Home

Rechtbank Haarlem, 11-04-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:717 BK9737, 06/5281

Rechtbank Haarlem, 11-04-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:717 BK9737, 06/5281

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
11 april 2008
Datum publicatie
20 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BK9737
Zaaknummer
06/5281

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Eiser heeft door het niet bewaren van de taxameter niet voldaan aan zijn administratieve verplichtingen. Door het dagelijks nullen is de primaire registratie ook niet bewaard gebleven. Bovendien waren de rittenkaarten niet juist ingevuld. Omkering en verzwaring van de bewijslast. De schatting van verweerder is redelijk.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5281

Uitspraakdatum: 11 april 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 6 september 2002 aan eiser voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 27.846 met een verhoging (hierna ook boete) van 50 % van het bedrag van de aanslag (uitgezonderd de correctie kleine ondernemersregeling), zijnde f 3.513.

Eiser heeft bij brief van 18 september 2002, door verweerder ontvangen op 20 september 2002, een bezwaarschrift ingediend tegen de navorderingsaanslag, de heffingsrente alsmede de boete.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 maart 2006 het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de verhoging verminderd tot f 1.756.

Eiser heeft daartegen bij brief van 18 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 april 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Op 14 maart 2008 is ter griffie nog een brief van eiser, inhoudende nadere gronden van het beroep ontvangen. Een kopie van dit stuk is naar verweerder verzonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen bijgestaan door mr. A. Namens verweerder zijn verschenen B en C.

Het beroep is gelijktijdig behandeld met de door eiser onder nummers AWB 06/5280 en AWB 06/5282 geregistreerde beroepen.

Partijen hebben een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser exploiteert samen met een aantal medevennoten in de vorm van een vennootschap onder firma, genaamd “VOF taxi 000” een taxionderneming. Voor de onderneming beschikte eiser over een Toyota met kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto).

2.2. Verweerder heeft bij eiser over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 een boekenonderzoek uitgevoerd. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport is, voor zover hier van belang, vermeld:

“(…)

4.1.2. Vastlegging van ritten in de taxameter

Doordat de gegevens van de taxameter niet worden bewaard en / of geprint kan ik deze niet vergelijken met de gegevens van de rittenkaarten.

(…)

4.1.3. De prijs per bezette kilometer (kilometerbezetprijs)

(…)

De gemiddelde kilometerbezet prijs op basis van alle rittenkaarten bij belastingplichtige bedraagt over het jaar 1997 f 3.15 en over 1998 f 3,22.

Deze prijs ligt onder het gemiddelde van de branche (…)

4.1.4. Opsomming van gebreken bij het invullen van de rittenkaarten

Tijdens het ingestelde onderzoek heb ik geconstateerd dat de rittenkaarten niet juist worden ingevuld.

(…)

4.1.5. Niet verantwoorde rit

Op 8 augustus 1998 is er een verkeersovertreding met kenteken AA-BB-00 om 17.30 uur aan de Marnixstraat. De heer D had dienst 9 van 06.00 tot 17.00 uur. De heer E had dienst 16 van 18.00 tot 05.00 uur en heeft geen rittenkaart. Belastingplichtige had geen dienst.

5.1.1.1. De kasverantwoording c.q. geldbeweging

(…) belastingplichtige houdt geen handgeschreven bladen bij. (…)

De saldi van het persoonlijk kasboek worden incidenteel en telefonisch vergeleken door de boekhouder met de chauffeur aan de hand van de door hem gemaakte boekingen middels de rittenkaarten, facturen en kwitanties. (…)

5.1.1.2. Vergelijking van de kas verantwoording met de omzet

(…) Hieruit blijkt dat er meer geld is uitgegeven (per saldo gestort dan wel gemaakt als kosten) dan er op grond van de verantwoorde opbrengsten uitgegeven had kunnen worden. (…)

6. Vermogensvergelijking

Er is over het jaar 1998 een negatief besteedbaar privé geconstateerd van f. 1.368 en over 1997 is een onaannemelijk laag netto privé geconstateerd van f. 2.339.

(…)”

2.3. Verweerder heeft een aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 1997 opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 10.446.

