Home

Rechtbank Haarlem, 11-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:261 BJ3244, 07/144

Rechtbank Haarlem, 11-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:261 BJ3244, 07/144

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
11 februari 2008
Datum publicatie
22 juli 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BJ3244
Zaaknummer
07/144

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Het ter beschikking stellen van een ligplaats voor een vaartuig en het gelegenheid geven tot kamperen zijn twee van elkaar te onderscheiden diensten. Er is sprake van grove schuld, boete is terecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/144

Uitspraakdatum: 11 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 2 november 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting [aanslagnummer] en boetebeschikking met dagtekening 30 maart 2005.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A en B. Namens verweerder is verschenen C, bijgestaan door D.

Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het aan dit proces-verbaal gehechte proces-verbaal zitting.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1.1. Eiseres verhuurt in Z voor de perioden van telkens één jaar percelen bestaande uit grond en water. De desbetreffende percelen worden door eiseres geëxploiteerd onder de naam “E”. De huurders van de percelen hebben de beschikking over een ligplaats voor een vaartuig. Daarnaast kunnen zij recreëren op een bepaald, aan die ligplaats grenzend, stuk grond. Zij hebben de mogelijkheid om op die grond een gebouw met een maximale oppervlakte van achttien vierkante meter te plaatsen. Alle huurders hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

1.2. “E” is gelegen naast de recreatiehaven “F”, die eigendom is van de moeder van eiseres. Toen eiseres in 1994 het terrein, “E” verwierf, was het niet geschikt voor verhuur in de huidige vorm. Daartoe heeft eiseres beschoeiingen en stalen damwanden laten plaatsen, zijn de wateren rondom uitgebaggerd, is de grond met behulp van het uitgebaggerde slib opgehoogd, is het terrein verkaveld door middel van het aanleggen van beplanting en zijn nutsvoorzieningen aangelegd (water en elektra). Eiseres heeft tevens een houten loopbrug aangelegd zodat de percelen ook te voet bereikbaar zijn. De huurders van “E” kunnen om niet gebruik maken van de sanitaire voorzieningen van “F”. Eiseres beschikt niet over een gemeentelijke vergunning voor exploitatie van een camping.

1.3. Op facturen die eiseres heeft uitgereikt, worden aparte bedragen in rekening gebracht voor:

1. Huur grond en water Prijs per strekkende meter

2. Milieuheffing Milieuheffing en waterverbruik

3. WTB3:9 tot 12 meter Watertoeristenbelast. Tarief 3

1.4. Op de internetpagina van “G” (de onderneming van B, de vader van eiseres) wordt “E” omschreven als een jachthaven waar men terecht kan voor ligplaatsen en winterberging van vaartuigen.

1.5. Over de omzet die eiseres heeft gerealiseerd in 2000 in verband met de exploitatie van “E”, heeft zij omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief op grond van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) behorende Tabel I, post b 10. Met ingang van het derde kwartaal 2001 heeft verweerder eiseres afgevoerd als ondernemer in de zin van de omzetbelasting. Eiseres heeft vanaf dat tijdvak geen omzetbelasting op aangifte voldaan.

1.6. Op 8 december 2003 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is onder meer de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002.

In het controlerapport wordt, voor zover in dit kader van belang, het volgende vermeld:

“De activiteiten die belastingplichtige verricht zijn te splitsten in 3 delen namelijk: 1 de verhuur van een ligplaats voor een pleziervaartuig; 2 de verhuur van grond waarop de mogelijkheid bestaat tot het plaatsen van een recreatieonderkomen; 3 de doorbelasting van milieuheffingen en (drink)water.

Belastingplichtige past op de doorbelasting het algemene tarief (terecht) toe. Op zowel de verhuur van de ligplaats als de grond wordt het 6% tarief toegepast. Het wordt gezien als één prestatie. Dat is onjuist omdat deze prestatie niet als één beschouwd kan worden maar gesplitst moet worden in enerzijds de verhuur van een ligplaats die is belast naar het algemene tarief en anderzijds de verhuur van de grond in het kader van het kamp- en vakantiebestedingsbedrijf waarop het lage (6%) tarief van toepassing is.

Gemachtigde is het met deze stelling niet eens en beroept zich op een opgewekt vertrouwen. Voor zijn eigen onderneming (F), waarin exact dezelfde situatie bestaat, heeft hij reeds in 1985 een akkoord van de Belastingdienst bereikt om het geheel ais één prestatie te zien die is belast naar het 6% tarief, Ter onderbouwing daarvan heeft hij een brief van 12 september 1985 overgelegd van de (toenmalige) Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen te Utrecht waarin dat bevestigd zou worden. Deze brief is ais bijlage bij dit rapport gevoeg. In deze brief is echter juist aangegeven dat er wél sprake is van het tegen het algemene tarief belasten van de ligplaatsen. Volgens de gemachtigde is naar aanleiding van die brief nog een onderhoud geweest waarin een en ander zou zijn aangepast.

