Home

Rechtbank Haarlem, 27-06-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1254 BL3208, 07/6912

Rechtbank Haarlem, 27-06-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:1254 BL3208, 07/6912

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
27 juni 2008
Datum publicatie
11 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BL3208
Zaaknummer
07/6912

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Resultaat uit overigen werkzaamheden. Deel onkostenvergoeding resultaat overige werkzaamheden

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/6912

Uitspraakdatum: 27 juni 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 1 september 2006 aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.166. In hetzelfde geschrift is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.138.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2007 de aanslag verminderd. Het belastbaar inkomen is bij uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 10.702 en de in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot een bedrag van € 100.

1.3. Eiser heeft tegen bovengenoemde uitspraak op bezwaar bij brief van 12 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 16 oktober 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote A. Namens verweerder is verschenen B.

1.6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden. Bij brief van 15 april 2008 heeft verweerder de rechtbank op de hoogte gesteld van het feit dat de bestreden aanslag ambtshalve is verminderd tot nihil. Bij brief van 30 april 2008 heeft eiser de rechtbank op de hoogte gesteld van het feit dat hij zijn beroep niet wenst in te trekken. Daarnaast vult eiser zijn verzoek om schadevergoeding aan. Verweerder heeft hierop gereageerd per brief van 14 mei 2008. Bij brieven van 13 juni 2008 en 4 juni 2008 hebben verweerder, respectievelijk eiser de rechtbank toestemming gegeven om de behandeling ter nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser verricht koeriersdiensten voor C. Hij ontvangt hiervoor een onkostenvergoeding per gereden kilometer.

2.2. In zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2004 heeft eiser geen melding gemaakt van de ontvangen kostenvergoedingen, met als gevolg dat verweerder navorderingsaanslagen IB/PVV heeft opgelegd over de jaren 2001 tot en met 2003. De bezwaren hiertegen zijn gegrond verklaard, met als gevolg dat de navorderingsaanslagen zijn vernietigd. Voor het jaar 2004 is een definitieve aanslag opgelegd, die afwijkt van de ingediende aangifte in die zin, dat de ontvangen kostenvergoeding als resultaat uit overige werkzaamheden werd aangemerkt. Aan het bezwaar tegen de aanslag 2004 wordt gedeeltelijk tegemoet gekomen: € 0,18 per kilometer wordt in aanmerking genomen als kosten voor de verrichte werkzaamheden en de aanslag is verminderd tot een aanslag over het surplus van de vergoeding.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het gedeelte van de ontvangen kostenvergoeding dat uitkomt boven € 0,18 per gereden kilometer resultaat uit overige werkzaamheden vormt. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, is in geschil of eiser recht heeft op een aftrek voor kosten van koffie, lunch, telefoon, en een aftrek voor rente betaald op rekeningen en schulden en hypotheekrente. Voorts is in geschil of eiser recht heeft op een schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil. Daarnaast concludeert eiser tot een door verweerder te betalen schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 27.016. De materiële schade wordt door eiser begroot op 3 dagen wegens bezoeken van en aan verweerder en aan de rechtbank, enkele uren voor het verrichten van uitzoekwerkzaamheden en het schrijven van bezwaar- en beroepschriften, een bedrag van € 57,88 aan rente, die door toedoen van verweerder aan de Informatie Beheergroep voldaan moest worden en het griffierecht. De rest van de door eiser geclaimde schadevergoeding ziet op de door hem en zijn gezin geleden immateriële schade.

3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. Verweerder stemt in met een proceskostenvergoeding volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3.4. Ter zitting heeft eiser hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

Ik trek mijn beroep (zaaknummer AWB 06/6911) tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2003, welke aanslag inmiddels is vernietigd, in.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het ter zitting door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder de onderhavige aanslag IB/PVV 2004 vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.

4.2. Voormelde vernietiging is voor eiser geen aanleiding geweest het beroep in te trekken, aangezien hij, naast een schadevergoeding, antwoord wil op de volgende vragen:

- hoe hoog is de aan mij, niet zijnde in loondienst, toe te kennen belastingvrije onkostenvergoeding per kilometer: € 0,28 of € 0,18?

- indien het antwoord op de vorige vraag € 0,18 is, mag ik dan de lunch en koffie vergoeding berekenen als extra kosten?

4.3. Nu de onderhavige aanslag door verweerder ambtshalve is vernietigd, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank op de onder 4.2. vermelde punten. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser voor de toekomst zekerheid wenst over hoe de door hem ontvangen onkostenvergoeding door verweerder zal worden behandeld, kan de rechtbank hier geen oordeel over vellen, nu toekomstige jaren buiten de omvang vallen van het onderhavige geschil.

4.4. Voor wat betreft eisers verzoek om veroordeling van verweerder tot een (immateriële) schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Eisers verzoek om een immateriële schadevergoeding is, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende onderbouwd. Eiser zoekt aansluiting bij de door verweerder in eerste instantie bij verschillende navorderingsaanslagen opgelegde vergrijpboetes, welke allen reeds zijn vernietigd. De hoogtes van de door verweerder opgelegde en vervolgens weer vernietigde boetes, kunnen niet als maatstaf dienen voor het bestaan van de door eiser gestelde schade en de hoogte daarvan. Voorts verzoekt eiser vergoeding van de door hem aan de Informatie Beheergroep betaalde rente. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij deze rente op geen enkele andere wijze vergoed kan krijgen door bijvoorbeeld de Informatie Beheergroep. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt overigens niet de hoogte van de betaalde rente en ook niet dat, nadat het een en ander was rechtgezet, de rente terug is betaald.

4.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep op schadevergoeding afwijzen.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 38, zijnde de reiskosten van eiser en zijn echtgenote om het onderzoek ter zitting bij te wonen. De overige door eiser getelde kosten, waaronder tijdsverzuim wegens overleg met verweerder en de aan diverse brieven besteedde tijd, komen op de voet van dit besluit niet voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft voorts niet aangetoond dat hij inkomsten heeft gederfd wegens het bijwonen van de zitting, zodat de gestelde verletkosten eveneens niet voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 38 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. N. Hoens, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.