Op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslag met verhoging opgelegd. Daarbij zijn de volgende correcties toegepast:

- meer winst: f 11.446

- fooien f 475

- privé gebruik auto f 3.247

- regeling kleine ondernemers f 1.782

Vastgesteld inkomen f 27.846

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de onderhavige navorderingsaanslag terecht heeft opgelegd. Voorts is in geschil of de boete terecht is opgelegd.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

5. Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast

5.1. Administratieplichtig zijn onder andere de natuurlijke personen die een bedrijf uitoefenen. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking (artikel 52, eerste lid en zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR).

De administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan de vordering gegevensdragers voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt geacht niet volledig te hebben voldaan aan een bij artikel 52 van de AWR opgelegde verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt dat de afwezigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van overmacht.

5.2. Ingevolge artikel 27e van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien niet volledig is voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 52 van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De rechtbank stelt voorop dat deze omkering van de bewijslast slechts dan gerechtvaardigd is, indien de door eiser gevoerde administratie dusdanig ernstige tekortkomingen kent dat verweerder deze terecht heeft verworpen.

5.3.1. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet voldaan heeft aan de op hem rustende administratieve verplichtingen. In de eerste plaats neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat eiser de gegevens van zijn taxameter niet heeft bewaard. Voor een taxionderneming vervult de taxameter dezelfde rol als een kassa in een winkel. Op de taxameter wordt de aan de klant in de rekening te brengen prijs afgelezen en vervolgens vastgelegd op een rittenkaart. De taxameter kan desgewenst, aangesloten worden op een printer, waarmee de klant desgewenst een bonnetje of uitdraai kan worden verstrekt, gelijk ook gebruikelijk is bij de kassa in een winkel.

Alsdan is de taxameter, naar het oordeel van de rechtbank, aan te merken als een tot de administratie van eiser behorende gegevensdrager in de zin van artikel 52 van de AWR. Eiser is op grond van artikel 52, vierde en zesde lid, van de AWR gehouden deze gegevensdrager (inclusief de daarop vastgelegde gegevens) gedurende zeven jaar en zodanig te bewaren dat controle door de belastingdienst binnen een redelijke termijn mogelijk is.

5.3.2. Eiser heeft geen printer aangeschaft, waarmee na iedere rit of dagelijks of (na het standaard door eiser dagelijks nullen, maar dan met behulp van het interne geheugen) een periodieke uitdraai per maand of per jaar had kunnen worden gemaakt waarna de uitdraai toegevoegd had kunnen worden aan de administratie. Onder “nullen” wordt verstaan het door middel van het indrukken van een knop schonen van de meter waardoor de dagomzet niet meer op het display van de meter oproepbaar is.

Eiser heeft evenmin de door de taxameter geregistreerde gegevens overgebracht op een andere gegevensdrager zoals bedoeld in artikel 52, vijfde lid, van de AWR.

Uit het hiervoor overwogene volgt dat na het dagelijks nullen door eiser de primaire registratie van verreden kilometers en in rekening gebrachte omzet zoals vast¬gelegd door de taxameter, op geen enkele wijze bewaard is gebleven.

5.3.3. Daarbij komt nog dat blijkens het controlerapport de rittenkaarten niet juist waren ingevuld, en ook eiser zelf ter zitting heeft verklaard dat hij de rittenkaarten invulde aan de hand van de taxameter en niet aan de hand van de kilometerteller, met als gevolg dat niet alle ritten zijn te traceren op de rittenkaarten. Ook heeft eiser verklaard dat het zeer wel mogelijk is “dat hij wel eens een rit vergeten was”. Dit verklaart ook het feit dat de auto is gesignaleerd op een datum en tijd waarop volgens de rittenkaart niet zou zijn gereden.

Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de kasadministratie - in een bedrijf als dat van eiser waar het merendeel van de uitgaven en ontvangsten via de kas lopen van cruciaal belang voor een betrouwbare controle - gebreken vertoonde alsmede dat in het onderhavige jaar een onaannemelijk laag netto privé is geconstateerd. Voor laatstgenoemde constatering heeft eiser geen verklaring gegeven.

5.3.4. Nu niet is voldaan aan de verplichtingen zoals geformuleerd in artikel 52 van de AWR zal de rechtbank overeenkomstig artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.

5.4. Eiser heeft, bij gebreke van een sluitende en betrouwbare kilometeradministratie, naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de op hem rustende zware bewijslast om te doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is.

