Home

Rechtbank Haarlem, 04-11-2008, BG7841, 07/5653 en 07/5654

Rechtbank Haarlem, 04-11-2008, BG7841, 07/5653 en 07/5654

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
4 november 2008
Datum publicatie
22 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG7841
Zaaknummer
07/5653 en 07/5654

Inhoudsindicatie

Douane. Verweerder mocht afgaan op bevindingen als weergegeven in het OLAF rapport. De door eiseres aangevoerde grieven tegen de bevindingen van het OLAF zijn niet zodanig ernstig, dat geen geloofwaardigheid meer aan de bevindingen kan worden toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummers: AWB 07/5653 en 07/5654

Uitspraakdatum: 4 november 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 18 januari 2004, beschikkingnummer 00.001, een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt van € 261.795,03 antidumpingrechten. Voorts heeft verweerder met dagtekening 24 oktober 2004, beschikkingnummer 00.002, een UTB van € 111.996,66 antidumpingrechten uitgereikt.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 juli 2007 de UTB’s gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brieven van 14 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 20 augustus 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2008. Namens eiseres zijn daar verschenen AA en BB. Namens verweerder is verschenen CC.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft in haar hoedanigheid van douane-expediteur in het eerste kwartaal van het jaar 2001 en in het vierde kwartaal van 2001 zeven aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van pijpfittingen, waarbij als land van oorsprong Argentinië werd vermeld. De importeur van de goederen en opdrachtgever van eiseres A B.V. te Q (hierna: A B.V.).

2.2. Bij alle in het geding zijnde aangiften zijn certificaten van oorsprong Form A gevoegd, afgegeven door de Argentijnse autoriteiten bevoegd met het afgeven van certificaten van oorsprong, de Cámara de Exportadores de la Republica Argentina (CERA). Tussen partijen is niet in geschil dat alle in de aangiften en UTB’s betrokken pijpfittingen dienen te worden ingedeeld onder post 7307 1910 10 van het GDT.

2.3. Met ingang van 19 augustus 2000 is een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer met schroefdraad voor buisleidingen, vallende onder GN-code ex 7307 19 10 (Taric-code 7307 19 10 10), van oorsprong uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand. Het antidumpingrecht bedraagt 34,8%.

2.4. Tot december 2000 voerde A B.V. pijpfittingen in van leverancier B Ltd. gevestigd te Brazilië (hierna: B Ldt). B Ltd. houdt alle aandelen in de in april 2000 opgerichte vennootschap C Srl (hierna: C Srl.). C Srl. heeft met een tweetal onderaannemers, D Srl (hierna: D Srl) en E S.A. (hierna: E S.A.), overeenkomsten gesloten. Tot de stukken van het geding behoren twee (niet-officiële) Engelse vertalingen van zogeheten Manufacturing Agreements tussen C Srl. en D Srl. en tussen C Srl. en E S.A.

2.4.1. De Manufacturing Agreement gesloten tussen C Srl. en D Srl. noemt 1 oktober 2000, als datum waarop zij overeenkomen de overeenkomst uit te voeren en de (niet-officiële) Engelse vertaling luidt, voor zover relevant, als volgt:

“WHEREAS:

? The PRINCIPAL develops the activity of trading, import and export of products of cast iron, including pipe fittings, raw materials and materials for casting.

? The MANUFACTURER is specialized in the execution by itself, through third parties or in association with third parties , of the following industrialization, set up etc. of all kinds of metallurgical products.

? Considering the specific capacities of each party, it is executed the present agreement, according with the following terms;

ARTICLE ONE: The PRINCIPAL instructs the Manufacturer to proceed with the execution of the manufacturing and/or the conclusion of the products referred in the schedule hereto (approximately 600 tons per month). The parties expressly declare that the referred tonnage is only indicative of the minimum capacity of production, as such amount will vary according with the demands of the PRINCIPAL.

ARTICLE TWO: The tasks referred on the above-mentioned article consist on common operations regarding all the pieces and are developed according to the following stages:

i. Unpacking.

ii. Open boxes.

iii. Control of pieces with defects.

iv. Thermical treatment (TT).

v. Cleaning with shot and grit blasting.

vi. Grinding and finishing.

vii. Extraction of deformations from the TT.

