Home

Rechtbank Haarlem, 05-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:445 BN3230, AWB 07/5248

Rechtbank Haarlem, 05-02-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:445 BN3230, AWB 07/5248

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
5 februari 2008
Datum publicatie
16 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BN3230
Zaaknummer
AWB 07/5248

Inhoudsindicatie

BPM naheffing vanwege wijzigen bestelauto naar personenauto

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5248

Uitspraakdatum: 5 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X ,wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 15 februari 2007 een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd, berekend op € 3.690.

1.2. Bij brief van 28 februari 2007, door verweerder ontvangen op 2 maart 2007, heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak van 18 juni 2007 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 26 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 26 juli 2007, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Bij brief van 28 januari 2008 heeft verweerder een nader stuk ingediend. Eiser heeft hiervan een kopie ontvangen.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008. Verschenen is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Z, A, B en C. Namens verweerder is verschenen mr. dr. D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.1. Op 26 maart 2006 hebben ambtenaren van de Belastingdienst P bij een controle in het kader van de handhaving van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) geconstateerd dat met een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Transporter TD1, kenteken aa-aa-aa (hierna: de auto) gebruik werd gemaakt van de openbare weg in Nederland. De auto stond geregistreerd als bestelauto.

2.1.2. Bij voormelde controle stelden de ambtenaren vast dat de auto aan de linkerzijde van de laadruimte was voorzien van een zijruit.

2.1.3. Op grond van de constateringen bij de controle is de auto als een personenauto aangemerkt. Degene op wiens naam de auto ten tijde van de constatering stond geregisteerd, is met toepassing van artikel 12 a Wet BPM in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de auto ten tijde van de tenaamstelling op zijn naam (7 februari 2006) al in een zodanige staat verkeerde dat sprake was van een personenauto. Deze persoon had de auto op 6 februari 2006 gekocht en heeft aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

2.2. Van 3 december 2003 tot 6 februari 2006 stond de auto geregistreerd op naam van eiser. Eiser is bij brief van 14 augustus 2006 in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de auto door een vorige eigenaar was omgebouwd.

2.3. Op het tijdstip dat eiser de auto kocht - bij D, een garagebedrijf in Leiden, dat de auto had ingevoerd -, verkeerde de auto in dezelfde staat als waarin hij verkeerde ten tijde van de verkoop door eiser op 6 februari 2006.

2.4. Blijkens de registratie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW) is de auto niet eerder geregistreerd dan op 3 december 2003, zijnde de datum waarop eiser de auto als bestelauto liet registreren.

3. Geschil

In geschil is primair of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Subsidiair is in geschil of het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd is met bij eiser gewekt vertrouwen.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

4.2. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd;

De gemachtigde van eiser:

B en C zijn de personen van wie de verklaringen in de stukken zitten. De rechtbank kan zo nodig vragen aan hen stellen.

Eiser en zijn zoon, zagen een bus met dubbele cabine en gingen naar de garage. De bedoeling was met name om met de auto naar Turkije te rijden. Dat heeft hij een jaar of drie gedaan. Toen heeft eiser de auto verkocht. Later kwam deze naheffingsaanslag.

Bij de RDW staat de auto nog steeds als bestelauto geregistreerd, terwijl de belastingdienst stelt dat het een personenauto is. Op de RDW mag je afgaan.

De auto is in februari 2000 in gebruik genomen. Eiser denkt dat dit in Duitsland was. De auto is waarschijnlijk eind 2003 door Garagebedrijf D in Nederland ingevoerd.

Ter verkrijging van een Nederlands kenteken moest de auto worden gekeurd. De auto is heel snel na de invoer aan eiser verkocht en op eisers naam gezet. Eiser is de eerste op wiens naam het kenteken is gezet of de RDW moet zich hebben vergist. De auto was ook niet geregistreerd op naam van Garagebedrijf D.

Het enige wat Garagebedrijf D heeft gedaan, is invoeren en laten keuren.

