Home

Rechtbank Haarlem, 05-11-2008, BH1594, AWB 08/905

Rechtbank Haarlem, 05-11-2008, BH1594, AWB 08/905

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
5 november 2008
Datum publicatie
26 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BH1594
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/905

Inhoudsindicatie

In geschil is de toerekening van het winstaandeel in de Vof. Voorts zijn verschillende correcties op de winst in geschil.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/905

Uitspraakdatum: 5 november 2008

Uitspraak in het geding tussen:

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.Verweerder heeft met dagtekening 15 december 2006 aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.512 (de aanslag). Tegelijkertijd is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van 50%, groot € 4.734. Aan heffingsrente is € 3.448 in rekening gebracht. Eveneens is aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) opgelegd, berekend naar het voor deze wet geldende maximale premie-inkomen.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak van 29 december 2007 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.711. In hetzelfde geschrift is het bedrag van de boete verminderd en vastgesteld op € 1.213. De navorderingsaanslag premie Waz is gehandhaafd.

1.3. Eiser is tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008 te Haarlem. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B. Namens eiser is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.

1.5. Gelijktijdig met het onderhavige beroep, is beroep ingesteld tegen de op gelijkluidende gronden aan eiser opgelegde navorderingsaanslag premie Waz 2001, bij de rechtbank bekend onder procedurenummer 08/904. Voor het geval het beroep zou worden ingetrokken doet verweerder ter zitting de toezegging dat hij, indien eiser in de onderhavige procedure (in laatste ressort) geheel of gedeeltelijk in het gelijk zal worden gesteld, de navorderingsaanslag premie Waz 2001 ambtshalve op overeenkomstige wijze zal verminderen en voorts de gemaakte proceskosten in verband met de eventueel toe te kennen proceskostenvergoeding geheel zal toerekenen aan het onderhavige beroep. Deze toezegging gehoord hebbende, heeft gemachtigde ter zitting het beroep met procedurenummer 08/904, ingetrokken.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser en Y (Y), zijn op 10 mei 1976 gehuwd op huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Op 10 oktober 2001 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

2.2. Op 1 januari 1982 is bij een mondelinge overeenkomst Manege C aan de a-laan te P (Manege C )opgericht. Deze manege wordt gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma, waarvan eiser en Y beiden vennoten zijn en elk gerechtigd tot 50 % van de firmawinst. De vennootschap houdt zich bezig met de gezamenlijke exploitatie van een manege en een paardrijschool, alsmede het tegen vergoeding stallen van paarden van derden.

2.3. Schriftelijke vastlegging van de vennootschappelijke afspraken heeft plaatsgevonden op 2 januari 1990, waarbij eiser en Y een firmacontract zijn aangegaan.

2.4. Ten gevolge van een auto-ongeval is Y op 17 mei 1996 volledig arbeidsongeschikt geraakt. Op advies van een schade-expert is een aanvulling op het firmacontract opgesteld en op 22 juli 1997 ondertekend, welke terugwerkende kracht heeft tot 17 mei 1996. Deze aanvulling luidt als volgt;

“(…)Na artikel 6 wordt ingevoegd artikel 6a als volgt luidende:

1. een vennoot heeft gedurende de periode dat hij/zij, ten gevolge van een feit voor welke schadelijke gevolgen een derde aansprakelijk kan worden gesteld, niet in staat is zijn/haar werkzaamheden te verrichten, geen aanspraak op een aandeel in de winst; is een vennoot tengevolge van voornoemd feit slechts in staat zijn/haar werkzaamheden gedeeltelijk te verrichten, dan wordt zijn/haar winstaandeel naar evenredigheid verminderd;

2. indien de andere vennoot schade lijdt, doordat de winst van de vennootschap daalt door het tijdelijk uitvallen van de in het vorige lid bedoelde vennoot, wordt deze in mindering gebracht op het winstaandeel van de vennoot als bedoeld in het vorige lid, wanneer diens winstaandeel een zodanige aftrek toelaat.

3. zolang de in lid 1 bedoelde (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortduurt kan de vennootschap niet worden beëindigd op grond van artikel 2 en artikel 6 lid 4;

4. het bepaalde in de vorige leden blijft buiten toepassing voorzover blijkt dat de betrokken vennoot voor de door hem/haar geleden schade geen verhaal kan vinden op een schuldige derde (…)”.