Regarding black pieces it is established the following treatment:

i. Cleaning with shot and grit blasting.

ii. Threading.

iii. Quality control.

iv. Inventory

v. Packaging in purses.

vi. Packaging in boxes.

vii. Packaging/Raping.

With respect to galvanized pieces, the following procedure is agreed:

i. Chemical cleaning and neutralization.

ii. Galvanizing/zinc coating

iii. Threading.

iv. Cleaning/Oil protection/Drying.

v. Quality control.

vi. Inventory.

vii. Packaging in purses.

viii. Packaging in boxes.

ix. Packaging/Raping.

ARTICLE THREE: The working place will be the factory in which the MANUFACTURER develops its activity, located at a-street 1 in R.

ARTICLE FOUR: The PRINCIPAL will deliver to the MANUFACTURER at the factory above-mentioned the raw material necessary to the execution of the requested tasks according with the technical details and models already known by the MANUFACTURER.

(…)

ARTICLE NINE: The MANUFACTURER hereby undertakes to comply with all the requirements related with the quality control of the manufacturing process, with the purpose of guarantying the delivery of the products in the export markets, known to be very demanding markets. (…)”

2.4.2. De Manufacturing Agreement C Srl. en E S.A. noemt 5 december 2001 als datum waarop zij overeenkomen de overeenkomst uit te voeren en de (niet-officiële) Engelse vertaling luidt, voor zover relevant, als volgt:

“WHEREAS:

The PRINCIPAL develops the commercial activity of trading, import and export of cast iron products, including pipe fittings, raw materials and materials for casting.

The MANUFACTURER is specialised in the execution by itself, through third parties or in association with third parties, of the following industrial activities: casting, manufacturing, industrialization and production procedures of cast iron.

Considering the specific capacities of each party hereto, the present agreement is executed, according with the following terms;

ARTICLE ONE: The PRINCIPAL instructs the MANUFACTURER to proceed with the execution of the manufacturing tasks and/or the conclusion of the products to be referred, up to an amount of 300 and 350 tons per month. The parties expressely declare that the referred amount is only indicative of the needs of production, as such amount may vary according to the demands of the PRINCIPAL.

ARTICLE TWO: The tasks referred to in the above-mentioned article consist on common operations regarding all pieces and is developed according to the following stages:

a. Unpacking;

b. Control of pieces with defects;

c. Extraction of deformations from the TT;

d. Cleaning with shot and grit blasting;

e. Threading;

f. Cleaning/oil protection/ drying;

g. Quality control;

h. Inventory;

i. Weighting;

j. Packaging.

ARTICLE THREE: The PRINCIPAL will have under his responsability, working in the MANUFACTURER’S factories, specialised workers with capacity to execute the tasks of quality control and in the areas of maintenance.

ARTICLE FOUR: All the working elements and devices, as well as the tools needed to proceed with the manufacturing of the products, should be fully be fully provided by the PRINCIPAL.

(…)

ARTICLE THIRTEEN: The MANUFACTURER hereby undertakes to comply with all the requirements related with the quality control of the manufacturing process, with the purpose of guaranting the delivery of the products in the export markets, known to be very demanding markets. (…)”

2.5. Tot de stukken van het geding behoort een (niet officiële) vertaling van een verslag van A.F.I.P. (Administracion Federal de Ingresos Publicos) betreffende een bij D Srl. op 14 augustus 2001 uitgevoerde controle. In dit verslag wordt, voor zover relevant, als volgt vermeld:

“(…) During the visit to the facilities of the company, it was observed the existence of goods originated in Brazil in storage, waiting to be subject to the following activities: (A) Common operations to all pieces: 1) opening the pallets of origin; 2) opening the boxes; 3) sorting the pieces to establish possible defects; 4) carrying out a heat treatment to improve the products malleability; 5) cleaning through turning and brushing; 6) grinding; and 7) correction of deformities caused by the heat treatment. Then, as indicated by Mr. DD, accompanied by technical representatives of the company to which the processing of the goods had been subcontracted, the treatment for the so-called black pieces continues with a new cleaning through turning and brushing, threading , quality control, inventory, packing in pursues, packing in boxes, and wrapping. With respect to galvanized pieces, the process requires chemical cleaning and neutralization, galvanizing/zinc coating, threading, cleaning/oil protection, drying, quality control, inventory, packaging in purses, boxes, pallets and wrapping. After this common stage for both types of pieces, the goods are finished and ready to be exported or sold locally. The different processing stages mentioned before are carried out by the company D Srl. S.R.L. The inspectors, together with representatives of the company, went to D Srl.’s facilities located in b-street 1 in S, where it could be observed activities relating to the galvanization through electrolysis and finishing of the goods. Later on, the facilities of the company located in c-street 1 in T were visited, where the mechanical processing of the pieces was observed.

