Home

Rechtbank Haarlem, 17-10-2008, BG3322, 06/10956, 07/2308 en 07/2309

Rechtbank Haarlem, 17-10-2008, BG3322, 06/10956, 07/2308 en 07/2309

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
17 oktober 2008
Datum publicatie
4 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG3322
Zaaknummer
06/10956, 07/2308 en 07/2309

Inhoudsindicatie

Bouwleges. Eiseres kan geen aanspraak maken op de legesvrijstelling in artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995. Het vertrouwensbeginsel staat echter in de weg aan de legesheffing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 06/10956, 07/2308 en 07/2309

Uitspraakdatum: 17 oktober 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de Stichting X, gevestigd te Z, eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bennebroek.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verkrijging van een bouwvergunning voor het project A te Q, met dagtekening 2 januari 2006, een aanslag leges opgelegd, groot € 68.351,91 (aanslagnummer AA 00-00) .

Bij uitspraak op bezwaar van 16 februari 2007 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.

1.2. Verweerder heeft aan eiseres voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verkrijging van een bouwvergunning voor het project B, met dagtekening 2 januari 2006, een aanslag leges opgelegd, groot € 27.574,80 (aanslagnummer BB 00-00).

Bij uitspraak op bezwaar van 16 februari 2007 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar van 16 februari 2007 bij brief van 26 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank op 27 maart 2007, beroep ingesteld. De zaak met betrekking tot de legesaanslag in verband met het project A is door de rechtbank geregistreerd onder nummer 07/2308 en de zaak met betrekking tot de legesaanslag in verband met het project B onder nummer 07/2309.

1.4. Verweerder heeft aan eiseres voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verkrijging van een bouwvergunning voor het project C-1 drie aanslagen leges opgelegd. De eerste aanslag, met dagtekening 25 januari 2005, betreft een aanslag leges ter zake van een bouwvergunning eerste fase, groot € 15.985. De tweede aanslag, met dagtekening 3 mei 2005, betreft een aanslag leges in verband met een bouwvergunning tweede fase, eveneens groot € 15.985. De derde aanslag, met dagtekening 10 januari 2006, betreft een correctieaanslag leges, groot € 5.988,50.

Bij uitspraken op bezwaar van 6 september 2006, in één geschrift verenigd, heeft verweerder de bezwaren tegen de aanslagen van 25 januari 2005 en 3 mei 2005 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de aanslag van 10 januari 2006 ongegrond verklaard.

1.5. Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar van 6 september 2006 bij brief van 16 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2006, beroep ingesteld. De beroepen die betrekking hadden op de aanslagen van 25 januari 2005 en 3 mei 2005 zijn bij de rechtbank geregistreerd onder respectievelijk de nummers 07/1460 en 07/1461. Bij brief van 26 maart 2007 heeft eiseres deze beroepen ingetrokken. Het beroep dat betrekking heeft op de correctieaanslag van 10 januari 2006 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 06/10956.

1.6. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingediend.

1.7. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft in alle nog dienende zaken plaatsgevonden op 15 mei 2008. Namens eiseres is daar verschenen D, bijgestaan door E als gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen F en G.

Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de wederpartij en de rechtbank. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is een woningcorporatie en verricht diverse herstructureringsactiviteiten. Zij houdt zich met name bezig met projecten in de sociale huur- en woningsector ten behoeve van bijzondere doelgroepen.

2.2. Eiseres heeft voorafgaand aan het indienen van de aanvraag tot verkrijging van bouwvergunningen met betrekking tot de drie eerdere genoemde projecten gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de gemeente. In het verslag van het gesprek dat is gehouden op 15 april 2003 staat – voor zover van belang – het volgende over leges:

“Leges: Het is mogelijk om toegelaten instellingen ten behoeve van gesubsidieerde woningbouw vrijstelling van leges te verlenen. De gemeente wil deze mogelijkheid benutten.”

C

2.3.1. Voor het project C heeft eiseres op 10 juni 2004 een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het bouwen van zestien woningen (C-1). Verweerder heeft in verband hiermee aan eiseres aanslagen van in totaal € 37.958,50 aan leges opgelegd. Deze aanvraag is door eiseres, op aanraden van de gemeenteraad, ingetrokken.

