Home

Rechtbank Haarlem, 26-08-2008, BL3588, 07-7604

Rechtbank Haarlem, 26-08-2008, BL3588, 07-7604

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
26 augustus 2008
Datum publicatie
19 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BL3588
Zaaknummer
07-7604

Inhoudsindicatie

In geschil is of de navorderingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. tevens is de vergrijpboete in geschil. Het beroep is in zoverre gegrond dat de bijtelling met € 1.938 moet worden verlaagd. Eiser heeft geen recht op verrekening van loonbelasting en geen recht op zelfstandigenaftrek. De rechtbank acht de resterende boete van 25 % van het nagevorderde bedrag passend en geboden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/7604

Uitspraakdatum: 26 augustus 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer x) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 100.000, alsmede bij beschikking een boete van € 21.405.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 oktober 2007 de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een inkomen uit werk en woning van € 23.437 en de boetebeschikking gematigd tot € 1.386.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 6 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op

12 november 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft voorafgaande aan de zitting een nader stuk ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A en B. Namens verweerder zijn verschenen C en D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser houdt zich onder de naam bemiddelingskantoor E of F bezig met de bemiddeling bij de (ver)huur van woningen. Eiser ontvangt hiervoor een vergoeding.

Daarnaast ontvangt eiser vergoedingen voor het gebruik van zijn woon- en bedrijfsadres als inschrijfadres voor diverse bedrijven. Voorts verricht eiser diverse werkzaamheden, zoals het verwerken van de ontvangen post van op zijn adres ingeschreven bedrijven, het laten inschrijven als mede-bestuurslid voor een op te richten besloten vennootschap en het inschrijven van daklozen op zijn adres. Tevens heeft eiser schoonmaakwerkzaamheden verricht. Hiervoor ontving hij een netto loon.

2.2. Eiser heeft als loon aangegeven een bedrag van f 5.000 en als ingehouden loonheffing een bedrag van f 1.000. Als naam werkgever is aangegeven: G BV. H is de contactpersoon van uitzendbureau G BV.

2.3. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is eiser meerdere malen gehoord door de Belastingdienst/FIOD-ECD, te Q. In dat verband is op a b 2006 onder meer het volgende verklaard door eiser:

“(…) Om toch verzekerd te zijn voor de sociale verzekeringen heb ik het laatste jaar voor mijn pensioen ingeschreven gestaan bij verschillende B.V.’s. Ik had met y (rechtbank: H) overlegd dat het slechter ging en hij vertelde mij toen dat ik € 300 in de maand aan hem moest geven en dat hij daarvan € 290 of € 295 namens een bedrijf weer op mijn rekening zou storten. Dat was om te doen voorkomen dat ik in loondienst was van die B.V.’s. Ik heb daar ook loonstroken van, maar feitelijk was ik niet in loondienst want je betaalt normaal niet voor je eigen loon. De loonopgaven kreeg ik van y. Hij heeft ze gemaakt. Feitelijk was het zwart geld dat ik voor de verhuur van de woningen ontving. Dat geld moest ik wit maken, omdat ik anders niet genoeg had om van te leven. Dat gebeurde dus door die constructie met die B.V.’s van y waar ik zogenaamd in loondienst was. Het hele gebeuren was ook, omdat ik dan voor het ziekenfonds was verzekerd. Dat was de hoofdzaak.”

2.4. Naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift tegen de aanslag IB 2001 werd op verzoek van de behandelend ambtenaar een Deelonderzoek vermogensvergelijking opgestart voor de jaren 2001 tot en met 2005.

Op 24 januari 2007 is eiser schriftelijk om nadere informatie gevraagd omtrent zijn inkomen en vermogen. Naar aanleiding van dit schrijven deelde eiser telefonisch mee dat door een boekhoudster getracht zal worden aan de hand van de aanwezige administratie achteraf jaarstukken op te maken over de jaren 2001 tot en met 2005.

