Rechtbank Haarlem, 23-05-2008, BJ4730, 07/5617-t/m 07/5632
Rechtbank Haarlem, 23-05-2008, BJ4730, 07/5617-t/m 07/5632
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 23 mei 2008
- Datum publicatie
- 20 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BJ4730
- Zaaknummer
- 07/5617-t/m 07/5632
Inhoudsindicatie
Zes van de 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting worden herroepen. Na 10 aanslagen kan niet worden gesteld dat
vaststaat dat het opleggen van de naheffingsaanslagen na de tiende evenredig moet worden geacht aan het gepleegde verzuim.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer:
AWB 07/5617, AWB 07/5618, AWB 07/5619, AWB 07/5620,
AWB 07/5621, AWB 07/5622, AWB 07/5623, AWB 07/5624,
AWB 07/5625, AWB 07/5626, AWB 07/5627, AWB 07/5628,
AWB 07/5629, AWB 07/5630, AWB 07/5631 en AWB 07/5632
Uitspraakdatum: 23 mei 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de heer X, wonende te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser zestien naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2. Met een brief gedateerd 19 juni 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voornoemde naheffingsaanslagen.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2007 het bezwaarschrift ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 11 augustus 2007 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008 te Amsterdam.
Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.
2. Feiten
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Eiser beschikt sinds 9 november 2004 over een parkeervergunning voor Stadsdeel Oud-Zuid, vergunninggebied 2. Op 18, 19, 21, 23, 24, 25, 29 en 30 mei 2007 alsmede 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 juni 2007 stond de auto van eiser, merk Audi met kenteken AA-BB-00, geparkeerd aan de A-straat ter hoogte van huisnummer 48, te Amsterdam. Eiser is op vakantie gegaan in de veronderstelling dat zijn auto stond geparkeerd in het vergunninggebied en dat de parkeerbelasting was voldaan. Er hebben op verschillende tijdstippen parkeercontroles plaatsgevonden. Er is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Deze hebben vervolgens op 16 opvolgende dagen naheffingsaanslagen opgelegd van in totaal € 785,50 (15 x 49,10 per aanslag, bestaande uit 15 x € 2,10 aan belasting en 15 x € 47,-- aan kosten ter zake van die aanslagen en 1 x € 49, bestaande uit € 2 aan belasting en € 47 aan kosten ter zake van die aanslag).
In stadsdeel Oud Zuid is de heffing en invordering van parkeerbelastingen gemandateerd aan een particulier bedrijf, te weten: Parkeer Combinatie Holland (PCH). Ook het doen van uitspraken op bezwaarschriften met betrekking tot de heffing van parkeerbelastingen is aan dit bedrijf gemandateerd.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3.2. Eiser heeft aangevoerd dat hij thans op de hoogte is van het feit dat het met vergunning parkeren in de A-straat niet is toegestaan tijdens winkeltijden. Zulks is eiser bij de verstrekking van de parkeervergunning, zij het onvoldoende duidelijk, medegedeeld. Eiser vraagt de zestien parkeerboetes terug te brengen tot een boete omdat hij nu zestien keer bestraft wordt voor een overtreding. Eiser heeft te goeder trouw gehandeld omdat hij in het bezit was van een parkeervergunning en hij heeft zijn gedrag niet kunnen aanpassen wegens vakantieverblijf elders. Ten slotte beroept eiser zich op jurisprudentie inzake snelheidsovertredingen.
3.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen op juiste gronden ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2007 van de gemeente Amsterdam (de Verordening) zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, en artikel 4, eerste lid, van de Verordening wordt parkeerbelasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouder te bepalen plaats, tijdstip en wijze, en is deze parkeer¬belasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
4.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening wordt een parkeerbelasting geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Verordening is deze belasting verschuldigd bij het verlenen van de vergunning. In artikel 6, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat de belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en dat zij moet worden betaald bij het verlenen van de vergunning.
4.3. Artikel 31 van de Parkeerverordening 2005 luidt - voor zover van belang - als volgt:
“1. Een vergunning bevat - voor zover van toepassing - in ieder geval de volgende gegevens:
a de periode waarvoor de vergunning geldt;
b het gebied waarvoor de vergunning geldt;
c de tijden waarvoor de vergunning geldt;
d het kenteken of kentekens van het motorrijtuig of van de motorrijtuigen waarvoor de vergunning is verleend, of een door Burgemeester en Wethouders toegestane code.
4.4. In het Uitwerkingsbesluit Parkeren 2006 stadsdeel Amsterdam Oud Zuid is onder meer neergelegd welke vergunninggebieden bestaan. Artikel 2 luidt -voor zover van belang- als volgt:
b. Vergunninggebied Oud Zuid 2 (OZ 2) waarvan de buitengrenzen worden gevormd door (1) het midden van de Singelgracht, (2) het midden van de Amstel, (3) het midden van het Amstelkanaal en (4) het midden van de Boerenwetering. In artikel 14 is - voor zover van belang - bepaald dat een parkeervergunning niet geldig is in de A-straat van maandag tot en met zaterdag tussen 9.00 uur en 18.00 uur.