Since at the time the visits took place the products subject to processing activities in both facilities were not specifically goods owned by the company, Mr. DD indicated that the activities with respect to C Srl. S.R.L. would restart the first days of September, because at that time of the year the European continent experiences a significant decrease of business activities, due to the holiday season. In light of this, in August the company had decided to storage an important amount of goods in its warehouse at U in order to meet the expected demand in accordance with the orders made by its customers. Notwithstanding this circumstance, Mr. DD indicated that there was no impediment for repeating the visits again in order to observe the same processing activities. (…)”

2.6. Tot de stukken van het geding behoort een vonnis van de Argentijnse rechtbank met dagtekening 9 oktober 2002. Het vonnis betreft de activiteiten van C Srl., waarbij eveneens de vraag aan de orde kwam of C Srl. niet-afgewerkte pijpfittingen uit Brazilië heeft ingevoerd in Argentinië en of zij de noodzakelijke bewerkingsactiviteiten in Argentinië heeft uitgevoerd. Het oordeel van de Argentijnse rechtbank in dit vonnis luidt dat de activiteiten van C Srl. er toe moeten leiden dat aan desbetreffende producten Argentijnse oorsprong kan worden ontleend.

2.7. De Europese Commissie heeft op 7 mei 2002 een verzoek tot samenwerking (een zogeheten AM-melding) gedaan met referentie AM No [nummer]. Het OLAF (Office Européen de Lutte Anti-Fraude) heeft vervolgens een EU-missie gezonden naar Argentinië. De eerste missie vond plaats in de periode gelegen tussen 23 juni en 2 juli 2004. Van deze missie is een rapport opgemaakt. Een tweede missie heeft plaatsgevonden in de periode gelegen tussen 6 december 2004 en 17 december 2004. Ook van deze missie is een rapport opgemaakt. De conclusie van OLAF in het tweede missierapport luidt als volgt:

“(…) 4. Conclusive remarks

4.1 The company C Srl.

This company appears to have been created by its Brazilian mother company, B Ltd, with the aim of penetrating the Argentinean local market and exporting to the European Community thus avoiding the payment of anti-dumping duties imposed on Brazilian products by falsely describing the goods as originating in Argentina. Thus, the creation in March 2000 of C Srl. was only a response to the implementation of a provisional European Community anti-dumping duty in February 2000.

4.2 Alleged processing (threading) in Argentina of pipe fittings imported from Brazil

C Srl.’s exports to the Europe Community were almost exclusively confined to the period between December 2000 and the first months of 2002, a period during which the alleged processing / finishing of the imported pipe fittings was undertaken by D Srl.. The contract between C Srl. and D Srl. in respect of this processing is dated 1st October 2000 (see doc 4j pages 2514-2520 attached to the first mission report) but there is no evidence, other than invoices provided by C Srl. (see doc 4n pages 2826-2910 attached to the first mission report), that the processing ever took place or indeed that D Srl. ever had the capacity to undertake such work.

The validity of the invoices issued by D Srl. has never been confirmed. For the reasons outlined in the two mission reports, it was confirmed that the pipe fittings were already finished on importation into Argentina from Brazil and ready for export to the importer in the European Community.

4.3 Origin of the goods

On the basis of the evidence obtained in the course of the mission to Argentina, it has been established that in the case of 125 consignments of pipe fittings of malleable iron exported to the European Community by the company C Srl. during the period December 2000 to March 2002, the products are of Brazilian origin and therefore liable to anti-dumping duty. Details of these consignments are listed at Annex 2a (CD) and in attached documents (Annex 1, pages 1-8217).

4.4 Certificates of origin

The structure set up to create the impression that goods were being processed in Argentina was intended to enable the company to obtain form A certificates and non preferential certificates of origin that allowed European importers to avoid paying the anti-dumping duty imposed on export of the same products from Brazil. The form A certificates also enabled the importers to benefit from preferential treatment.