2.5. In een brief van 31 mei 2001 schrijft de gemachtigde namens eiser aan de heer D van Z accountants en belastingadviseurs, voor zover van belang, het volgende:

“(…) Ingaande 1997 is de winstverdeling conform deze aanvulling gehanteerd, met dien verstande dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet in de winst is opgenomen en rechtstreeks aan mevrouw Y ten goede is gekomen.

Op grond van artikel 6 lid 3 zou dat bedrag in de firmawinst opgenomen moeten worden. Om de fiscus niet in verwarring te brengen zijn de instructeurswerkzaamheden van de heer [eiser] en de arbeidsongeschiktheidsuitkering van mevrouw Y buiten de firmawinst gehouden en op ieders aangifte als looninkomsten verantwoord. (…)”

2.6. Sinds september 2000 leven eiser en Y duurzaam gescheiden van tafel en bed. In een brief van 2 november 2000 heeft eiser aan Y een aantal voorstellen gedaan waaronder die om met wederzijdse toestemming de vennootschap op te heffen en de opbrengst conform de winstverdelingsafspraken voor 50% te verdelen.

2.7. Na onderhandelingen zijn eiser en Y overeengekomen dat Y de onderneming zal voortzetten tegen betaling van een koopsom van € 568.536 aan eiser. In de op 12 mei 2003 opgestelde overeenkomst is hieromtrent voor zover van belang het volgende opgenomen.:

“(…) De koopsom is gebaseerd op de balans van 31 december 2001 door S Accountants, echter ten aanzien van de vaststelling van de balansgarantie dient het volgende:

De winsten in de jaren 2000/2001 worden toegewezen aan de heer X, zoals ook uit de balansen en jaarrekeningen blijkt. De opnamen in die periode komen ten laste van de kapitaalrekening van de heer X. (...)”

2.8. Na de tussen hen beiden uitgesproken echtscheiding zijn de kosten van de echtscheidingsprocedure, door eiser gesteld op € 673,77, door eiser in privé betaald. De juridische kosten welke gemaakt zijn ten aanzien van de verdeling van de onderneming zijn door eiser gesteld op € 24.775 en zijn als zakelijke kosten ten laste van het resultaat van de vennootschap over 2001 gebracht.

2.9. Op 1 maart 2001 heeft eiser zijn vennootschapsaandeel overgedragen aan Y en de vennootschap blijkens de jaarrekening met ingang van 31 december 2001 opgezegd. In de toelichting op de jaarrekening is opgenomen;

“Het resultaat is toegenomen met f 3000. In dit resultaat is verwerkt een last van f 55.000 aan advocaat en accountantskosten samenhangend met het geschil tussen de vennoten over de voortzetting van de vennootschap.(…)

2.10. De vennootschap is per 1 januari 2002 in liquidatie getreden, waarbij de overdrachtswinst in de aangifte inkomstenbelasting over 2003 is verantwoord.

2.11. Op 22 oktober 2003 heeft eiser voor het jaar 2001 aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.225, na toepassing van de persoonsgebonden aftrek. In de aangifte is een bedrag aan winst uit onderneming begrepen van € 12.645, na aftrek van de ondernemersaftrek en overige aftrekposten.

2.12 Op 12 april 2006 heeft T namens de Belastingdienst te P bij Manege C een aankondiging voor een boekenonderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 2001. Tijdens het onderzoek is eveneens aandacht geschonken aan de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie Waz over 2001. Op basis van de bevindingen is op 13 oktober 2006 een rapport opgemaakt.

In het rapport zijn de navolgende correcties aangebracht op de winst uit onderneming:

Winst uit onderneming 16.917

Privé-gebruik auto 16.270

Privé energieverbruik 825

Privé telefoongebruik 217

Privé aandeel Accountantskosten 200

Advies en juridische kosten 24.775

Totaal correcties 42.287

Nader vastgestelde winst € 59.204

De correcties worden volledig toegerekend aan eiser, hetgeen leidt tot de volgende berekening:

Nader vastgestelde winst € 59.204

Aangegeven winst 16.917

Minder zelfstandigenaftrek 1.691

Gecorrigeerd € 43.978

Vervolgens heeft verweerder aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, na aftrek van de persoonsgebonden aftrek, van € 61.512. Gelijktijdig is een vergrijpboete opgelegd van 50% van het nagevorderde bedrag.