4.5. Middels de door PCH aan eiser toegezonden brief van maart 2006 is hem een brochure met toelichting en stratenlijst verstrekt waarin het voorgaande tevens staat vermeld.
4.6. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet (meer) in geschil, dat voor het parkeren op de plaats en de tijd waarop de auto stond geparkeerd parkeerbelasting was verschuldigd.
4.7. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nr. 32 834, BNB 1998/46 is geen parkeerbelasting verschuldigd indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de belasting reeds is betaald. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden is er geen sprake van parkeren met een vergunning. Uit het stelsel van de Verordening volgt in dat geval dat een parkeerder de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Verordening verschuldigd is.
4.8. Eiser had derhalve bij aanvang van het parkeren de parkeerbelasting moeten betalen. Aangezien hij hiermee in gebreke is gebleven, zijn de onderhavige naheffingsaanslagen in zoverre terecht opgelegd.
4.9. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft desgevraagd aangegeven een niet op schrift gesteld beleid te voeren, althans een bestendige gedragslijn te volgen, waarbij in gevallen van ‘bijzondere omstandigheden zoals een ongeval en/of een spoedeisend ziekenhuis bezoek' een strikte toepassing van de Verordening met betrekking tot het naheffen van parkeerbelastingen achterwege wordt gelaten. In die gevallen worden klaarblijkelijk geen naheffingsaanslagen opgelegd dan wel worden reeds opgelegde naheffingsaanslagen herroepen. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar ter zitting toegelicht dat er in dit verband geen harde criteria zijn geformuleerd. Bezien wordt, aldus de heffingsambtenaar, of er in het individuele geval omstandigheden aanwezig zijn die vanwege hun bijzondere karakter tot gevolg hebben dat een strikte naleving van de verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting redelijkerwijs van de belastingplichtige niet kan worden gevergd. In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar geen aanleiding gezien een strikte toepassing van de Verordening achterwege te laten. Een reis van eiser is immers geen bijzondere omstandigheid. Het opleggen van zestien ‘boetes’ valt naar het oordeel van verweerder binnen de redelijkheid en is niet onevenredig hoog.
4.10. Het toepassen van het zo-even bedoelde beleid betreft een discretionaire bevoegdheid van de heffingsambtenaar. Hij moet deze bevoegdheid uitoefenen met inachtneming van geschreven en ongeschreven rechtsbeginselen. Door toepassing van het beleid wenst de heffingsambtenaar kennelijk te voorkomen dat in bijzondere situaties onevenredig wordt gehandeld.
De rechtbank dient in dit verband de vraag te beantwoorden of verweerder met het in het voorgaande weergegevene gebleven is binnen een redelijke toepassing van dat beleid.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Op zich is het een aantal malen dag na dag opleggen van een naheffingsaanslag een geoorloofd onderdeel van het algemene parkeerbeleid omdat anders snel de neiging zou kunnen ontstaan om langere tijd te parkeren zonder te betalen en de enkele naheffingsaanslag op de koop toe te nemen. Na een behoorlijk aantal dagen waarop repeterend de overtreding van de parkeervoorschriften plaatsvindt, waarbij het een automobiel betreft die onveranderd op dezelfde plaats blijft staan, komt er een moment waarop de toepassing van evengenoemd beleid meebrengt dat verweerder dient te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden teneinde uit te sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt.
Daarbij komt dat de naheffingsaanslag ook een punitief element in zich draagt. Na een zekere periode gaat zich de situatie voordoen dat cumulatieve naheffingsaanslagen gelet op de aard van de overtreding, een financiële belasting van de betrokkene kunnen gaan vormen die niet (meer) evenredig is aan de gepleegde normovertreding.
Met het opleggen van 10 naheffingsaanslagen is een bedrag van meer dan 500 euro gemoeid.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat na het opleggen van de tiende opeenvolgende naheffingsaanslag bij verweerder als calculerende ontvanger het vermoeden van een bijzondere omstandigheid had moeten wekken. Mitsdien had de heffingsambtenaar na het opleggen van tien naheffingsaanslagen op opeenvolgende dagen stappen dienen te ondernemen om in contact te treden met eiser. Nu verweerder niets heeft gedaan anders dan zestien maal een naheffingsaanslag opleggen, kan ten aanzien van de in het buitenland verblijvende eiser niet worden gezegd dat van de na de tiende naheffingsaanslag opgelegde naheffingsaanslagen vaststaat dat het opleggen daarvan evenredig moet worden geacht aan het gepleegde verzuim. Daarom kan van eiser het zonder meer voldoen van die naheffingsaanslagen niet worden gevergd en dienen de laatste zes naheffingsaanslagen te worden herroepen.
4.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is acht de rechtbank tevens termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van de onderhavige procedure gesteld op € 3, bestaande uit (geschatte) reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse van eiser om de zitting bij te wonen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ter zake van de naheffingsaanslagen met de nummers:
- vernietigt de naheffingsaanslagen met nummers:
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 3, en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de gemeente Amsterdam het door eiser betaalde griffierecht van
€ 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2008 door
mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, rechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier,
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.