Home

Rechtbank Haarlem, 12-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:264 BI0257, 07/1621

Rechtbank Haarlem, 12-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:264 BI0257, 07/1621

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 februari 2008
Datum publicatie
7 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BI0257
Zaaknummer
07/1621

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft een 'beschikking geen aanslag' ontvangen, maar daarna is toch een navorderingsaanslag opgelegd. Ten tijde van het regelen van de aanslag was bij verweerder bekend dat het computersysteem fouten bevatte. Verweerder heeft onvoldoende maatregelen getroffen tot herstel of vermijden van de systeemfout, zodat navordering in dit geval niet mogelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1621

Uitspraakdatum: 12 februari 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 2 februari 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 2001 uit de nalatenschap van A.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008. Namens verweerder is verschenen B. Eiseres is, hoewel daartoe op de juiste wijze te zijn uitgenodigd, zonder bericht aan de rechtbank niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Gronden

1. Op 11 september 2001 is A (hierna: erflater) overleden. Erflater was ongehuwd, is nimmer gehuwd geweest en is geen geregistreerd partnerschap aangegaan. Erflater is overleden zonder achterlating van legitimarissen. Bij testament verleden op 27 februari 1995 heeft erflater zijn broer tot enig erfgenaam benoemd. Erflater heeft aan eiseres, onder de last van het recht van gebruik en bewoning ten behoeve van zijn broer, het onverdeeld aandeel in het recht van opstal van een woning gelegateerd.

2. Op 6 februari 2002 werd door notaris C de aangifte voor het recht van successie ingediend.

3. Op 28 mei 2002 is door verweerder een beschikking recht van successie gezonden. Daarin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

‘Op 6 februari 2002 is aangifte gedaan voor het recht van successie wegens de nalatenschap

van: A

overleden op: 11-09-2001

gewoond hebbend in: Q

Op grond van artikel 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heb ik besloten dat in verband met deze aangifte geen aanslag zal worden opgelegd.

Dit besluit neemt echter niet weg dat er navorderingsaanslagen kunnen worden opgelegd, als daartoe aanleiding bestaat.

Deze brief is in een geautomatiseerd proces vervaardigd en is daarom niet ondertekend.’

4. Met dagtekening 20 augustus 2004 heeft verweerder aan eiseres een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd. De verkrijging werd hierbij, conform de aangifte, vastgesteld op € 35.721.

5. In geschil is of verweerder op basis van artikel 16, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de navorderingsaanslag kon opleggen.

6. Verweerder neemt het standpunt in dat de “beschikking geen aanslag” is vastgesteld als gevolg van een vergissing, die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat hij wilde en wat in de beschikking is vastgelegd. De gemaakte administratieve fout heeft te gelden als c.q. kan op één lijn worden gesteld met een schrijf-, reken-, overname- of intoetsfout. Het was voor eiseres redelijkerwijs kenbaar dat bij de totstandkoming van de beschikking een fout was gemaakt. Verweerder wijst ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer op een arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nr. 37 570, BNB 2003/345 en naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 8 september 2005, LJN AU3339.

Volgens verweerder is het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2006, nr. 40 958, en van 25 oktober 1995, nr. 30 122, BNB 1996/35 niet maatgevend, omdat er geen sprake is van een systeem dat een fout bevat. Er is slechts sprake van een intoetsfout. Mitsdien kan niet de conclusie worden getrokken dat alle fouten die worden gemaakt bij gebruikmaking van het geautomatiseerde bestand voor risico van de Belastingdienst dienen te blijven.

7. Eiseres heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden. Er is geen sprake van een vergissing welke gelijk is te stellen met een schrijf-, reken-, overname- of intoetsfout, maar van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Eiseres wijst in dit verband onder meer op de uitspraak van het Hof ’s Hertogenbosch van 9 maart 2004, nr. 02/02024, LJN AO 9873 en het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2006, nr. 40 958, BNB 2006/315.

8. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

9. De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 april 2006, nr. 40 958, BNB 2006/315, rechtsoverweging 4.4. overwogen: ‘De aanwezigheid van een discrepantie als in deze jurisprudentie bedoeld kan echter niet worden aanvaard in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op de eenheid gekozen is. In zo’n geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen.

Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de fout een gevolg is van de keuze van de inspecteur of de Belastingdienst voor een onzorgvuldige werkwijze met beperkte controle (HR 9 juli 2004, nr. 38 980, BNB 2004/351) of het gevolg is van het laten invoeren van gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem door personen met onvoldoende vakkennis en zonder voldoende instructie (HR 25 februari 2005, nr. 40 456, BNB 2005/173). Onder een fout die voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor gekozen is, is ook te begrijpen het ten onrechte – gelet op de ter inspectie bekende gegevens – geven van een ‘beschikking geen aanslag’ ten gevolge van een ten tijde van de aanslagregeling aan de inspecteur bekende systeemfout in enig door de inspecteur in het kader van de aanslagregeling gebruikt automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfout geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden.’

10. De rechtbank stelt voorop dat in het hiervoor bedoelde arrest BNB 2006/315 niet is te lezen dat de vraag of slechts eenmaal, dan wel tweemaal dezelfde fout is gemaakt, van doorslaggevende betekenis is. Evenmin is uit dit arrest af te leiden dat een vergissing van een ambtenaar bij het aanvinken van een vakje, verhindert dat sprake zou zijn van een fout in het computersysteem. Van een dergelijke fout kan immers naar het oordeel van de rechtbank ook worden gesproken indien een systeem het maken van fouten, die bij verweerder bekend zijn en anders dan incidenteel optreden, niet verhindert. De hiervoor onder 9. opgenomen formulering van de Hoge Raad laat een beperkte uitleg, zoals door verweerder wordt voorgestaan, niet toe.

11. De rechtbank acht van belang dat het computersysteem, waarmee de aanslagen successierecht worden opgelegd, onvoldoende waarborgen omvat om te voorkomen dat ten onrechte een ‘beschikking geen aanslag’ wordt verzonden. Bij verweerder was ten tijde van het regelen van de aanslag bekend dat het computersysteem veelvuldig tot fouten leidde en er zijn pas na de uitspraak van het Hof ’s Hertogenbosch van 9 maart 2004 maatregelen getroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen toereikende maatregelen heeft getroffen tot herstel of vermijden van de systeemfout, zodat navordering in dit geval niet mogelijk was.

12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank op grond van artikel 8.75 van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.