Ik heb gemachtigde meerdere malen gevraagd de (nieuwe) afspraak te overleggen maar daaraan heeft hij niet voldaan. Ook de Belastingdienst beschikt niet over andere gegevens dan de eerder genoemde brief van 12 september 1985 en van een latere en anders luidende afspraak is derhalve niets bekend. Nu niet is gebleken van een andere afspraak faalt het beroep op opgewekt vertrouwen.

De aan de afnemers gefactureerde bedragen zijn niet gesplitst (m u v de doorbelasting van heffingen en water) In de gefactureerde vergoeding voor de huur schat ik de vergoeding voor de huur van de ligplaats op 25%.”

1.7. Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag 25% van de huur voor grond en water aangemerkt als een vergoeding voor een dienst bestaande uit het ter beschikking stellen van een ligplaats voor een vaartuig. Over dit deel van de huur is omzetbelasting berekend naar het algemene tarief. De resterende 75% is aangemerkt als een vergoeding voor een dienst bestaande uit het gelegenheid geven tot kamperen zoals bedoeld in Tabel I, post b.10. Over dit deel is omzetbelasting berekend naar het verlaagde tarief.

2. Geschil

Partijen verschillen van mening over de kwalificatie van de door eiseres verrichte dienst.

3.1. Ten aanzien van de vraag of eiseres één of meer prestaties verricht overweegt de rechtbank als volgt.

3.1.1.Eiseres verricht twee van elkaar te onderscheiden diensten. Enerzijds een dienst bestaande uit het gelegenheid geven tot kamperen aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden, welke dienst belastbaar is naar het verlaagde tarief op grond van Tabel I, post b.10, en anderzijds de verhuur van ligplaatsen voor vaartuigen, welke dienst belastbaar is naar het algemene tarief. Elke dienstverrichting moet in beginsel als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd. Een dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, moet evenwel niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. In dat kader dient de rechtbank te beoordelen welke de kenmerkende elementen zijn van de door eiseres verrichte dienst.

Deze kenmerkende elementen vormen zowel de terbeschikkingstelling van een ligplaats voor een vaartuig als het gelegenheid geven tot kamperen. Het feit dat eiseres niet over een gemeentelijke kampeervergunning beschikt, doet aan dit laatste oordeel niet af gezien het feit dat de gemeente al geruime tijd gedoogt dat de huurders van “E” aldaar ook overnachten. Bedoeld gedoogbeleid leidt de rechtbank af uit de hetgeen daaromtrent door eiseres ter zitting is gesteld, hetgeen door verweerder niet, althans onvoldoende, is weersproken.

Tevens dient de rechtbank te beoordelen of één van deze elementen moet worden beschouwd als een bijkomende dienst die het fiscale lot van de hoofddienst deelt. Daarvan is sprake wanneer één van de te onderscheiden diensten voor de huurder geen doel op zichzelf is, maar een middel om de hoofddienst van eiseres zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Dit doet zich hier niet voor; beide diensten worden naar het oordeel van de rechtbank door de modale huurder in vergelijkbare mate nagestreefd. De aldus door eiseres verrichte diensten worden aldus niet kunstmatig uit elkaar gehaald. Beide diensten, zowel de verhuur van een ligplaats voor een vaartuig als het gelegenheid geven tot kamperen, worden immers in het economische verkeer ook afzonderlijk aangeboden.

3.1.2. De toerekening van de vergoeding aan de te onderscheiden diensten moet geschieden aan de hand van de respectievelijke marktwaarden daarvan. Verweerder heeft in dat kader stukken overgelegd waaruit bij benadering de marktwaarde kan worden afgeleid van een ligplaats voor een vaartuig, vergelijkbaar met die welke door eiseres worden aangeboden. Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag 25% van de huur aangemerkt als een vergoeding voor een dienst bestaande uit het ter beschikking stellen van een ligplaats voor een vaartuig en de resterende 75% als een vergoeding voor het gelegenheid geven tot kamperen aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. De rechtbank acht deze wijze van toerekening van de vergoeding aan de te onderscheiden prestaties redelijk.

3.2. De boete

Ten aanzien van de boete overweegt de rechtbank dat deze terecht is opgelegd. Eiseres is, gezien de exploitatie van “E” ondernemer in de zin van de Wet OB. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder eiseres in 2001 ten onrechte heeft afgevoerd als ondernemer in de zin van de Wet OB. Eiseres, zo heeft zij ter zitting verklaard, was zich bewust van het feit dat zij, evenals in 2000, in 2001 en 2002 ondernemer was in de zin van de Wet OB. Door desondanks een lijdelijke houding aan te nemen en de inspecteur niet om uitgifte van een aangifte te verzoeken, is het aan grove schuld van eiseres te wijten dat over het onderhavige tijdvak te weinig omzetbelasting is betaald. Er is derhalve terecht een boete opgelegd. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot vermindering van de boete.

4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5. Gelet op het onder 3. en 4. overwogene is het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. C.J. Hummel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.