2.13. Met dagtekening 29 december 2007 heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de opgelegde boete verminderd. Het belastbaar inkomen is als volgt vastgesteld:

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 61.512

Bij: minder zelfstandigenaftrek 1.290

Af: minder correctie privé gebruik auto -/-6.500

Bij: minder persoonsgebonden aftrek 1.409

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 57.711

De boete bedraagt na de uitspraak op bezwaar € 1.213.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de winst geheel aan eiser heeft toegerekend. Voorts is in geschil of verweerder terecht de verschillende correcties op die winst heeft gemaakt. En tenslotte is in geschil of verweerder een navorderingsaanslag heeft mogen opleggen.

3.2. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend. Hij concludeert tot vernietiging van het bestreden besluit, vernietiging van de navorderingsaanslag , en verzoekt om toekenning van een proceskostenveroordeling van de werkelijke kosten welke gemaakt zijn in de bezwaar –en beroepsfase. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Eiser stelt subsidiair dat als voornoemde correcties al (deels) terecht zijn aangebracht, deze in de belastingheffing bij Y moeten worden verwerkt en niet (volledig) te worden toebedeeld aan eiser.

3.4. Eiser voert daartoe aan dat de door hem verrichte werkzaamheden en de daarmee samenhangende inkomsten en uitgaven op grond van de bepalingen van de vennootschapsakte telkens tot het resultaat van de vennootschap werden gerekend. Echter dienen de baten uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van Y eveneens tot het resultaat te worden gerekend, waardoor Y feitelijk een winstaandeel ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering geniet. Daarnaast stelt eiser dat de fiscale bijtelling in het kader van het privé gebruik van de auto van de zaak geheel dient te komen vervallen, nu de betreffende auto niet aan eiser ter beschikking heeft gestaan, maar aan Y. Voor zover er al sprake zou moeten zijn van een bijtelling, dan zou dat als alimentatiebetaling aan Y door eiser weer op de winst in aftrek moeten komen. Voorts stelt eiser dat er geen recht is op navordering op basis van het vertrouwensbeginsel. Bij de aanslagregeling over het jaar 2003 is de stakingswinst en daarmee de fiscale balans van december 2001 reeds vastgesteld door verweerder, waarmee het recht op navordering over 2001 is komen te vervallen. Ten aanzien van de correcties advies/advocaatkosten, respectievelijk de accountantskosten betoogt eiser dat deze een zakelijk doel hebben gediend. Genoemde kosten zien op de gedeeltelijke staking van de onderneming. In het kader van de echtscheiding viel er immers geen boedel te verdelen. De accountantskosten zijn zakelijk, aangezien er geen privé aangifte is gedaan over 2001. Tot slot verzoekt eiser om een proceskostenveroordeling voor de daadwerkelijk door hem gemaakte kosten.

3.5. Verweerder meent dat de correcties terecht volledig toegerekend zijn aan eiser, op basis van de afspraken die de vennoten hebben gemaakt in het vennootschapscontract. Het aandeel van eiser in de winst van de vennootschap was aanvankelijk 50%. De winst over 2001 dient echter volledig toegerekend te worden aan eiser, hetgeen blijkt uit de aanvulling op het vennootschapscontract verband houdende met de arbeidsongeschiktheid van medevennoot Y. Feitelijk heeft Y sinds het ongeval ook niets meer bijgedragen aan de onderneming. De uitkeringen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheid houden geen verband met de onderneming en dienen mitsdien niet tot de winst te worden gerekend. Verweerder handhaaft de correcties ter zake van de accountantskosten van € 200 en de advies- en advocaatkosten van € 24.775. De correctie terzake van het privégebruik van de auto wordt deels en die van energiegebruik en telefoon geheel teruggenomen. Met betrekking tot de advies– en advocaatkosten stelt verweerder dat de oorzaak van deze kosten in de echtscheiding ligt, dus in de privé sfeer en geen zakelijk belang kunnen dienen. Tot slot heeft verweerder in de beroepsfase de vergrijpboete laten vallen, omdat de correcties waarop de vergrijpboete ziet niet langer meer in geschil zijn.