The products were exported from Argentina to the EU:

- under cover of 19 GSP Form A certificates between December 2000 and February 2001 issued by the Argentinean Secretariat for Industry,

- under cover of 180 certificates of non-preferential Argentinean origin issued by the Chamber of Exporters between January 2001 and March 2002,

- under cover of two non-preferential certificates in May 2002 and in May 2003 respectively.

For each of 120 export operations from Argentina to the EC linked to import operations from Brazil listed in annex, the company requested that the Chamber of Exporters of the Argentine Republic issue a Certificate of Origin. These were granted solely on the basis of an affidavit provided by the exporter declaring that the goods had acquired an Argentine origin by virtue of a process of transformation there that would generate a substantial added value.

It was established in the course of the mission that, in the case of the 120 consignments identified as originating in Brazil, the certificates of origin were issued by the Argentine Chamber of Exporters on the basis of false or misleading information provided by the exporter C Srl..

Article 24 of the Community Customs Code stipulates the non-preferential origin rule for goods whose production involved more than one country. In this particular case the malleable pipe fittings exported to the Community had not undergone the required last, substantial, economically justified processing or working in Argentina.

It was established also that the GSP Certificates of Origin were issued by the competent authority, the Secretariat for Industry, on the basis of similar false or misleading information provided by the exporter C Srl..

Since the product was exported to the EC, as it was imported from Brazil, i.e. finished, and since no transformation of any kind was carried out on the product in Argentina during the period in question (December 2000 to March 2002) the question of the interpretation of the rules for the issuance of certificates of origin does not arise and therefore these products retain the Brazilian origin and are liable to 3,7% duty instead of 1,2% (which is the reduced duty when accompanied with Form A Certificates) and to antidumping duties (34,8%), on importation into the Community.

(…)”

2.8. Tussen partijen is niet in geschil dat de CERA de ter zake afgegeven certificaten van oorsprong niet heeft ingetrokken. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een tot het onder 2.7 bedoelde tweede missierapport van het OLAF behorende bijlage, met als titel Annex R2 ‘Report of meeting at het Chamber of Exporters’ van 9 december 2004, betreffende een bespreking van de OLAF delegatie met een vertegenwoordiger van de CERA. Hierin is over intrekking van de certificaten van oorsprong door de CERA het volgende vermeld:

“(…) Withdrawal of the Certificates of Origin

(…)

Conclusion

The Manager of the Chamber stated on this occasion that if evidence was produced demonstrating that a false statement had been made by the applicant, the Certificates of Origin would be withdrawn. This would require a formal cancellation request and communication of the evidence by the Argentinean Customs.

A formal note was presented to the Chamber of Exporters summarising the evidence of fraud and requesting the invalidation of the certificates of origin.

Mr EE said on this occasion that an answer should be sent within 72 hours.

As agreed, on the 10th of December, two members of the Community team returned to the Chamber of Exporters to leave a copy of a complete file showing the evidence of fraud.

Nevertheless, Mr EE had not responded to the request by the end of the mission. (…)”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de UTB’s terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd.

3.2.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de bevindingen van OLAF heeft gevolgd, en dat verweerder door na te laten een eigen onderzoek te verrichten in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Voorts heeft eiseres gesteld dat de bevindingen van OLAF niet op de waarheid berusten, en heeft hieraangaande meerdere punten aangevoerd, die als volgt kunnen worden samengevat:

- de bevindingen van OLAF strijden met de eerdere bevindingen van de Argentijnse autoriteiten;

- OLAF heeft het verband tussen de invoer en de uitvoer niet op juiste wijze gelegd;

- OLAF heeft noch de door D Srl. noch de door E S.A. uitgevoerde werkzaamheden op juiste wijze onderzocht.