De aangiftes IB 2001 tot en met 2005 met achteraf opgemaakte jaarstukken 2001 tot en met 2005 werden in de loop van het onderzoek overhandigd. Door eiser werd geen kasboek bijgehouden met een boeking van alle contante ontvangsten en uitgaven op de juiste datum. Wel werd een soort ontvangstenstaat bijgehouden.

Op 26 september 2007 is naar aanleiding van het Deelonderzoek vermogensvergelijking een rapport opgesteld.

2.5. Bij uitspraak op bezwaar is de opgelegde vergrijpboete verminderd van 50% naar 25% van het nagevorderde bedrag.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de navorderingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.

Hierbij dienen in het bijzonder de volgende vragen te worden beantwoord:

- welke looninkomsten heeft eiser bij G BV genoten en heeft hij recht op verrekening van loonbelasting.

- Heeft eiser recht op zelfstandigenaftrek.

- Is op basis van de uitkomst van de vermogensvergelijking terecht een bedrag van € 6.000 gecorrigeerd.

Tevens is de vergrijpboete in geschil.

3.2. Eiser stelt een bedrag van f 5.000 aan loon te hebben ontvangen en dat hij recht heeft op verrekening van loonbelasting. Eiser stelt daarnaast dat hij recht heeft op zelfstandigenaftrek omdat hij voldoet aan het urencriterium. Eiser is het ook oneens met het gecorrigeerde bedrag van € 6.000 ter zake van het geconstateerde negatief netto privé. Het werkelijke eindvermogen van € 18.916 is juist. Eiser stelt dat hij geen afschrijvingen heeft. Ook het bedrag aan levensonderhoud, zoals vermeld in het rapport klopt niet.

Eiser is van mening dat de boete onterecht is opgelegd, omdat er geen sprake is van grove schuld. Eiser is volledig te goeder trouw geweest en is afgegaan op de adviezen van zijn accountant H.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 13.470.

3.3. Verweerder stelt zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat eiser geen administratie heeft bijgehouden. Omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht dient de bewijslast te worden omgekeerd. De correcties zoals deze naar aanleiding van het deelonderzoek zijn doorgevoerd, zijn correct, behalve het geconstateerde negatief netto privé van € 6.000. Naar aanleiding van het nader ingezonden stuk van eiser, dient het negatief netto privé op

€ 4.062,20 te worden gesteld. De bij uitspraak op bezwaar verminderde boete is passend en geboden. Verweerder stelt dat eiser concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

looninkomsten

4.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij een bedrag van f 5.000 aan loon heeft ontvangen waarop f 1.000 aan loonheffing is ingehouden. Volgens verweerder blijkt dit niet uit de systemen van de belastingdienst. Wel blijkt uit de grootboekrekening privé dat eiser twee maal een bedrag van f 1.700 netto heeft ontvangen. Nu eiser niets heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van netto-inkomsten van f 3.400. Ten aanzien van de verrekening van de loonbelasting kan eiser, indien hij te goeder trouw was ter zake van de inhouding en afdracht van de loonheffing, aanspraak maken op verrekening. Eiser stelt dat hij recht heeft op verrekening van loonbelasting omdat hij er op grond van de inschrijvingen K en verzekering van overtuigd was dat zijn werkgever hem wel als werknemer had aangemeld en de premies had afgedragen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een verklaring overgelegd jegens L zorgverzekeringen. Uit deze verklaring blijkt dat H de contactpersoon is van uitzendbureau G BV. Nu uit de verklaring van a b 2006 die eiser tegenover de FIOD heeft afgelegd, blijkt dat eiser en H dienstbetrekkingen fingeerden en eiser niet – door bijvoorbeeld een jaaropgave te overleggen - heeft onderbouwd waarop het aangegeven bedrag aan ingehouden en afgedragen loonheffing is gebaseerd, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet te goeder trouw was ter zake van de inhouding en afdracht van de loonheffing. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser en H ook al in 2001 dienstbetrekkingen fingeerden en dat eiser ook in 2001 niet te goeder trouw was ter zake van de inhouding en afdracht van loonheffing.

zelfstandigenaftrek

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 3.76, eerste lid van de Wet IB 2001, geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die voldoet aan het zogenoemde urencriterium.

Artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat onder urencriterium wordt verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:

a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of

b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.

4.3. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de last rust om aan te tonen dat hij aan het urencriterium voldoet.

Eiser voert aan dat hij buiten de tijd die hij spendeert aan het helpen van klanten ook tijd op kantoor doorbrengt. Vanwege de diensten die hij aanbiedt, dient hij de hele dag zijn kantoordeur geopend te houden, net zoals een bakker, slager of keukenzaak. Veel van de werkzaamheden voor bemiddeling van verhuur gebeuren ook in de avonduren. Eiser was zes dagen geopend. Eiser had ook klanten voor wie hij enig administratief werk verrichtte, zoals de post verwerken en het fungeren als telefonist. Eiser ging pas sinds december 2005 op vrijdagmiddag naar R en niet al in 2001, zoals verweerder stelt.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2001 tenminste 1225 uur aan zijn onderneming heeft besteed. Eiser heeft immers geen urenadministratie bijgehouden. Ook heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2001 aan het urencriterium heeft voldaan omdat hij zijn stellingen niet met verifieerbare gegevens heeft onderbouwd.

deelonderzoek vermogensvergelijking

4.5. Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat het geconstateerde negatief netto privé € 4.062,20 bedraagt in plaats van € 6.000. Deze verlaging is gebaseerd op het nader ingezonden stuk van mevrouw I waaruit blijkt dat eiser voor

€ 55 per week kosten had aan levensonderhoud. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij het met deze verlaging van de bijtelling eens is. De rechtbank is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de bijtelling van € 4.062,20 voor het overige onjuist is.

Gelet op het voorgaande is het beroep in zoverre gegrond dat de bijtelling met € 1.938 moet worden verlaagd (tot € 4.062) en daarmee ook het belastbaar inkomen wordt verlaagd tot € 21.499.

boete

4.6. Op grond van artikel 67e, eerste lid en tweede lid Algemene wet inzake rijksbelastingen kan verweerder voor het geval het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat te weinig belasting is geheven een boete opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de grondslag gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslag, voor zover dat bedrag als gevolg van opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. In paragraaf 25, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB) is, voor zover hier van belang, bepaald dat vergrijpboeten alleen kunnen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijke opzet. De bewijslast dienaangaande rust op verweerder.

4.7. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich ervan bewust was dat substantiële inkomsten ten onrechte niet in de aangiften inkomstenbelasting werden verantwoord. De rechtbank baseert dit op de verklaring die eiser tegenover de FIOD heeft afgelegd op a b 2006 en het feit dat eiser geen verklaring heeft kunnen geven voor het uit de vermogensvergelijking opgemaakte bedrag aan negatief privé. Aldus is het aan eisers opzet te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld, hetgeen in beginsel een boete van 50 procent van de nagevorderde belasting rechtvaardigt.

Na bezwaar heeft verweerder de boete verminderd tot de helft van de aanvankelijk opgelegde boete gelet op de hoogte van de aanslagen over de jaren 2001 tot en met 2005, het vergelijkbare feitencomplex dat van toepassing is bij de bepaling van de boetes over de jaren 2002 tot en met 2005, het feit dat eiser inmiddels de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en de medewerking van eiser bij de uitvoering van het onderzoek. De rechtbank acht de resterende boete van 25 procent van het nagevorderde bedrag onder de gegeven omstandigheden passend en geboden.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten van eiser als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in aanmerking de reiskosten die eiser heeft moeten maken voor het bijwonen van de behandeling van zijn beroep, vastgesteld op basis van de tarieven voor openbaar vervoer, tweede klasse, op € 7,15.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van verweerder;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 21.499;

- verlaagt de boete van 25% dienovereenkomstig;

- gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 7,15 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.