2.3.2. Op 2 december 2005 is door eiseres een tweede aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een alternatief bouwplan voor acht woningen (C-2). De bouwvergunning is op 17 januari 2006 verleend. In de begeleidende brief van 23 januari 2006 deelt het Sectorhoofd gemeentewerken ad interim van verweerders gemeente eiseres namens het College van Burgemeester en Wethouders van Bennebroek (hierna: het College) het volgende – voor zover van belang – mee:

“Hierbij ontvangt u de door u gevraagde bouwvergunning voor het realiseren van een woongebouw met 8 woningen op het perceel plaatselijk bekend a-laan (voormalig bedrijfsterrein Gemeentewerken) alhier. (…). Over het al of niet opleggen van leges zult u zo spoedig mogelijk ingelicht worden.(…)”

2.3.3. In de bouwvergunning (nummer 00-00) staat – voor zover van belang – het volgende :

“Bouwsom: € 450.000,00

Leges: € 12.543,75

Inhoud: 2720 m³”

2.3.4. Verweerder heeft aan leges in rekening gebracht € 6.271,88 voor de bouwvergunning eerste fase en € 6.271,88 voor de bouwvergunning tweede fase. Het totaal verschuldigde legesbedrag voor de aanvraag bouwvergunning C-2 is € 12.543,76.

2.3.5. Bij brief van 6 september 2006 verleent het College aan eiseres teruggaaf van de in rekening gebrachte leges voor C-1 op grond van artikel 63 Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR). In de brief staat – voor zover van belang – het volgende:

“Besluit op grond van art 63 Awr

Op grond van het voorgaande verlenen wij u teruggaaf van de aan u opgelegde aanslag Leges van € 37.958,50 betreffende uw eerste vergunningsaanvraag. De aanslag betreffende de tweede aanvraag van € 12.543,76 betreffende uw aanvraag van 2 december 2005 (zie bijgevoegd aanslagbiljet) blijft gehandhaafd.”

Project A

2.4.1. Op 24 december 2002 heeft eiseres een aanvraag ingediend ter verkrijging van vergunning voor het bouwen van vijftig huurwoningen, waarop het College op 25 mei 2004 een bouwvergunning (nummer AA 00-00) heeft verleend.

2.4.2. In de begeleidende brief van 11 augustus 2004 van het Sectorhoofd gemeentewerken namens het College is het volgende – voor zover van belang – opgenomen:

“Hierbij ontvangt u de door u gevraagde bouwvergunning voor de nieuwbouw van 50 woningen aan de b-laan, a-laan en c-plein alhier. (…). Voor deze bouwvergunning worden geen legeskosten aan u in rekening gebracht. (...)”

2.4.3. In de bouwvergunning staat het volgende – voor zover van belang – :

“Bouwsom: € 4.000.000,00

Leges: € ---

Inhoud: ca. 22200m³”

Project B

2.5.1. Op 23 september 2002 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor vergunning tot het bouwen van twintig huurappartementen, waarop het College op 1 juli 2003 een bouwvergunning (nummer 00-00) heeft verleend.

2.5.2. In de begeleidende brief (ongedateerd) van het Sectorhoofd gemeentewerken namens het College is het volgende – voor zover van belang – opgenomen:

“Hierbij ontvangt u de door u gevraagde bouwvergunning voor de nieuwbouw van 20 appartementen aan het d-plantsoen alhier. (…). De legeskosten voor deze bouwvergunning zijn nihil.(..)”

In de bouwvergunning staat – voor zover van belang – het volgende:

“Bouwsom: € 1.588.000,00

Leges: n.v.t.

Inhoud: 626 m³”

2.6. Bij facturen met begeleidend schrijven van 2 januari 2006 zijn aan eiseres alsnog aanslagen leges opgelegd ter zake van de twee laatstgenoemde projecten. De leges voor het project A bedragen € 68.351,91 en de leges voor het project B bedragen € 27.574,80. In de brief is – voor zover hier van belang – nog het volgende vermeld:

“(..) Voor het aanvragen van genoemde bouwvergunningen is tot op heden geen aanslag gemeentelijke leges aan u opgelegd. Dit gegeven berust op een fout. (..).”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder aan eiseres terecht leges in rekening heeft gebracht voor het in behandeling nemen van de aanvragen tot verkrijging van bouwvergunning voor de projecten A, B en C.

3.2. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan wordt verwezen naar de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

Project C

4.1.1. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat het beroep, voor zover het betrekking heeft op het project C, uitsluitend ziet op de correctieaanslag leges met dagtekening 10 januari 2006.

