Home

Rechtbank Haarlem, 22-04-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:6321 ECLI:NL:RBHAA:2008:6369 BN3997, 06/6623

Rechtbank Haarlem, 22-04-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:6321 ECLI:NL:RBHAA:2008:6369 BN3997, 06/6623

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 april 2008
Datum publicatie
25 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BN3997
Zaaknummer
06/6623

Inhoudsindicatie

Anoniementarief. Ontbreken handtekening bij loonbelastingverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6623

Uitspraakdatum: 22 april 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Aan eiser is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag (aanslagnummer Z) loonbelasting/premie volksverzekeringen (lb/pvv) opgelegd ten bedrage van fl 263.708 (€ 119.665) (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede bij afzonderlijke beschikking een boete van fl 65.927 (€ 29.916).

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 mei 2006 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 6.508 en de boete verminderd tot een bedrag van € 651.

Eiser heeft daartegen bij brief van 3 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 7 juni 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2007 te Haarlem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. Namens verweerder is verschenen C en D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser exploiteerde tot 1 oktober 2000 een uitzendbureau, de uitzendkrachten werden ingezet voor schoonmaakwerkzaamheden.

2.2 Naar aanleiding van een op 24 september 2003 ingesteld boekenonderzoek is met dagtekening 24 december 2003, over 1998 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

2.3 Het bedrag van € 6.508 aan enkelvoudige belasting bestaat, naast een niet in geschil zijnde correctie van € 3.517 aan enkelvoudige belasting, uit een bedrag van € 2.991 dat betrekking heeft op het niet ondertekend zijn van, de voor het overige volledig ingevulde, loonbelastingverklaring ten name van mevrouw A. In verband hiermee heeft verweerder het verschil tussen het bij mevrouw A ingehouden normale tabeltarief en het anoniementarief nageheven. De correctie van € 3.517 houdt verband met het zich legitimeren met een zichtbaar vervalst Nederlands paspoort.

2.4 Mevrouw A, de engelse nationaliteit bezittend, is van 1995 tot 1999 bij eiser werkzaam geweest.

2. Geschil

In geschil is de vraag of verweerder terecht het anoniementarief op mevrouw A heeft toegepast. Voorts is in geschil of terecht een boete is opgelegd.

De correctie van € 3.517 is niet in geschil.

Eiser stelt primair dat het Anoniementarief ten onrechte is toegepast in verband met het feit dat mevrouw A wel degelijk bekend was en niet anoniem. Eiser verwijst daartoe naar de door mevrouw A verstrekte identiteitspapieren, het aan mevrouw A toegekende sofinummer, de bekendheid van eiser met het adres en het nummer van de bankrekening en de door de vreemdelingenpolitie afgegeven “vergunning tot verblijf”. Subsidiair stel eiser dat verweerder zijn recht verspeeld heeft om alsnog na te heffen omdat bij eerder, op 1998 betrekking hebbende, boekenonderzoeken van Belastingdienst en het GAK geen correcties aangebracht zijn.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verlaging van de aanslag tot op een bedrag van € 3.517 exclusief heffingsrente.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3. Beoordeling van het geschil

3.1 Het in geschil zijnde deel van de naheffingsaanslag heeft betrekking op het door verweerder in aanmerking genomen anoniementarief ten aanzien van mevrouw A vanwege het ontbreken van een door mevrouw A ondertekende loonbelastingverklaring.

3.2 Ingeval sprake is van het niet aanwezig zijn van een loonbelastingverklaring terwijl inhoudingsplichtige wel beschikt over de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de desbetreffende werknemer danwel de loonbelastingverklaring waarover de inhoudingsplichtige beschikt, niet door de betrokken werknemer is ondertekend, is HR 8 juni 2007, nr. 43 045, van belang. De Hoge Raad overwoog voor zover hier van belang:

“3.2.3. Op grond van de tussen het bepaalde in artikel 26b en artikel 29, lid 4, van de Wet bestaande samenhang - welke ook de wetgever voor ogen heeft gestaan, blijkens de in de onderdelen 2.1 en 2.2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven wetsgeschiedenis - moet onder het verstrekken van naam, adres en woonplaats door de werknemer aan de inhoudingsplichtige, op niet-nakoming van de verplichting waartoe eerstvermeld artikel een sanctie stelt, worden verstaan het verstrekken van die gegevens op de wijze als in laatstvermeld artikellid geregeld, dus door middel van een loonbelastingverklaring. Daaruit volgt dat, ingeval de verstrekking van naam, adres of woonplaats van de werknemer niet door middel van een loonbelastingverklaring is geschied, het in artikel 26b voorgeschreven anoniementarief moet worden toegepast, ook in het geval waarin de inhoudingsplichtige langs andere weg van naam, adres en woonplaats van de werknemer op de hoogte is.

