Rechtbank Haarlem, 10-10-2008, BG4894, 07/405
Rechtbank Haarlem, 10-10-2008, BG4894, 07/405
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2008
- Datum publicatie
- 10 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BG4894
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4863, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/405
Inhoudsindicatie
OB. Nederlandse holding houdt alle aandelen in Nederlandse B.V. en de meerderheid van de aandelen in buitenlandse vennootschappen, binnen en buiten de EU. Eiseres kwalificeert als ondernemer en heeft recht om ook de in verband met het houden van aandelen aan haar in rekening gebrachte voorbelasting af te trekken.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/405
Uitspraakdatum: 10 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X, gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: mr. B
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 28 december 2005 aan eiseres over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd
ten bedrage van € 44.710, alsmede bij beschikking een boete van € 2.577. De heffingsrente is is berekend op € 4.960.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 november 2006 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 29 december 2006, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, mr. B. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. De gemachtigde van eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
1.6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen verzocht om nadere gegevens over de cijfermatige onderbouwing van de naheffingsaanslag.
1.7. Bij brief van 2 september 2008 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank bericht dat het bedrag van de naheffingsaanslag niet (meer) in geschil is. Een kopie van deze brief is verstrekt aan verweerder. Met toestemming van partijen, als bedoeld in artikel 8:64 van de Awb, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres, opgericht op 23 november 1994, houdt alle aandelen van A B.V. (hierna: B.V.), welke vennootschap net als eiseres in Nederland is gevestigd. Daarnaast houdt eiseres (de meerderheid van de) aandelen in vennootschappen in andere landen, binnen en buiten de Europese Unie. De dochtervennootschappen houden zich bezig met de verkoop en distributie van geavanceerde laboratoriumproducten, onder andere microscopen.
2.2. Eiseres heeft ter ondersteuning van hun activiteiten overeenkomsten gesloten met de dochtervennootschappen. Op grond van deze overeenkomsten worden door of namens eiseres ten behoeve van de dochtervennootschappen met ingang van januari 2001 diensten genaamd ‘data processing’-, ‘data provision’- en ‘data set up and maintenance’ verricht. Eiseres heeft voor deze diensten een vergoeding ontvangen.
2.3. Verweerder heeft bij brief van 2 mei 2002 aangegeven dat de diensten van eiseres zijn aan te merken als diensten op het gebied van informatieverwerking en -verschaffing als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).
2.4. Op 21 april 2004 heeft bij eiseres een controle voor de heffing van omzetbelasting plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag, boete en heffingsrente opgelegd. De naheffingsaanslag heeft betrekking op de omzetbelasting op aan eiseres in rekening gebrachte advieskosten die toerekenbaar zijn aan het houden van aandelen door eiseres.
2.5. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres en B.V. met ingang van 1 januari 2001 een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormen. Eiseres heeft hiermee ingestemd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is een bedrag groot € 34.403 aan omzetbelasting, welke drukt op de kosten die betrekking hebben op het houden van aandelen in de dochtervennootschappen. De berekening van de naheffingsaanslag en de boete is niet in geschil.
3.2. Eiseres stelt dat zij zich moeit in het beheer van haar dochtervennootschappen en uit dien hoofde ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting. Voorts is eiseres van mening dat het houden van de aandelen in de dochtermaatschappijen deel uitmaakt van haar overige economische activiteiten, zoals het verrichten van de informaticadiensten aan de dochtervennootschappen. De kosten met betrekking tot het houden van de aandelen kwalificeren als algemene kosten van de onderneming. De daarop drukkende omzetbelasting dient volledig in aftrek gebracht te kunnen worden op grond van artikel 15 van de Wet OB. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag met € 34.403.
3.3. Verweerder stelt dat de kosten waarop de desbetreffende omzetbelasting drukt buiten het kader van de onderneming gemaakt zijn. Het houden van aandelen is geen economische activiteit. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het aangehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) vormt de inmenging van een holding in het beheer van de vennootschappen, waarin zij deelnemingen heeft, een economische activiteit in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Zesde richtlijn, voor zover zij gepaard gaat met handelingen die op grond van artikel 2 van deze richtlijn aan btw zijn onderworpen, zoals het verrichten van administratieve, financiële, commerciële en technische diensten door de holding ten behoeve van haar dochterondernemingen (arrest van 27 september 2001, zaak C-16/00, Cibo Participations SA). Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres tegen vergoeding de onder 2.2. genoemde diensten heeft verleend aan dochtervennootschappen en aldus handelingen heeft verricht die aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen.