4.1.2. Zoals hiervoor reeds onder 2.3.5. is vastgesteld is aan eiseres bij brief van 6 september 2006 teruggaaf verleend voor het totaal aan eiseres in rekening gebrachte bedrag aan leges van € 37.958,50 ter zake van het project C-1, met inbegrip van het bedrag van

€ 5.988,50 dat bij de correctieaanslag van 10 januari 2006 is opgelegd. Dit leidt tot de conclusie dat ten aanzien van dit project een uitspraak van de rechtbank eiseres niet in een gunstiger positie kan brengen dan waarin zij door de handelwijze van verweerder is komen te verkeren. Dit betekent dat eiseres geen belang meer heeft bij een uitspraak op haar beroep, voor zover dat betrekking heeft op de correctieaanslag leges van 10 januari 2006.

4.1.3. Het beroep met het nummer 06/10956 is om die reden niet-ontvankelijk.

Project A en B

4.2.1. Artikel 34, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (verder te noemen: BWS) luidde van 1 januari 2002 tot 26 december 2005 als volgt:

1. De vrijdom van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten ten aanzien van stukken als bedoeld in artikel 88 van de Woningwet, is van toepassing op door sociale verhuurders te verhuren woningen waarvan de geraamde kosten van het verkrijgen in eigendom niet hoger zijn dan ƒ 186.000 (per 1 januari 2004: € 101.449), woonwagens en standplaatsen, ten aanzien waarvan toepassing wordt gegeven aan artikel 22, alsmede op woningen, beheerd door een sociale verhuurder, waaraan voorzieningen worden getroffen waarvan de kosten meer bedragen dan € 22 689,01. Het in de eerste volzin genoemde bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat wegens wijzigingen van prijzen in verband met het bouwen van woningen.

4.2.2. Artikel 88 (deel uitmakend van hoofdstuk V) van de Woningwet luidde ten tijde hier van belang als volgt:

1. Alle stukken, opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk, voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, standplaatsen of woonwagens, zijn vrij van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten.

2. De in het eerste lid bedoelde vrijdom van legesheffing geldt niet ten aanzien van bij de in dat lid bedoelde algemene maatregel van bestuur aangewezen vorm van legesheffing. Bij die algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

4.2.3. Uit de jurisprudentie valt op te maken dat tot 1 januari 1998 algemeen was aanvaard dat op grond van de hiervoor weergegeven wetsartikelen, in onderlinge samenhang bezien, legesvrijstelling kon worden verleend voor het in behandeling nemen van aanvragen voor onder meer bouwvergunningen in verband met sociale woningbouw, dan wel woningverhuur. Gelet op wat hiervoor onder 2.2. is weergegeven, was kennelijk ook verweerders gemeente die mening toegedaan.

4.2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de legesvrijstelling na 1 januari 1998 niet langer van toepassing is in gevallen als het onderhavige nu er sinds de wijzigingen van de Woningwet per 1 januari 1998 geen stukken meer worden opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van hoofdstuk V van die wet.

4.2.5. Eiseres bestrijdt het vervallen van de legesvrijstelling per 1 januari 1998 en voert daartoe in de eerste plaats aan dat uit de toelichting op het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 van 3 oktober 2005 overduidelijk blijkt dat artikel 34 BWS na 1998 wel degelijk nog gewoon van toepassing was. De wetgever (en besluitgever) gaat er geenszins van uit dat artikel 34 BWS van 1998 tot 27 december 2005 een loze bepaling is geweest. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Breda van 3 januari 2006 (nr. 05/883) waarin die rechtbank overweegt dat, hoewel de letterlijke tekst van artikel 34 van het BWS in samenhang met de Woningwet na wijziging in 1998 de visie ondersteunt dat artikel 34 een zinloze bepaling zou zijn geworden, op grond van de wetgeschiedenis niet anders kan worden geoordeeld dan dat de wetswijzigingen in 1998 geen inhoudelijke veranderingen ten opzichte van de situatie van voor 1998 beoogden. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de wijziging van de Woningwet in 1998, en uit de toelichting op het besluit van 3 oktober 2005 tot wijziging van het BWS 1995, leidt die rechtbank af dat vrijstelling van artikel 34 BWS 1995 ook na 1998 van toepassing is (geweest) als ware de tekst van de Woningwet niet gewijzigd.

4.2.6. Uit de onder 4.2.1. en 4.2.2. weergegeven bepalingen, in samenhang gelezen, volgt dat voor toepassing van de legesvrijstelling aan twee vereisten moet zijn voldaan. In de eerste plaats moet het gaan om stukken die zijn opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van hoofdstuk V van de Woningwet. In de tweede plaats geldt de legesvrijstelling uitsluitend voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, standplaatsen of woonwagens.

4.2.7. Op 1 januari 2000 is de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing (hierna: IWSV) in werking getreden. Artikel 9 van deze wet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de uitbetaling en de besteding van financiële middelen en de subsidies, bedoeld in artikel 8, alsmede over de verslaglegging met betrekking tot die besteding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorts regels gegeven met betrekking tot de gevallen waarin Onze Minister zodanige financiële middelen die zijn verleend in verband met de ontwikkeling van bouwlocaties, kan verhogen.