Middel I slaagt derhalve.

3.3.1. Middel II is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat toepassing van het anoniementarief achterwege dient te blijven in het geval waarin van een werknemer weliswaar een loonbelastingverklaring in de loonadministratie aanwezig is, maar daarop de handtekening van de werknemer ontbreekt.

3.3.2. De handtekening strekt ertoe buiten twijfel te stellen wie de verklaring heeft ingevuld. Zonder die handtekening kan in het algemeen niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verstrekte gegevens en verklaringen daadwerkelijk afkomstig zijn van degene die in de verklaring wordt genoemd. Mede gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 3.2.3 is overwogen, moet worden geoordeeld dat indien de handtekening ontbreekt, in het algemeen de gegevens niet zijn verstrekt als in artikel 26b in verbinding met artikel 29, lid 4, van de Wet bedoeld, zodat het in artikel 26b voorgeschreven anoniementarief moet worden toegepast.

Ook middel II slaagt derhalve”.

3.3 Niet in geschil is dat eiser met betrekking tot mevrouw A, naast een identiteitsbewijs in de zin van artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, beschikte over een niet ondertekende loonbelastingverklaring met vermelding van de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van mevrouw A. Nu de handtekening ertoe strekt buiten twijfel te stellen wie de verklaring heeft ingevuld leidt het ontbreken van de handtekening in het algemeen tot het van toepassing zijn van het anoniementarief. Dit is evenwel anders ingeval op andere wijze met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verstrekte gegevens en verklaringen daadwerkelijk van de betrokken werknemer afkomstig zijn en aan de juistheid van de verstrekte gegevens niet behoeft te worden getwijfeld.

3.4 Eiser heeft ter zitting onweersproken verklaard dat mevrouw A de Nederlandse taal niet machtig was en dat om die reden de loonbelastingverklaring in het bijzijn en op aanwijzing van mevrouw A, is ingevuld door een werknemer van eiser en dat de in dat verband gestelde vragen door mevrouw A correct zijn beantwoord. Vervolgens heeft - naar eiser ter zitting heeft toegelicht - de betrokken werknemer abusievelijk vergeten de loonbelastingverklaring door mevrouw A te laten ondertekenen. De loonbelastingverklaring is onder het zogenoemde “invulblok ondertekening” wel voorzien van een plaatsnaam (Z) en is gedagtekend op 1 maart 1995. De ter zitting afgelegde verklaring van eiser omtrent de wijze waarop de loonbelastingverklaring tot stand is gekomen, acht de rechtbank geloofwaardig. De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verstrekte gegevens en verklaringen, zoals vermeld in de loonbelastingverklaring daadwerkelijk afkomstig zijn van mevrouw A en dat niet behoeft te worden getwijfeld aan de juistheid van de ingevulde gegevens. Nu ook zonder handtekening buiten twijfel is dat de verstrekte gegevens en verklaringen daadwerkelijk van mevrouw A afkomstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen plaats is voor toepassing van het anoniementarief. Met betrekking tot de op mevrouw A betrekking hebbende correctie is het gelijk aan eiser.

3.5 Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd van 25% wegens grove schuld. De boete is vervolgens door verweerder bij uitspraak op bezwaar tot op 10% verminderd in verband met de vertraagde afhandeling in de bezwaarfase. Voor zover de boete betrekking heeft op een niet in geschil zijnde correctie van € 3.517 blijft deze in stand. Deze correctie houdt verband met het zich legitimeren met een zichtbaar vervalst Nederlands paspoort is. De rechtbank acht het in zoverre aan de grove schuld van eiser te wijten dat te weinig belasting op aangifte is afgedragen. De boete is voorts passend en geboden.

3.6 Sedert de aankondiging van de op 24 december 2003 opgelegde boete is meer dan twee jaar verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een zo lange duur van behandeling rechtvaardigen. Dit brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. In verband hiermee zal de rechtbank de boete met 10% matigen tot (9% van € 3.517) € 316. Dat reeds in de uitspraak op bezwaar rekening is gehouden met de vertraagde behandeling in de bezwaarfase brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat de kennisgeving waarbij de boete tot op 10% werd verlaagd dateert van 13 april 2006 en ook sindsdien meer dan twee jaren zijn verstreken.

3.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

4. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot op € 3.517 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

-vermindert de boete tot op € 316 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Rijnders, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.