De auto is als bestelauto aangegeven. Men koopt de auto voor een bepaald doel.

Er zat een geel kenteken op. De letters erop behoren bij een bedrijfsauto: dus grijs kenteken.

Wij weten niet van wie de auto is geweest. Als eiser had geweten dat BPM was verschuldigd, dan zou hij de auto niet voor dat bedrag hebben gekocht. Het ging erom hoeveel mensen en bagage in de auto konden.

Als er open ramen in zaten, dan had achterin een bankje kunnen worden geplaatst, zodat nog meer mensen erin konden. Maar zij hebben die nooit erin laten zetten. Eiser heeft niets aan de auto veranderd.

De APK-keurmeester zei dat eiser vanuit Leiden meteen naar hem toekwam om de auto te laten keuren.

Het is raar dat zo’n auto wordt toegelaten, maar dat men dan geen BPM heft. Misschien was het eerst een bedrijfsauto en is deze in de garage veranderd.

De wet BPM is duidelijk, maar als burger mag men afgaan op de RDW, die de auto als bedrijfsauto aanmerkt. Dan moet je de wet erbij halen om te zien dat het een personenauto is. Eiser heeft niet geprobeerd de belasting te omzeilen. Hij heeft, strikt genomen, een auto gekocht die niet voldoet aan de criteria voor een bedrijfsauto.

Misschien legt de RDW andere maatstaven aan dan de douane. Eiser deed aangifte in het vertrouwen dat de gegevens van de RDW juist waren.

Eisers zoon is erbij geweest, toen door verweerder de indruk werd gewekt dat geen BPM zou zijn verschuldigd als zij aantoonden dat de auto ten tijde van de koop door eiser in dezelfde staat verkeerde als die ten tijde van de controle.

Ik ben bezig met het kopen van een auto. De garage zei mij dat het kenteken maandag komt en dat ik de auto de vrijdag erna op mijn naam kan laten zetten. Er komt eerst een kenteken, dan komen de platen en dan moet de auto op naam worden gesteld.

In het verslag van het hoorgesprek staat een afspraak. Waarom zou men iets aantonen als het geen zin heeft? De burger mag daarop vertrouwen.

Eiser is naar Garagebedrijf D teruggegaan. Die heeft geen belang erbij om te zeggen dat hij de auto heeft omgebouwd.

Zoon:

Mijn vader is met iemand van Garagebedrijf D naar het postkantoor gegaan, omdat wij de weg in Leiden niet kennen. Ik ben in de garage gebleven. Mijn vader moest deel 2 en 3 afgeven en toen werd de auto op zijn naam gezet. Daarna kreeg de garage een vrijwaring. De auto stond al met een Nederlands kenteken voor de deur. Wij hebben geen auto ingeruild.

C:

Ik vraag mij af of een auto waarvoor geen BPM is betaald, wel een kenteken kan krijgen.

Verweerder:

Deel 1A van het kentekenbewijs is op 13 november 2003 afgegeven. Dat is het moment van goedkeuring door de RDW; het betreft een type-goedkeuring. Bij de type-goedkeuring wordt een fiscale categorie aan de auto toegekend. Voor eiseres auto was dat B: bestelauto. Nu is de auto een personenauto. Deel 1B is gekoppeld aan een bepaalde naam. Deel 1A en deel 1B vormen tezamen de registratie van de kentekenhouder. Op 3 december 2003 is het kenteken op naam van eiser gesteld.

Niemand weet wat er precies is gebeurd of wie iets heeft gedaan in het tijdsverloop van drie weken tussen 13 november 2003 en 3 december 2003.

De RDW zou de auto nooit in categorie B hebben ingedeeld, indien deze destijds verkeerde in de huidige toestand van personenauto.

De BPM is terecht van eiser nageheven, omdat hij niet kan aantonen dat de auto bij een voorafgaande kentekenhouder bestelauto was.