(…)

6. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten het Besluit woninggebonden subsidies 1995 en het Besluit locatiegebonden subsidies uitsluitend op het eerste lid van dit artikel.

4.2.8. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel IWSV is onder meer het volgende vermeld:

“Artikel 9

Bestaande algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen blijven ingevolge artikel 8 van toepassing op de ingevolge artikel 81, eerste lid, en 82, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze leden luidden op 31 december 1999, verstrekte financiële middelen en subsidies.

(…)

Voor het doorsubsidiëren van uiterlijk op 31 december 1999 verleende of vastgestelde financiële middelen kunnen voornoemde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen nog wel van belang zijn. Omdat de basis voor de bestaande algemene maatregelen van bestuur vervalt, is om te voorkomen dat deze algemene maatregel van bestuur automatisch – van rechtswege – ook vervallen een nieuwe basis nodig om die maatregelen onder de vertrouwde namen (Besluit woninggebonden subsidies 1995, BWS 1995, en Besluit locatiegebonden subsidies BLS) te kunnen laten voortbestaan. Die basis is opgenomen in het zesde lid van dit artikel. Door deze nieuwe grondslag voor de bedoelde bestaande algemene maatregel van bestuur kunnen ook zo nodig na inwerkingtreding van de Wsv (de rechtbank: Wet stedelijke vernieuwing) wijzigingen worden aangebracht in met name de regels met betrekking tot de uitbetaling, de besteding en de verslaglegging van deze ‘oude subsidies’ (het eerste lid). Anders dan in par. 3.7. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel stedelijke vernieuwing is aangegeven, worden BWS 1995 en BLS dus niet ingetrokken, maar blijven deze uitsluitend ten behoeve van de bestaande subsidies van kracht.

(…)

Na de inwerkingtreding van de Wsv is derhalve artikel 9 van dit wetsvoorstel de basis voor het BLS en het BWS 1995, die beide uitsluitend nog van belang zijn voor op 31 december 1999 al verleende subsidies, en zijn de artikelen 81 en 82 van de Woningwet de grondslagen voor eventuele nieuwe subsidies voor andere activiteiten dan stedelijke vernieuwing, die echter wel betrekking moeten hebben op het wonen.”

(TK 1999-2000, 27 160, nr. 3. p. 9 en 10)

4.2.9. Vastgesteld moet worden dat artikel 88 van de Woningwet per 1 januari 2000 niet langer (mede) de wettelijke basis is voor het BWS. Met ingang van die datum berust het BWS immers uitsluitend op het eerste lid van artikel 9 IWSV. De rechtbank is, anders dan de rechtbank Breda, van oordeel dat, nu geen andere algemene maatregel van bestuur met als wettelijke basis artikel 88 Woningwet van kracht is geworden, met ingang van 1 januari 2000 niet meer voldaan kan worden aan het vereiste dat de legesvrijstelling uitsluitend geldt voor zover de stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, standplaatsen of woonwagens. Eiseres kan dan ook op grond van de regelgeving zoals die gold ten tijde van de door haar ingediende aanvragen geen aanspraak maken op legesvrijstelling als door haar bedoeld.

4.2.10. De omstandigheid dat het BWS 1995 na 1 januari 2000 nog steeds van kracht was, doet aan dit oordeel niet af, omdat dit kan worden verklaard uit de omstandigheid dat de legesvrijstelling is blijven gelden voor stukken met betrekking tot op 31 december 1999 reeds verleende of vastgestelde middelen of subsidies.

4.3.1. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat er geen heffing van leges zou volgen. Eiseres beroept zich op hetgeen tijdens de gesprekken met de gemeente ter sprake is gekomen en hetgeen in de bouwvergunningen en de begeleidende brieven over leges is vermeld (zie hiervoor onder 2.2., 2.4. en 2.5.). Er is volgens eiseres sprake van concrete toezeggingen van de gemeente jegens eiseres. Bovendien bevatten de verleende bouwvergunningen een bewuste standpuntbepaling van het College.