3.6. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen ter zitting door hen is aangevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Nu verweerder, blijkens zijn verweerschrift, van mening is dat de vergrijpboete dient te vervallen, evenals een deel van de correctie privégebruik auto en de correcties energiegebruik en telefoon, dient het beroep reeds om die reden gegrond te worden verklaard. Voorts zijn partijen ter zitting eensluidend tot de conclusie gekomen dat terecht een bedrag van € 200 in aftrek is gebracht als accountantskosten en dat de door verweerder aangebrachte correctie dient te vervallen. De rechtbank zal partijen hierin volgen.

De rechtbank zal de resterende geschilpunten hierna bespreken.

Winstverdeling

4.2. Eiser is van mening dat voornoemde correcties niet voor 100% aan hem kunnen worden toebedeeld omdat hem geen 100% winstaandeel toekomt in het vennootschapsresultaat. Aan hem zou slechts zijn toegerekend het deel dat in het kader van de koopsom uit hoofde van de overdracht van het vennootschapsaandeel op 31 december 2001 is afgesproken. Bovendien, zo stelt eiser, zou in dat verband de WAO uitkering door Y verplicht ingebracht moeten worden op basis van de gemaakte afspraken in het firmacontract. Eiser heeft vanaf september 2000 geen inzage meer in de administratie van de vennootschap en de gemaakte werkafspraken tussen eiser en Y werden in 2001 verstoord door de moeizame relatie die eiser met zijn voormalige partner onderhield.

4.3. Bij de beoordeling van de winstverdeling neemt de rechtbank tot uitgangspunt de afspraken die partijen in het kader van de bedrijfsuitoefening hebben neergelegd in het firmacontract. Op basis van de aanvullende bepaling van artikel 6a, welke is ingevoegd op 22 juli 1997, heeft een vennoot gedurende de periode welke hij niet in staat is werkzaamheden te verrichten, geen aanspraak op een aandeel in de winst. Vaststaat dat Y ten gevolge van een auto-ongeval op 17 mei 1996 volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Nu uit de jaarrekening over 2001 eveneens blijkt dat het resultaat geheel is toegerekend aan eiser, volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat de winst geheel aan eiser moet worden toegerekend. In het verlengde hiervan dienen eventueel aan te brengen correcties eveneens geheel bij eiser in aanmerking te komen.

Privé gebruik auto

4.4. Uit artikel 3.20, eerste lid, Wet Inkomstenbelasting 2001 volgt dat indien aan een belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis wordt gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt op basis van deze bepaling in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Op eiser rust daarom de last om aan te tonen dat met de ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometers voor privé-doeleinden zijn gereden. Dat de genoemde kilometeradministratie niet door eiser is overlegd is tussen partijen niet in geschil.

4.5. Tijdens de controle heeft verweerder een correctie aangebracht van € 16.270, welke in de bezwaarfase is teruggebracht tot € 9.770, omdat eiser in zijn aangifte reeds het privé gebruik had aangegeven. Doordat door verweerder bij eiser tevens het privé gebruik van de andere vennoot is bijgeteld, is de correctie in de beroepsfase verder verminderd met € 6.170 tot een bedrag van € 3.600. Eiser heeft zich erop beroepen dat de door hem opgegeven bijtelling tot en met de aangifte over 2003 steeds is geaccepteerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder bij het volgen van de aangiften op dit punt bewust een standpunt heeft ingenomen en kenbaar gemaakt.

Advies / advocaatkosten

4.6. Ten aanzien van de correctie advies / advocaatkosten overweegt de rechtbank als volgt.

Bedoelde advies- en advocaatkosten betreffen de in 2001 (€ 24.775) verrichte werkzaamheden door een advocatenkantoor terzake van de echtscheiding van eiser en Y en de ontbinding van de tussen hen beiden bestaande vennootschap onder firma.

Eiser is van opvatting dat de kosten zijn aan te merken als ondernemingskosten en heeft de in de onderhavige jaren gemaakte kosten integraal (zo heeft gemachtigde ter zitting bevestigd) toegerekend aan en ten laste gebracht van het resultaat van de Vof. De kosten voor de echtscheiding zelf hebben volgens eiser slechts € 673,77 bedragen en zijn door hem in privé gedragen. Verweerder is van opvatting dat de kosten hun oorzaak vinden in de privé sfeer, namelijk de echtscheiding, als gevolg waarvan zij niet ten laste van het resultaat van de onderneming kunnen worden gebracht. Verweerder heeft een aantal nota’s overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de kosten voor de echtscheiding zelf, anders dan eiser stelt, niet beperkt zijn gebleven tot het door hem gestelde bedrag van € 673,77.