4.2. Uit de door het HvJ, hiervoor weergegeven gebruikte bewoordingen volgt dat het enkele houden van aandelen, anders dan gepaard gaande met bedoelde inmenging, op zichzelf geen economische activiteit is. Nu eiseres haar stelling, dat zij zich heeft gemengd in het beheer van haar deelnemingen en dat dit inmengen gepaard zou gaan met btw-belaste handelingen, niet heeft onderbouwd, kan zij aan de door haar aangehaalde jurisprudentie van het HvJ geen recht op aftrek ontlenen van de voorbelasting op kosten die direct zijn toe te rekenen aan het houden van de aandelen in de deelnemingen. De rechtbank is van oordeel dat naar hun aard de onder 2.2. bedoelde diensten evengoed door een derde hadden kunnen worden verricht. Om die reden vloeit uit het verrichten daarvan, ongeacht of eiseres die diensten zelf heeft verricht of heeft laten verrichten, evenmin voort dat deze diensten verband houden met een inmenging in het beheer van de deelnemingen van eiseres, of een dergelijke inmenging vormen.
4.3. Eiseres heeft gesteld dat zij aan het besluit van 3 augustus 2004, nr. CPP 2004/1709M (het Besluit), het recht op aftrek kan ontlenen van de voorbelasting op de kosten die direct zijn toe te rekenen aan het houden van de aandelen in de deelnemingen. In dit Besluit is onder meer het volgende opgenomen: “Indien het verwerven, het houden en de verkoop van het aandelenpakket binnen het kader een onderneming plaatsvinden, het gaat dan in het bijzonder om een aandelenpakket van een vennootschap die met de houdstermaatschappij een fiscale eenheid vormt, maken de kosten die betrekking hebben op deze handelingen deel uit van de algemene kosten.” Nu het Besluit geen nadere voorwaarden bevat en de bewoordingen zich niet verzetten tegen de door eiseres voorgestane uitleg kan eiseres, nu zij door verweerder met B.V. als een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is aangemerkt, aan deze passage in het Besluit het recht op aftrek van de voorbelasting ontlenen die ziet op de kosten voor het houden van B.V. Nu niet in geschil is dat de vorming van een fiscale eenheid met de in het buitenland gevestigde deelnemingen niet mogelijk is, kan eiseres aan het Besluit niet het recht ontlenen om de voorbelasting af te trekken op de kosten voor het houden van de overige deelnemingen.
4.4. Eiseres heeft zich voorts beroepen op paragraaf 11 van de resolutie van 18 februari 1991, nr. VB91/47 (de Resolutie), waarin als volgt is bepaald: “In gevallen waarin een (rechts)persoon reeds uit anderen hoofde ondernemer is en naast de ondernemersactiviteiten, zoals bijv. management-, financiering- en advieswerkzaamheden, ook - al dan niet incidenteel - ten behoeve van de onderneming aandelen houdt (bijv. ter tijdelijke belegging van overtollig kasgeld), anders dan bij wijze van actieve deelneming als hiervoor in punt 9 besproken en anders dan bij wijze van handel als omschreven in punt 10, komt het mij redelijk voor dat deze aandeelhoudersactiviteit geen gevolgen heeft voor het aan die ondernemer, dan wel de fiscale eenheid waartoe hij behoort, toekomende aftrekrecht.”
Dit beroep slaagt, omdat in de bedoelde passage als enige voorwaarde wordt gesteld dat een houdstermaatschappij wordt aangemerkt als ondernemer voor de activiteiten die zij naast het houden van aandelen verricht. Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiseres ondernemer is als bedoeld in artikel 7 van de Wet OB, heeft de resolutie bij eiseres het vertrouwen kunnen wekken dat haar recht op aftrek van voorbelasting niet wordt beperkt door het houden van de aandelen in de (buitenlandse) deelnemingen. De tekst biedt geen aanknopingspunt voor de door verweerder voorgestane uitzondering voor de voorbelasting die drukt op kosten die direct verband houden met het houden van aandelen in een situatie waarin een houdstermaatschappij niet moeit in het beheer van haar deelnemingen.
4.5. In verbinding met paragrafen 1 en 2 van de Resolutie, betekent de hiervoor aangehaalde goedkeuring in paragraaf 11 dat het houden van de aandelen geen beperking inhoudt voor een houdstermaatschappij zoals eiseres, mits zij als ondernemer kwalificeert. Op grond van de tijdens het naheffingstijdvak geldende tekst van artikel 15, eerste lid, van de Wet OB, komt aan eiseres het recht toe ook de in verband met het houden van aandelen aan haar in rekening gebrachte voorbelasting af te trekken.
4.6. Op grond van hetgeen onder 4.3. tot en met 4.5. is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat indien het beroep gegrond is, de naheffingsaanslag dient te worden verminderd met € 34.403 tot € 10.307.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag met € 34.403 tot € 10.307;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.