Home

Rechtbank Haarlem, 29-10-2008, BG2392, 08-2369

Rechtbank Haarlem, 29-10-2008, BG2392, 08-2369

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 oktober 2008
Datum publicatie
5 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG2392
Zaaknummer
08-2369

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Buitengewone uitgaven. Niet relevant is dat verweerder de correctie op de aanslag eerst later met een taxatie heeft onderbouwd. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt voor welk bedrag de verbouwingskosten worden ondersteund door een medisch voorschrift. De kosten zijn bovendien niet aftrekbaar nu de verbouwing heeft geleid tot een waardevermeerdering.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2369

Uitspraakdatum: 29 oktober 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Erven X, eisers,

en

de inspecteur te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 5 december 2006 aan de heer X voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.225.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 januari 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 28.231.

AX heeft daartegen namens eisers bij brief van 18 februari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 19 februari 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Op 6 oktober 2008 is ter griffie een nader stuk van eisers ontvangen. Deze is in kopie naar verweerder gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2008.

Namens eisers is verschenen BX. Namens verweerder is verschenen C.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. X was het gehele jaar 2003 woonachtig in het pand a-straat 1 te Q. Dit betreft een hoekwoning met 4 bouwlagen en een kapverdieping. Op de begane grond bevindt zich de voormalige winkelruimte (sinds 2000 of eerder niet meer als zodanig in gebruik).

Als gevolg van invaliditeit van X zijn in 2003 de begane grond en de eerste etage van de woning verbouwd. Daarbij is onder meer een keuken op de begane grond geplaatst.

2.2. Door X is op 3 maart 2005 aangifte IB/PVV 2003 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.394. Hierbij is een bedrag van € 27.831 als buitengewone uitgaven in aftrek gebracht.

2.3. X is op 8 januari 2006 overleden.

2.4. Verweerder heeft bij brief van 23 oktober 2006 aangegeven dat het bedrag van de aftrek mede afhankelijk is van de waardevermeerdering van de woning als gevolg van de woningaanpassing. Hierom is opdracht gegeven tot een waardeonderzoek teneinde vast te stellen of en in hoeverre van een waardeverhoging sprake is. Omdat binnen 3 jaar na afloop van het betreffende jaar een aanslag moet worden opgelegd en het waardeonderzoek op dat moment nog niet had plaatsgevonden, heeft verweerder ter behoud van rechten een aanslag opgelegd waarbij de aftrek buitengewone uitgaven geheel is gecorrigeerd, hetgeen leidde tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.225.

2.5. D heeft in 2007 de woning getaxeerd, waarbij hij heeft geconcludeerd dat de verbouwing tot een waardeverhoging van € 40.000 heeft geleid, als gevolg van de verbouwing van het pand in zijn algemeenheid en als gevolg van de bestemmingswijziging van de begane grond van (voormalige) winkelruimte naar woonruimte in het bijzonder. De waarde van de begane grond en de eerste verdieping zijn op € 105.000 getaxeerd.

2.6. In de bezwaarfase is verweerder uiteindelijk uitgegaan van een waardevermeerdering van € 35.000 en heeft op grond daarvan een aftrek buitengewone uitgaven verleend ten bedrage van € 5.994 en het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op

€ 28.231.

2.7. Tot de dossierstukken behoort een brief van de Dienst Wonen van de Gemeente Q d.d. 18 juni 2003 waarin onder meer het volgende staat vermeld:

“Uw aanvraag om woonruimte-aanpassing ontving ik met een medisch advies van de Stichting TOT&MET.

Overeenkomstig dit advies zend ik u een voorstel woonruimte-aanpassing.

(…)

Zodra ik de prijsopgave voor de traplift en van de badkamer heb ontvangen, neem ik een definitief besluit over uw aanvraag en ontvangt u hierover schriftelijk bericht.

Bij een positieve beslissing zal ik de kosten van de aanpassingen tot een bedrag van maximaal € 8.100,-- inclusief BTW vergoeden en rechtstreeks met de firma ThijssenKrupp Monoliften BV en met u verrekenen. (…)”

3. Geschil

3.1. In geschil is tot welk bedrag recht bestaat op aftrek wegens buitengewone uitgaven.

3.2. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat de taxatie door verweerder te laat is uitgevoerd en de aanslag over 2003 zonder onderbouwing ter behoud van rechten is opgelegd, zodat verweerder zich thans niet meer op het taxatierapport kan beroepen en de gehele aftrek dient toe te staan.

Eisers betwisten subsidiair dat er sprake is van een waardevermeerdering ten gevolge van de verbouwing. Eisers zijn van mening dat een winkelruimte in die buurt meer waard is dan woonruimte en verwijzen daarbij naar de omstandigheid dat de benedenverdieping is verkocht aan een ondernemer die de ruimte thans verhuurt als kantoorpand.

