Rechtbank Haarlem, 11-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:6384 ECLI:NL:RBHAA:2008:6391 BJ5718, 07/2951
Rechtbank Haarlem, 11-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:6384 ECLI:NL:RBHAA:2008:6391 BJ5718, 07/2951
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 februari 2008
- Datum publicatie
- 22 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BJ5718
- Zaaknummer
- 07/2951
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Inspecteur kan geen navorderingsaanslag opleggen omdat hij ten tijde van het beoordelen van de aangifte reden had om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte, maar desondanks heeft nagelaten een onderzoek uit te voeren. Geen kwader trouw.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2951
Uitspraakdatum: 11 februari 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 6 mei 2006 aan eiseres voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.079.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2007 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 26 april 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2008 te Haarlem, alwaar tegelijkertijd is behandeld de procedure geregistreerd bij de rechtbank onder nummer 07/2950. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B.
Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres, musicus van beroep, heeft over het jaar 2002 op 5 januari 2004 aangifte IB/PVV gedaan naar het hieronder vermelde inkomen. De aangifte is ingediend en verzorgd door belastingadvieskantoor C en bevat voor zover van belang de volgende gegevens.
Winst uit onderneming € 2.744
Zelfstandigenaftrek € 8.187 -/-
Loon uit dienstbetrekking € 439
Ingehouden loonheffing € 26
Opbrengst overige werkzaamheden € 0
Te verrekenen loonheffing die onder
de artiesten of beroepssportersregeling vielen € 1.347
Huurwaarde eigen woning € 1.009
Betaalde rente en kosten € 6.837
Toegerekend saldo van inkomsten en aftrekposten € 1.136 -/-
-----------------
Inkomen uit werk en woning € 2.047
Persoonsgebonden aftrek € 155
-----------------
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 1.892
In de bijlage bij de aangifte over 2002 is de volgende specificatie van de winstberekening gevoegd:
Loonheffing, zie
“inkomsten niet uit
dienstbetrekking”
Muziek D € 10.439 € 1.347
Dwarsfluitlessen € 1.435
Optredens € 350 ----------------
Omzet totaal € 12.224
2.2. Verweerder heeft overeenkomstig de ingediende aangifte IB/PVV met dagtekening 26 maart 2005 de aanslag IB/PVV over 2002 opgelegd.
2.3. In mei 2005 deelt gemachtigde van eiseres mede aan een behandelend ambtenaar dat hij in een vergelijkbaar geval bij een andere belastingplichtige eerst achteraf, als de verhouding tussen de verschillende inkomsten duidelijk is, een keuze maakt of sprake is van winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden.
Als de behandelend ambtenaar de aangifte IB/PVV over 2003 van eiseres dient te beoordelen, besluit deze naar aanleiding van de eerdere mededeling van gemachtigde de aangifte IB/PVV aan een meer gedetailleerd onderzoek te onderwerpen.
2.4. Met dagtekening 27 oktober 2005 wordt de aanslag IB/PVV over 2003 opgelegd. Verweerder heeft daarbij de geclaimde zelfstandigenaftrek gecorrigeerd.
2.5. Naar aanleiding van een ingediend bezwaar tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2003, heeft verweerder op 19 januari 2006 een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2001, 2002 en 2003. Met dagtekening 21 april 2006 is een rapport uitgebracht.
2.6. Tijdens het onderzoek komt naar voren dat eiseres tot 1 september 2002 op basis van een jaarcontract in dienstbetrekking werkzaam is geweest bij Stichting D te Q. Vanaf 1 september 2002 is zij daar voor onbepaalde tijd in dienst getreden.
Naast dit dienstverband geeft eiseres privéles dwarsfluit aan particulieren en treedt zij incidenteel op. De werving van leerlingen voor particuliere lessen vindt plaats door mond op mond reclame en door berichten die bij de muziekschool worden opgehangen. De particuliere lessen worden bij eiseres thuis of in gehuurde ruimten gegeven. In verband met de geboorte van het kind van eiseres in december 2004 worden sindsdien geen lessen meer thuis gegeven.
2.7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft eiseres een achteraf opgemaakte urenlijst verstrekt, waarin een specificatie van haar werkzaamheden is opgenomen. Volgens de urenlijst bedraagt het totaal aantal uren in 2002 1.457. In de urenlijst is geen onderscheid gemaakt tussen de uren besteed aan de onderneming en de uren besteed aan de dienstbetrekking.
2.8. Tijdens de controle heeft eiseres haar agenda’s ter inzage verstrekt.
2.9. De controlerend ambtenaar heeft op basis van zijn bevindingen geconcludeerd dat eiseres in de jaren 2001, 2002 en 2003 niet aan het urencriterium heeft voldaan.