4.3.2. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat er geen sprake is van een opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen. Nu de context waarin het gesprek van 15 april 2003 heeft plaatsgevonden onbekend is, kan niet gezegd worden dat er in dat gesprek een bewust standpunt is ingenomen. Er is geen bestuurlijk besluit genomen door het bevoegde orgaan dat er geen leges zouden worden geheven, omdat het orgaan dat de bouwvergunning verleend heeft, het College, de heffingsambtenaar niet kan binden. Daarnaast is eiseres een organisatie waarvan verondersteld mag worden dat zij deskundig en ervaren is op het gebied van de procedures rondom het aanvragen van een bouwvergunning. Eiseres was op de hoogte of had op de hoogte moeten zijn van het ontbreken van de bovengenoemde bevoegdheid van het College.

4.3.3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar is meegedeeld dat met betrekking tot de projecten A en B geen legesaanslagen zouden worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat hetgeen is opgenomen in het verslag van het gesprek van 15 april 2003 tussen de gemeente en eiseres en de begeleidende brieven in combinatie met het vervolgens – uitdrukkelijk en tot tweemaal toe – achterwege laten van legesheffing tot 2 januari 2006, heeft te gelden als een toezegging dat legesheffing achterwege zou blijven. Met deze toezegging is bij eiseres het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat aldus zou worden gehandeld. Verweerders standpunt dat hetgeen in het gespreksverslag is neergelegd geen vertrouwen kan hebben gewekt, nu onduidelijk is in welke context het desbetreffende gesprek heeft plaatsgevonden brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht geen context denkbaar, en ook verweerder heeft op dit punt niets aangevoerd, waarin de zinsneden “Het is mogelijk om toegelaten instellingen ten behoeve van gesubsidieerde woningbouw vrijstelling van leges te verlenen. De gemeente wil deze mogelijkheid benutten” een andere betekenis zou hebben gehad dan welke door eiseres is begrepen.

4.3.4. Evenmin kan de omstandigheid dat noch het Sectorhoofd gemeentewerken als zodanig, noch het College bevoegd was om toezeggingen op het gebied van de belastingheffing te doen, tot een ander oordeel leiden. Juist is dat deze personen dan wel organen niet bevoegd zijn om rechtsgeldig aanslagen op te leggen. Dat neemt echter niet weg dan onder omstandigheden door deze personen of organen gedane toezeggingen dan wel gewekt vertrouwen dat heffing achterwege zal blijven, ook verweerder kunnen binden. Van zodanige omstandigheden is hier naar het oordeel van de rechtbank sprake. Aannemelijk is dat eiseres over de uitvoering van een aanzienlijk aantal projecten, met alle ins en outs die daaraan waren verbonden, in ieder geval vanaf 2003 regelmatig contact heeft gehad met het College of ambtenaren namens het College. Daarbij is ook en uitdrukkelijk de legesheffing en het achterwege laten daarvan ter sprake gekomen en zelfs als zodanig opgenomen in de verleende bouwvergunningen. Hoewel eiseres een professionele speler op de bouw- en woningmarkt is, behoefde zij in die omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank er geen rekening mee te houden dat een en ander – binnen een gemeente van een omvang als Bennebroek – wellicht niet intern met de heffingsambtenaar was afgestemd.

4.3.5. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de toepassing van de legesvrijstelling niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing, dat eiseres redelijkerwijs haar onjuistheid had kunnen en moeten beseffen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat in de periode waarin de gesprekken tussen de gemeente en eiseres hebben plaatsgevonden en de momenten waarop eiseres de bouwaanvragen heeft ingediend de situatie omtrent de legesvrijstelling bij zowel de gemeenten als de woningcorporaties geheel onduidelijk was. Ook thans nog geven verschillende rechters over de onderhavige legesvrijstelling uitéénlopende oordelen.

4.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het vertrouwensbeginsel aan legesheffing ter zake van het in behandeling nemen van de aanvragen tot verkrijging van een bouwvergunning voor de bouwprojecten in de beroepen met de nummers 07/2308 en 07/2309 in de weg staat. De desbetreffende aanslagen dienen dan ook verminderd te worden tot nihil, zodat deze beroepen gegrond zijn.

5. Proceskosten

Nu de beroepen met de nummers 07/2308 en 07/2309 gegrond zijn, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in samenhangende zaken vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

- verklaart het beroep met het nummer 06/10956 niet-ontvankelijk;

- verklaart de beroepen met de nummers 07/2308 en 07/2309 gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar van 16 februari 2007;

- vermindert de legesaanslagen voor de projecten A en B met dagtekening 2 januari 2006 tot nihil;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de gemeente Bennebroek om deze kosten aan eiseres te vergoeden;

- gelast dat de gemeente Bennebroek het door eiseres in de procedures met nummers 07/2308 en 07/2309 betaalde griffierecht ten bedrage van € 285 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, voorzitter, mr. G.W.J. Harten en mr. L.F. Roseval, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.