Eiseres stelt dat de ingevoerde pijpfittingen de niet-preferentiële oorsprong Argentinië hebben als bedoeld in artikel 24 van het Communautair Douanewetboek (CDW) en dat verweerder niet op de voet van artikel 25 van het CDW een UTB kan opleggen terzake van antidumpingrechten, omdat artikel 25 van het CDW restrictief dient te worden geïnterpreteerd en derhalve niet ten behoeve van de heffing van antidumpingrechten kan worden toegepast. Voorts stelt eiseres dat de UTB tot een te hoog bedrag is vastgesteld, aangezien Verordening (EG) 1784/2000 bij Verordening (EG) 436/2004 is gewijzigd, als gevolg waarvan het percentage antidumpingrecht is verlaagd tot 32%, met ingang van 9 maart 2004. In dit kader heeft eiseres gesteld dat Verordening (EG) 1784/2000 niet geldig is vanwege strijd met WTO-regelgeving.

3.2.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de UTB’s.

3.3.1. Verweerder heeft aangevoerd dat het onderzoek door OLAF op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is geschied, zodat daarop kon worden afgegaan. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt achter alle conclusies zoals verwoord in het OLAF rapport te staan. Verweerder verwijst in dit kader naar artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van 25 mei 1999, waaruit blijkt dat de verslagen van OLAF toelaatbare bewijsmiddelen zijn in de administratieve of gerechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt. Verweerder beroept zich primair op artikel 24 van het CDW, en subsidiair op artikel 25 van het CDW. Verweerder stelt dat Verordening (EG) 436/2004 geen terugwerkende kracht heeft, en dat Verordening (EG) nr. 1784/2000 geldig is.

3.3.2.Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor hetgeen partijen overigens alsmede ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar de stukken van het geding en naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Bij Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad van 11 augustus 2000 is een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer met schroefdraad voor buisleidingen, vallende onder gn-code ex 7307 19 10 (taric-code 7307 19 10 10), van oorsprong uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand.

4.2.1. Ingevolge artikel 24 van het CDW zijn goederen bij welker vervaardiging twee of meer landen betrokken zijn geweest, van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.

4.2.2. Uit artikel 25 van het CDW volgt dat indien ten aanzien van bepaalde be- of verwerkingen vaststaat of op grond van vastgestelde feiten het vermoeden is gewettigd dat daarmee slechts ontduiking wordt beoogd van de bepalingen die in de Gemeenschap op goederen uit bepaalde landen van toepassing zijn, de daardoor verkregen goederen in geen geval kunnen worden geacht op grond van artikel 24 van oorsprong te zijn uit het land waar deze be- of verwerkingen hebben plaatsgevonden.

4.3. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, vormen de door de bevoegde douaneautoriteiten van het land van uitvoer (Argentinië) afgegeven certificaten Form A weliswaar in beginsel het bewijs dat de betrokken goederen van oorsprong zijn uit, in dit geval Argentinië, maar dat à posteriori controles mogelijk zijn teneinde de juistheid van de in deze certificaten opgegeven oorsprong na te gaan. Volgens het arrest van het Hof van Justitie (EG) in de zaak Faroe Seafood Co Ltd, in de gevoegde zaken C-153/94 en C-204/94, van 14 mei 1996, volgt uit de in die context onderzochte gemeenschapsbepalingen, dat wanneer bij een à posteriori controle, daaronder begrepen een communautaire onderzoeksmissie, niet kan worden bevestigd dat de oorsprongsregels zijn nageleefd, moet worden geconcludeerd dat het certificaat Form A en het preferentieel tarief ten onrechte zijn toegekend. Deze jurisprudentie brengt mee dat verweerder in principe mag uitgaan van de bevindingen van de onder 2.7. genoemde onderzoeksmissie van het OLAF en dat in de onder 2.1. genoemde aangiften ten onrechte de oorsprong Argentinië is aangegeven. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat de certificaten van oorsprong door de CERA in Argentinië mede gezien de opmerkingen die het OLAF hierover heeft gemaakt, niet zijn ingetrokken.

4.4. Gezien het onder 4.3. overwogene, kan het betoog van eiseres dat verweerder niet zorgvuldig is geweest bij de beoordeling van de door haar ingediende bezwaarschriften, aangezien hij zijn mening heeft gebaseerd op het OLAF-rapport, zonder de door appellante aangedragen argumenten te onderzoeken, haar niet baten. Een besluit dient te berusten op een voldoende draagkrachtige motivering, waarbij niet in detail op ieder punt behoeft te worden ingegaan dat in bezwaar naar voren is gebracht. Indien, zoals in dit geval, zowel de samenvattingen van twee OLAF rapporten als verslagen van de door de OLAF-delegatie gevoerde besprekingen voorhanden zijn, mag verweerder deze stukken aan zijn besluit ten grondslag leggen.