2.10. Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder met dagtekening 6 mei 2006 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Gemachtigde heeft op 29 mei 2006 gereageerd op het rapport boekenonderzoek en tevens bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslag.
2.11. Op 23 en 30 januari 2007 heeft de behandelend ambtenaar telefonisch overleg gevoerd met gemachtigde en daarbij een compromis aangeboden. Gemachtigde heeft het compromis niet aanvaard.
2.12. Bij brief van 16 februari 2007 heeft de behandelend ambtenaar verzocht om agenda’s en overige primaire bescheiden met betrekking tot de urenverantwoording over 2001 en 2002.
2.13. Bij brief van 20 februari 2007 heeft gemachtigde aangegeven dat de navorderingsaanslag ten onrechte was opgelegd aangezien een nieuw feit ontbreekt en overigens de gevraagde gegevens al eerder zijn overgelegd.
2.14. Bij brief van 1 maart 2007 heeft de behandelend ambtenaar wederom verzocht om de gevraagde gegevens als vermeld onder 2.14. Bij brief van 10 april 2007 heeft gemachtigde gereageerd en een kopie van de urenlijsten 2001 en 2002 verstrekt.
Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht een navorderingsaanslag over 2002 heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. Indien vaststaat dat verweerder over een nieuw feit beschikt, of indien eiseres ten aanzien van dat feit kwade trouw kan worden verweten is in geschil of eiseres heeft voldaan aan het urencriterium als neergelegd in artikel 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en handhaving van het bestreden besluit.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en hetgeen overigens door partijen ter zitting naar voren is gebracht.
Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2. Verweerder mag bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het algemeen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder, gelet op de bij de aangifte bijgevoegde specificatie van de winstberekening als vermeld onder 2.1., twijfels moeten koesteren ten aanzien van de vraag of sprake was van winst uit onderneming, en of er dientengevolge recht bestond op de zelfstandigenaftrek, en had verweerder ter zake nadere inlichtingen moeten inwinnen bij eiseres. De specificatie vermeldt namelijk een in verhouding tot de totale gespecificeerde omzet (€ 12.224) aanzienlijk bedrag aan arbeidsinkomsten (€ 10.439), waarop tevens een bedrag aan loonheffingen is ingehouden. De stelling van verweerder dat het in de muziekbranche wel vaker voorkomt dat de inkomsten onder winst uit onderneming worden opgenomen, dat op die inkomsten van artiesten op grond van de artiesten- en beroepssportersregeling wel vaker loonheffing wordt ingehouden en dat dat voor verweerder geen aanleiding behoefde te geven tot nadere vragen, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. Te meer nu niet in één oogopslag uit de specificatie van de winstberekening was af te leiden dat de ingehouden loonheffing geen betrekking had op een dienstbetrekking anders dan als artiest. De overige als winst uit onderneming aangegeven inkomsten uit optredens en dwarsfluitlessen ten bedrage van € 1.785 zijn in verhouding tot de totale aangegeven omzet bovendien zo gering, dat verweerder twijfels had moeten koesteren of in 2002 wel sprake was van winst uit onderneming. Nu verweerder heeft nagelaten ter zake nadere vragen te stellen, is sprake van een ambtelijk verzuim dat niet kan worden hersteld door de onderhavige navorderingsaanslag.
4.3. Verweerder heeft subsidiair gesteld dat sprake is van kwade trouw omdat eiseres, of althans haar gemachtigde, behoort te weten dat bij een bepaalde verhouding tussen loon en overige opbrengsten de looninkomsten in redelijkheid niet tot winst uit onderneming kunnen worden gerekend. Door desondanks de looninkomsten tot de winst te rekenen en de zelfstandigenaftrek te claimen, is volgens verweerder sprake van kwade trouw.
4.4. Deze stelling van verweerder wordt door de rechtbank verworpen. Vast staat immers dat eiseres de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de door haar genoten inkomsten juist en volledig in haar aangifte heeft vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank stond het eiseres vrij om in haar aangifte over 2002 een standpunt in te nemen dat afweek van de visie van verweerder. Alsdan kan niet worden gezegd dat eiseres verweerder opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Nu eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet te kwade trouw is, was verweerder niet bevoegd om de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond en dient de navorderingsaanslag over 2002 te worden vernietigd.
Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Overige proceskosten zijn niet gesteld of gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vernietigt de navorderingsaanslag;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
-kent eiseres geen vergoeding van griffierecht toe, nu aan haar voor de behandeling van het onderhavige beroep geen griffierecht in rekening is gebracht.
Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh Vanherck, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.