Rechtbank Haarlem, 15-12-2008, BH7719, 08/4134
Rechtbank Haarlem, 15-12-2008, BH7719, 08/4134
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 15 december 2008
- Datum publicatie
- 25 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BH7719
- Zaaknummer
- 08/4134
Inhoudsindicatie
Winst. Zelfstandigenaftrek ex art. 3.76 Wet IB01. Urencriterium. Geen rechtstreekse verbondenheid voor verbintenissen van de onderneming
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4134
Uitspraakdatum: 15 december 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen:
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 10 april 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2008. Namens eiser is verschenen A. Namens verweerder is verschenen B.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de aanslag inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen 2004 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil;
-stelt het verlies uit werk en woning, tevens het ondernemingsverlies, voor het jaar 2004 vast op -/- € 19.404;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand blijven;
-gelast dat de Staat aan eiser vergoedt het door hem gestorte griffierecht van € 39.
Gronden
1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
a. bestaat recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek ex artikel 3.76 Wet inkomstenbelasting 2001 voor een bedrag van € 5.045;
b. is de voor een bedrag van € 3.938 betaalde rente betreffende een door eiser tot zijn ondernemingsvermogen gerekende lening ad € 107.692 als verlies in aanmerking te nemen;
c. kan eiser als verlies in aanmerking nemen een bedrag van € 101.191 wegens niet verhaalbaarheid hiervan op een voormalig mede-vennoot in Y CV.
2. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting de klacht zoals onder punt 1, letter b geformuleerd, ingetrokken.
3. Ten aanzien van het geschilpunt zoals omschreven onder punt 1, letter c zijn partijen ter zitting eensluidend tot de conclusie gekomen dat ter zake van de betaling door eiser van een bedrag van € 101.191 aan de crediteuren van Y CV (waarvoor ook vennoot C mede-aansprakelijk was) door eiser een bedrag van € 50.000 als ondernemingsverlies in aftrek kan worden gebracht en dat deze aftrek in het onderhavige jaar wordt geëffectueerd. De rechtbank heeft overeenkomstig beslist.
4. Ter zake van het nu nog resterende geschilpunt zoals omschreven onder punt 1, letter a, overweegt de rechtbank als volgt.
4.1. Volgens artikel 3.76 Wet inkomstenbelasting 2001 geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
4.2. Volgens artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 wordt verstaan onder ondernemer: de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.
4.3. Volgens de overgelegde Overeenkomst tot aangaan van een commanditaire vennootschap, getekend te P op 1 januari 2001 (hierna: CV-akte), is eiser blijkens artikel 1.4 van deze akte commanditair vennoot.
4.4. Artikel 2, lid 5, van de CV-akte luidt:
“Zowel de beherende als de stille vennoten zijn aansprakelijk voor de schulden der vennootschap. De beherend vennoot is voor het geheel aansprakelijk en de stille vennoten alleen voor de door de vennootschap gesloten bancaire financieringsovereenkomst(en) ieder geheel maar met recht van uitwinning, hetgeen voor elke vennoot geldt.”
4.5. Bij de beantwoording van de vraag of de bepaling van het hiervoor genoemde artikel 2, lid 5, van de CV-akte tot gevolg heeft dat eiser rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming, stelt de rechtbank voorop dat de zinsnede ‘rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming’ zoals gehanteerd in artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 tot uitdrukking brengt dat alleen een directe, eigen verbondenheid voldoende is.
4.6. Artikel 2, lid 5, van de CV-akte regardeert uitsluitend de contractsluitende partijen, derhalve de beherend vennoot en commanditaire vennoten onderling. Genoemde bepaling creëert geen aansprakelijkheid naar derden/crediteuren, zodat geen sprake is van rechtstreekse verbondenheid van eiser voor verbintenissen betreffende zijn onderneming.
4.7. Aan het voorgaande doet niet af dat eiser zich persoonlijk, volgens de akte, voor zover van belang in zijn kwaliteit van commanditair vennoot, hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de door de bank verstrekte kredietfaciliteit(en). Deze verbondenheid dient te worden aangemerkt als een persoonlijke verbondenheid tegenover een bepaalde crediteur en niet als een verbondenheid voor verbintenissen betreffende (de onderneming van) de commanditaire vennootschap.
4.8 Voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet direct wordt verbonden voor verbintenissen van de onderneming van de commanditaire vennootschap, zodat eiser niet als ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 kan worden aangemerkt.
5. Nu partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over het alsnog in aftrek toelaten van een bedrag van € 50.000 (zoals onder 3 omschreven) is het beroep in zoverre gegrond. Ter zitting zijn partijen voorts overeengekomen dat ten aanzien van dit geschilpunt partijen hun eigen kosten dragen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een (aanvullende) proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. J.H. Hoekstra en mr. A.M. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Schaapherder, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.