3.3. Verweerder betwist primair dat de verbouwing heeft plaatsgevonden op grond van een medische indicatie en stelt zich aldus op het standpunt dat er geen recht op aftrek bestaat.

Verweerder stelt subsidiair onder verwijzing naar de taxatie dat de waarde van de eerste twee verdiepingen voor de verbouwing € 60.000 bedroeg en na de verbouwing op € 105.000 is gesteld, welke waardevermeerdering tot het oordeel zou moeten leiden dat geen recht bestaat op een hogere aftrek dan reeds door verweerder toegestaan.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) komen voor aftrek in aanmerking de met ziekte en invaliditeit verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.

In het tweede lid is bepaald dat als hulpmiddel mede wordt aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen ter zake waarvan uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen.

4.1.2. Bovengenoemde maatregel van bestuur is uitgewerkt in artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 welk artikel voor zover van belang luidt als volgt:

“Tot de andere hulpmiddelen, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden gerekend:

a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 6.16, onderdelen a en g, van de wet, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;

b. (…)”

4.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat nu de taxatie eerst in 2007 heeft plaatsgevonden, verweerder bij het opleggen van de aanslag ter behoud van rechten in 2006 geen rekening had mogen houden met de uitkomst van de nog uit te voeren taxatie. Dit brengt naar de mening van eisers mee dat de aftrek volledig moet worden verleend, omdat bij het opleggen van de aanslag nog niet gebleken was van een waardeverhoging.

Voor zover eisers hiermee bedoelen te stellen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan de rechtbank eisers daarin niet volgen. Een aanslag dient op grond van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te worden opgelegd binnen 3 jaar nadat de belastingschuld is ontstaan. In casu eindigde deze termijn op 31 december 2006. Verweerder heeft derhalve binnen deze termijn de in geding zijnde aanslag opgelegd.

Verweerder heeft daarbij de gehele aftrek buitengewone uitgaven niet verleend, omdat hij ervan uitging dat sprake zou zijn van een waardeverhoging van de woning. Dat verweerder het exacte bedrag van de waardestijging eerst later met behulp van een taxatie kon vaststellen is daarbij niet van belang. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag eisers op de hoogte gesteld van het feit dat hij de woning nog zou laten taxeren en hij ambtshalve op de correctie zou terugkomen indien uit deze taxatie naar voren zou komen dat sprake was van geen of een geringe waardestijging. Deze handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig en geeft de rechtbank ook overigens geen aanleiding hieraan door eisers voorgestane gevolgen te verbinden.

4.3. Verweerder betwist dat de voorzieningen zijn getroffen op medisch voorschrift. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verbouwingskosten moeten zijn gemaakt op medisch voorschrift om voor aftrek als buitengewone uitgaven in aanmerking te komen. Eisers hebben ter onderbouwing hiervan ter zitting een brief van de Dienst Wonen van de gemeente Q overgelegd. De rechtbank overweegt dat uit deze brief blijkt dat de Stichting TOT&MET een medisch advies heeft uitgebracht op grond waarvan de Dienst Wonen met een voorstel is gekomen voor woonruimte-aanpassing. De rechtbank acht hiermee aannemelijk gemaakt dat (een deel van) de verbouwing heeft plaatsgevonden op basis van een medisch voorschrift.

De rechtbank overweegt dat in genoemde brief echter ook staat vermeld dat de kosten van de aanpassingen worden vergoed tot maximaal € 8.100. De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor zover die voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen in ieder geval niet in aftrek kunnen worden gebracht, omdat zij niet op eisers drukken.

Uit het advies voor zover dat aan de rechtbank is overgelegd kan voorts worden afgeleid dat het uitsluitend betrekking heeft op de traplift en de badkamer. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor zover ondersteund door een medisch advies meer hebben bedragen dan voornoemde € 8.100. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de overige verbouwingskosten ook zijn geschied op medisch voorschrift of wat de hoogte van de overige verbouwingskosten is geweest voor zover die kosten zouden kunnen worden ondersteund door een medisch voorschrift.

4.4. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de verbouwingskosten slechts voor aftrek als buitengewone uitgaven in aanmerking komen voor zover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering welke uitgaat boven 10% van de aanpassingskosten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbouwing een waardevermeerdering tot gevolg heeft gehad en daartoe een taxatie laten uitvoeren. De waardevermeerdering is uiteindelijk vastgesteld op € 35.000. Eisers hebben ter zake niets ingebracht, behoudens de niet nader onderbouwde stelling dat van een waardevermeerdering geen sprake is geweest. De rechtbank acht een waardevermeerdering van € 35.000 aannemelijk.

4.5. De rechtbank is op grond van hetgeen onder punt 4.3. en 4.4. is opgenomen van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat recht bestaat op een hogere aftrek dan het bedrag van € 5.994 dat verweerder reeds heeft toegestaan.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 29 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.