Redelijke schatting

5.5.1. Voorts dient de rechtbank te toetsen of verweerder in redelijkheid tot de gecorrigeerde omzet heeft kunnen komen. Verweerder heeft de omzet berekend op basis van het aantal diensten volgens het dienstrooster van de taxicentrale Amsterdam en een in de branche gemiddeld behaalde omzet per uur van f 42,77 (par. 11.1, 11.2 en 11.3 van het controlerapport). De rechtbank acht deze berekening niet onredelijk.

5.5.2. Ten aanzien van de fooien geldt dat deze conform afspraken met de branche dienen te worden gesteld op 4 % van de omzet exclusief omzetbelasting. De boekhouder van eiser heeft ook 4 % van de door hem aangegeven omzet als fooien aangemerkt. Nu de omzet is gecorrigeerd betekent dit dat het bedrag aan fooien eveneens dient te worden gecorrigeerd.

5.5.3. Met betrekking tot de correctie privé gebruik overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 42 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964), voor zover hier van belang, luidt als volgt:

“2. Bij het bepalen van de winst uit onderneming worden de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot het bedrag van ten minste 20 procent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.

(…)

5. Het tweede tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.”

Eiser is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Eiser heeft geen objectief te verifiëren gegevens overgelegd aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de auto in het tijdvak van navordering inderdaad voor minder dan 1000 kilometer privé is gebruikt. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 5.3. is overwogen. Dit betekent dat verweerder terecht de bijtelling wegens privé gebruik van de auto in aanmerking heeft genomen.

5.5.4. Tenslotte geldt dat het gedeelte dat op grond van de regeling kleine ondernemers niet behoeft te worden afgedragen voor de omzetbelasting, door verweerder terecht bij de winst is betrokken.

Termijnen

5.6. Eiser beroept zich erop dat de zaak door de lange behandelingsduur inmiddels is verjaard.

Ten aanzien van het opleggen van de navorderingsaanslag geldt dat bevoegdheid tot het opleggen vervalt door verloop van 5 jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan (artikel 16, derde lid, van de AWR). Ingevolge artikel 11, vierde lid AWR ontstaat de belastingschuld op het moment waarop het tijdvak eindigt. De navorderingsaanslag over 1997 is opgelegd met dagtekening 6 september 2002. Hieruit volgt dat verweerder tijdig de onderhavige navorderingsaanslag heeft opgelegd.

Met betrekking tot de afhandeling van het bezwaarschrift overweegt de rechtbank dat verweerder ingevolge artikel 25, lid 1, van de AWR binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift hierop dient te beslissen. Indien verweerder niet binnen deze termijn uitspraak heeft gedaan, staat voor de belastingplichtige de mogelijkheid open in beroep te gaan tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar (artikel 6:12 Awb). Termijnoverschrijding kan evenwel niet leiden tot verjaring van de belastingschuld en is daarom geen grond voor vernietiging van de uitspraak doch heeft alleen consequenties voor de boete. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de boete, gezien de termijn die is gelegen tussen het aankondigen van de boete en de uitspraak van de rechtbank, met 5 procentpunt dient te worden verlaagd tot 20 % van de nageheven belasting.

Boete

5.7. Wat de boete betreft overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het feit dat eiser zijn taxameter heeft genuld als gevolg waarvan de verreden (privé)kilometers niet zijn verantwoord in de administratie en daarmee niet zijn verwerkt in zijn aangifte, is de rechtbank van oordeel dat eiser opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan hetgeen in beginsel een boete van 50 procent rechtvaardigt.

Na bezwaar heeft verweerder de boete verminderd tot de helft van de aanvankelijk opgelegde boete en heeft hij aldus rekening gehouden met het repeterende karakter daarvan in met de onderhavige navorderingaanslag samenhangende zaken.

De rechtbank acht de resterende boete van 25 procent onder de gegeven omstandig¬heden in beginsel passend en geboden. Echter, gelet op het tijdsverloop tussen het aankondigen van de boete en de uitspraak van deze rechtbank, dient een verdere verlaging te worden toegepast, overeenkomstig het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt, van vijf procentpunt tot 20 procent. In zoverre is het beroep gegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden voor een verdere vermindering van de boete.

6. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 met toepassing van factor 1,5 in verband met het aantal samenhangende zaken). Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaarvervoer tweede klasse die eiser heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. De rechtbank stelt deze kosten op € 6,40. Het totale bedrag van de vergoeding komt daarmee op € 972,40.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de boete;

- vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de boete tot 20 % van het nagevorderde bedrag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 972,40, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 141 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.