Artikel 12a van de Wet BPM is een fictiebepaling, met name het derde lid ervan. Beoogd is problemen/onduidelijkheden te omzeilen. Anders zou zich de situatie kunnen voordoen dat niemand voor de BPM-schuld zou kunnen worden aangesproken. Het zou niet reëel zijn dat de eerste kentekenhouder zou kunnen aantonen dat hij een auto niet heeft omgebouwd.

Na de constatering is een bericht aan de RDW gezonden dat de auto een personenauto is. Ik heb een stuk van juni 2007 waarin de auto ook als zodanig staat genoemd.

In het verweerschrift is al aangegeven dat de tekst van de naheffingsaanslag geen twijfel erover liet bestaan dat door de eerste kentekenhouder BPM verschuldigd was. Tijdens de hoorzitting liet eiser blijken dat hij met bewijsstukken wilde komen. Als hij dat wil, is het onfatsoenlijk om te zeggen dat hij niets meer zou mogen aanvoeren. Het zou ook nog mogelijk kunnen zijn dat er gegevens boven water zouden komen. Het is natuurlijk zaak de feiten zo duidelijk mogelijk te krijgen. Alle informatie is potentieel relevant voor artikel 12a van de Wet BPM. Maar dat betekent niet dat het tot de gevolgen leidt die eiser in zijn hoofd had.

Kentekenplaten zijn altijd geel.

Op het moment van afgifte van deel 1 wordt het kenteken afgegeven. Dit is nog niet gekoppeld aan een naam.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Blijkens artikel 1, eerste lid, van de Wet BPM (tekst met ingang van 1 januari 2006) wordt onder de naam ‘belasting van personenauto’s en motorrijwielen’ een belasting geheven met betrekking tot personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s.

Het tweede lid van genoemd artikel houdt, voor zover hier van belang, in dat de belasting is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

In artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM is, voor zover hier van belang, bepaald dat, ingeval een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon, de belasting is verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

5.2. Ingevolge artikel 12a, eerste lid, eerste volzin, van de Wet BPM kan, ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto (…) waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van een feit als bedoeld in artikel 1, derde of vierde lid, niet is betaald, de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken is gesteld op het moment van constatering.

In het derde lid van artikel 12a van de Wet BPM is bepaald dat, indien degene bij wie de belasting wordt nageheven, aantoont dat de personenauto (…) op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat het een personenauto (…) was, (…), de belasting kan worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling.

5.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt de auto niet voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto als bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet BPM en sprake is van een personenauto als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet BPM. Op grond van het feit dat eiser degene was op wiens naam de auto voor de eerste maal op kenteken werd gesteld, is met inachtneming van de onder 5.1. en 5.2. opgenomen wettelijke bepalingen de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd.

5.4. Eiser beroept zich op gewekt vertrouwen. Hij voert hiertoe aan dat tijdens de hoorzitting de indruk is gewekt dat de naheffingsaanslag zou worden vernietigd indien eiser zou aantonen dat de auto ten tijde van de aankoop door hem (op of omstreeks 3 december 2003) reeds een personenauto was.

De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de naheffingsaanslag was reeds aan eiser medegedeeld dat de belasting van hem werd nageheven, omdat hij de eerste kentekenhouder was. Hieraan doet niet af dat eiser op zijn verzoek na de hoorzitting nadere gegevens mocht aandragen. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, zou het niet fatsoenlijk zijn geweest eiser het door hem gevraagde te weigeren, terwijl wellicht nog nuttige informatie naar voren zou komen.

5.5. Eiser beroept zich voorts kennelijk erop dat bij hem het vertrouwen was gewekt dat sprake was van een bestelauto, omdat de auto als zodanig bij de RDW was geregistreerd.

Deze grief treft evenmin doel. Voormelde registratie doet niet eraan af dat, nadat de registratie had plaatsgevonden, aan de auto zodanige werkzaamheden kunnen hebben plaatsgehad, dat geen sprake meer was van een bestelauto.

5.6. Op grond van al het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.