4.5. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door het OLAF is een dusdanig ingrijpende handeling, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zou zijn, indien de door eiseres aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van het OLAF zodanig ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van het OLAF (meer) kan worden toegekend. Hiervan is niet gebleken. De door eiseres opgeworpen punten die tegen de conclusie van het OLAF pleiten zijn niet van dien aard dat de bevindingen van de onderzoeksmissie van het OLAF geen stand kunnen houden. Daarnaast heeft verweerder, zij het lopende de beroepsprocedure, inhoudelijk alle door eiseres aangevoerde punten weersproken:

- de bevindingen van OLAF zijn juist en prevaleren boven bevindingen van de Argentijnse autoriteiten;

- er kan geen belang worden gehecht aan de uitspraak van de Argentijnse rechtbank, omdat uit de uitspraak niet blijkt welke oorsprongscriteria zijn toegepast noch welke be- of verwerkingen daadwerkelijk in Argentinië zijn uitgevoerd;

- de vervaardiging- of bewerkingsactivitieiten uitgevoerd door D Srl. namens C Srl. missen realiteit gezien:

• de productiecapaciteit van D Srl.;

• de verklaringen afgelegd door C Srl’s concurrenten;

• het door het OLAF geleverde bewijs dat de pijpfittingen reeds volledig afgewerkt en klaar voor uitvoer naar de Gemeenschap waren ten tijde van de invoer uit Brazilië;

- de productie- en bewerkingscapaciteiten van E S.A. eveneens realiteit missen;

- het verband tussen de invoer en de uitvoer is door het OLAF wel op juiste wijze gelegd;

- er was geen enkele economische noodzaak voor het verplaatsen van de activiteiten naar Argentinië, in het bijzonder niet gezien de omstandigheid dat arbeidsloon in Argentinië hoger is dan in Brazilië.

4.6. Gezien het voorgaande mocht verweerder afgaan op de bevindingen als weergegeven in het onder 2.7. aangehaalde gedeelte uit het OLAF rapport. Hieruit volgt, dat verweerder de conclusie van het OLAF dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 24 van het CDW om de oorsprong van de ingevoerde producten aan Argentinië toe te kennen mocht overnemen, zodat de oorsprong van de ingevoerde producten Brazilië is en de antidumpingrechten derhalve terecht zijn nagevorderd.

4.7. Gezien het oordeel omtrent artikel 24 van het CDW behoeft hetgeen overigens door partijen is gesteld omtrent toepassing van artikel 25 van het CDW geen bespreking meer.

4.8. In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 436/2004 van de Raad van 8 maart 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1784/2000 is bepaald dat het antidumpingrecht op onderhavige producten wordt vastgesteld op 32%. Artikel 2 van de Verordening (EG) nr. 436/2004 bepaalt dat de Verordening in werking treedt op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 april 2004. Anders dan eiseres meent, volgt daarmee uit de wijzigingsverordening (Verordening (EG) nr. 436/2004 dat antidumpingrechten, die ten onrechte niet zijn geboekt voor 1 mei 2004, met het tot die datum geldende percentage dienen te worden berekend. Het beroep van eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van 27 september 2007, nr. C-351/04 (Ikea Wholesale Ltd) kan evenmin slagen. Immers in de aan dat arrest ten grondslag liggende casus was sprake van betaling van andidumpingrechten op grond van een verordening die door het Hof van Justitie ongeldig was verklaard. Anders dan eiseres meent, is Verordening (EG) nr. 1784/2000 niet ongeldig verklaard. Verordening (EG) nr. 436/2004, vermeldt onder B, (4) dat de herziene bevindingen nog steeds ernstige dumping laten zien hoewel er sprake is van een iets lagere marge. Hiermee wordt de wijziging van het percentage gerechtvaardigd. Voor de stelling dat Verordening (EG) nr. 1784/2000 ongeldig is verklaard, of voor de stelling dat Verordening (EG) nr. 436/2004 op een eerder moment dan de in die verordening genoemde ingangsdatum ingaat, is geen steun te vinden in het recht.

4.9. Uit het vorenstaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding voor een kostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Carter, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.