4.7. Het beëindigen van een huwelijk is al evenzeer een privé-kwestie als het aangaan daarvan. De daardoor veroorzaakte kosten kunnen dan ook niet als zakelijke ondernemingskosten worden aangemerkt. In zoverre is het gelijk aan verweerder.

4.8. Eiser heeft de onderneming met ingang van 31 december 2001 gestaakt en Y heeft per die datum haar onderneming met dat deel uitgebreid. Voor zover de advieskosten ten behoeve van de staking/uitbreiding van de onderneming zijn gemaakt, zijn deze aan te merken als ondernemingskosten en terecht door eiser ten laste van het resultaat gebracht.

Dat de achterliggende reden voor deze staking/uitbreiding voornamelijk zou liggen in de echtscheiding is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang.

4.9. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de advieskosten deels aftrekbaar zijn. Nu de rechtbank geen van beide partijen kan volgen in het door hen verdedigde standpunt (volledig aftrekbaar dan wel in het geheel niet aftrekbaar) en een deugdelijke specificatie van de kosten ontbreekt, stelt de rechtbank het niet in aftrek te brengen gedeelte van de advieskosten in goede justitie vast op € 12.000.

4.10. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de omvang van de winstcorrecties, gegrond.

4.11. De winst dient derhalve als volgt te worden vastgesteld:

Winst uit onderneming 16.917

Privé-gebruik auto 3.600

Advies en juridische kosten 12.775 (24.775 -/- 12.000)

Totaal correcties 16.375

Nader vastgestelde winst € 33.292

De correcties geheel toerekenend eiser, leidt tot de volgende berekening:

Nader vastgestelde winst € 33.292

Aangegeven winst 16.917

Minder zelfstandigenaftrek 0

Te corrigeren € 16.375

Aangegeven verzamelinkomen € 19.225

Correctie op verzamelinkomen 16.375

Nader vastgesteld verzamelinkomen € 35.600

Vertrouwensbeginsel

4.12. Anders dan gemachtigde meent kan aan de omstandigheid dat met de aanslag op 6 oktober 2006 de aangifte betreffende het jaar 2003 geheel is gevolgd, alleen noch in samenhang bezien met het in 2006 uitgevoerde boekenonderzoek betreffende het jaar 2001, geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat geen navorderingsaanslag over 2001 zal worden opgelegd. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat tijdens bedoeld boekenonderzoek uitlatingen van de zijde van verweerder jegens eiser zijn gedaan die bij eiser de indruk hebben kunnen wekken dat de door hem over het jaar 2001 opgevoerde kosten door verweerder al waren beoordeeld en correct bevonden. Evenmin is gebleken dat de controlerend ambtenaar bij het vaststellen van de aanslag over 2003 tevens een oordeel heeft gegeven over de met betrekking 2001 vast te stellen winstcorrecties. Derhalve moet geoordeeld worden dat eiser aan het vaststellen van de definitieve aanslag over het jaar 2003 niet het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat correcties over eerdere jaren achterwege zouden blijven.

4.13. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en het verzamelinkomen van eiser vaststellen op € 35.600. De boetebeschikking zal eveneens worden vernietigd.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn bezwaren en vervolgens zijn beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Gemachtigde heeft daarbij verzocht om een proceskostenveroordeling voor de daadwerkelijk door eiser gemaakte kosten. Nu van bijzondere omstandigheden (op grond waarvan een hogere vergoeding kan worden toegekend) zoals bedoeld in van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen sprake is acht de rechtbank geen termen aanwezig voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten. Alsdan is op grond van het Besluit de vergoeding voor de kosten in de beroepsfase te berekenen op € 644 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 322 per punt en wegingsfactor 1)

6. Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2001 tot een naar een verzamelinkomen van € 35.600;

-vernietigt de boetebeschikking;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

-gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) vergoedt het door eiser betaalde griffierecht van € 39.

Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, voorzitter, mrs. J. Snitker en A.M. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.