen in mindering konden worden gebracht. De termijnen van lijfrente, de afkoopsom c.q. de omzettingswaarde worden alsdan in het inkomen begrepen voor zover deze de lijfrentepremies overtreffen die niet op het inkomen in mindering konden worden gebracht.

Deze verruiming van de saldomethode wordt uitsluitend toegepast indien en voor zover de belastingplichtige aantoont dat de lijfrentepremies in het verleden niet in mindering op diens inkomen zijn gebracht. Als voorwaarde voor toepassing van de verruiming van de saldomethode geldt voorts dat de belastingplichtige tegenover de inspecteur aannemelijk maakt dat het niet aftrekken van de premies niet is te wijten aan opzet of grove schuld (met andere woorden dat er daadwerkelijk sprake is van ,,verzuim’’ en bijvoorbeeld niet van welbewust afzien van aftrek)(…).”

4.4. De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat eiseres in 2004 de polis heeft afgekocht en daarvoor een bedrag van

€ 29.614 heeft ontvangen. Ook is niet in geschil dat eiseres in de periode 1988 tot en met 2003 een bedrag van € 25.869 aan premies heeft betaald.

Voorts is niet langer in geschil dat eiseres recht heeft op toepassing van de saldomethode voor de jaren 1994 tot en met 1997 (krachtens de goedkeuring vermeld onder 2b. in eerdergenoemde aanschrijving) zonder dat daarbij rekening moet worden gehouden met lijfrentepremies die in aftrek hadden kunnen worden gebracht, aangezien eiseres over die jaren geen aangiftebiljet IB/PVV heeft ingediend en alsdan geen lijfrentepremies in aftrek heeft gebracht. Nu verweerder dit standpunt eerst in de beroepsprocedure inneemt is het beroep alleen al om die reden gegrond.

4.5. Voor de jaren 1998 tot en met 2003 (behoudens 2002) dient bij toepassing van de saldomethode rekening te worden gehouden met de lijfrentepremies die in die jaren in aftrek zijn gebracht (al dan niet met toepassing van de goedkeuring onder 2a. vermeld in eerdergenoemde aanschrijving).

4.6. Voor de jaren 1988 tot en met 1993 is de rechtbank van oordeel dat bij de toepassing van de saldomethode rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat lijfrentepremies in aftrek hadden kunnen worden gebracht. Op eiseres immers rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de lijfrentepremies in die jaren niet in mindering op haar inkomen zijn gebracht. Daartoe heeft eiseres geen nadere stukken overgelegd en kan eerdergenoemde aanschrijving overigens geen oplossing bieden.

4.7. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande een bedrag van € 17.581 in de heffing dient te worden betrokken. Dat bedrag bestaat uit de afkoopsom van € 29.614, waarop in mindering dient te worden gebracht het saldo (zijnde € 12.033) van de door eiseres betaalde premies van € 25.869 (over 1988 tot en met 2003) minus de lijfrentepremies die in aftrek zijn gebracht, dan wel geacht worden te zijn gebracht van € 13.836 (over 1988 tot en met 1993 een bedrag van

€ 9.009, over 1998 tot en met 2001 een bedrag van € 3.112 en over 2003 € 1.715).

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 30.866 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van

€ 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.