Home

Rechtbank Haarlem, 12-08-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:7238, 08_6610

Rechtbank Haarlem, 12-08-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:7238, 08_6610

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 augustus 2009
Datum publicatie
6 april 2017
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:2881
Zaaknummer
08_6610
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 52

Inhoudsindicatie

artikel 52 AWR

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/6610

Uitspraakdatum: 12 augustus 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort, verweerder.

08/6610

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.821 met dagtekening 30 november 2007 (aanslagnummer [# 1] ). Tegelijkertijd is aan eiser een verzuimboete van € 794 opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 september 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.431 en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 6 oktober 2009, ontvangen bij de rechtbank op 16 oktober 2009, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk in afschrift verstrekt aan eiser.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009. Eiser is daar in persoon verschenen met diens gemachtigde [A] . Namens verweerder is verschenen mr. A.M. Majoor.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiser was in 2004 als directeur/enig aandeelhouder in dienst van [B] B.V. (hierna: [B] B.V.), gevestigd te [C] . Van deze vennootschap genoot eiser een loon van € 34.310.

2.2.

[B] B.V. heeft in het onderhavige jaar een auto van het merk Mercedes [# 2] , met kentekennummer [# 3] , ter beschikking gesteld aan eiser. De catalogusprijs van deze auto bedroeg € 50.605.

2.3.

Sinds 1 december 2003 exploiteert eiser een belwinkel in de vorm van de eenmanszaak [D] , gevestigd te [E] .

2.4.

Eiser heeft het hem uitgereikte aangiftebiljet IB/PVV 2004 niet teruggestuurd, ook niet na de aan hem verzonden aanmaning met dagtekening 1 september 2005, waarin eiser tot 1 oktober 2005 in de gelegenheid is gesteld het aangiftebiljet terug te sturen. Op 17 april 2007 heeft eiser aangifte IB/PVV 2004 gedaan.

2.5.

In voormelde aangifte heeft eiser melding gemaakt van de looninkomsten van [B] B.V. ad € 34.310. Eiser heeft bij brief van 12 september 2007 verzocht om het negatieve resultaat van € 16.489 van [D] alsnog in aanmerking te nemen.

2.6.

Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder, naast de door eiser aangegeven looninkomsten van € 34.310 en het nader aangegeven verlies van [D] van

€ 16.489, rekening gehouden met niet aangegeven opbrengst van telefoonkaarten ad

€ 48.000. De aanslag is aldus vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.821. Tevens is een verzuimboete opgelegd van € 794 wegens het voor de vierde maal te laat doen van aangifte.

2.7.

Bij brieven van 9 juli 2008, 5 augustus 2008 en 13 augustus 2008 heeft verweerder eiser verzocht om primaire bescheiden ten aanzien van de door eiser op 2 juli 2008 overgelegde rittenregistratie, ten aanzien van het aangegeven verlies van € 16.489 en ten aanzien van het startkapitaal van de onderneming. Eiser heeft hierop niet gereageerd.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de winstbijtelling van € 48.000 teruggenomen evenals het geaccepteerde verlies van [D] van € 16.489 en een bijtelling privégebruik auto ter zake van de door [B] B.V. aan eiser ter beschikking gestelde auto in aanmerking genomen van € 10.121 (22%). Aldus heeft verweerder het bij aanslag vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 44.431. Tevens heeft hij de verzuimboete gehandhaafd.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1.

In geschil is:

  1. of de bijtelling voor privégebruik auto terecht is toegepast, in het bijzonder of eiser heeft doen blijken dat hij in het onderhavige jaar de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt; De hoogte van deze correctie is niet in geschil.

  2. of het verlies van € 16.489 van [D] terecht niet in aanmerking is genomen;

  3. of de verzuimboete terecht is opgelegd.

3.2.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.821.

3.4.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

Bijtelling privé-gebruik auto

4.1.

Artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2004), hierna: de Wet, bepaalt voor zover hier van belang:

“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, wordt op jaarbasis ten minste 22% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt de onttrekking gesteld op nihil.

(…)

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

(…)

7. Voor de toepassing van dit artikel wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privé-doeleinden plaats te vinden.”

4.2.

Het op het vierde lid van voormelde bepaling gebaseerde artikel 9 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: UR IB 2001) bepaalt:

De rittenregistratie als bedoeld in artikel 3.20 van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:

a. merk, type en kenteken van de auto;

b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

c. per rit:

1. datum;

2. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

3. beginadres en eindadres;

4. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

5. het karakter van de rit.

4.3.

Op eiser rust de last om aan te tonen dat hij in het onderhavige jaar de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. De wetgever heeft gekozen voor een zware vorm van bewijslast voor degene die wil voorkomen dat hij een bijtelling krijgt wegens privégebruik. Het enkel aannemelijk maken dat er 500 of minder privékilometers gereden zijn is daartoe niet voldoende; de wetgever verlangt dat dit blijkt. Hierbij geldt de vrije bewijsleer, hetgeen voor dit geval betekent dat het bewijs niet slechts beperkt is tot een rittenadministratie, maar dat dit ook geleverd kan worden door andere middelen. Daarbij zij opgemerkt dat de rechter vrij is in de keuze en waardering van de bewijsmiddelen.

4.4.

Eiser stelt dat hij de auto in 2004 voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt en heeft ten bewijze van deze stelling een kilometeradministratie van alle gereden kilometers, een registratie van de privé gereden kilometers alsmede een kilometer- en een brandstofafrekening van de leasemaatschappij overgelegd. Volgens de kilometeradministratie van eiser is met de auto 345 kilometer privé gereden.

4.5.

De rechtbank stelt voorop dat een rittenregistratie niet bij voorbaat dient te worden verworpen indien deze niet aan alle in 4.2. aangehaalde vereisten van de UR IB 2001 voldoet, doch dat een administratie tenminste zodanig sluitend dient te zijn dat daaruit eenduidig kan worden afgeleid hoeveel kilometers met de auto privé is gereden. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde kilometeradministratie te onbetrouwbaar is en te veel onnauwkeurigheden bevat om de conclusie te rechtvaardigen dat eiser overtuigend heeft aangetoond dat hij de hem ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat het is voorgekomen dat hij ritten niet in zijn administratie heeft genoteerd. Dit betekent dat de genoteerde eindstand in de administratie van eiser in die gevallen niet overeenkomt met de stand op de kilometerteller, dat eiser die extra kilometers in andere ritten heeft gecompenseerd en op die wijze de kilometeradministratie in overeenstemming heeft gebracht met de stand op de kilometerteller. Dit heeft weer tot gevolg heeft dat de kilometeradministratie niet in alle gevallen na beëindiging van een rit de werkelijke stand van de kilometerteller weergeeft. Daarnaast ontbreekt de primaire vastlegging van de gereden kilometers waarop de kilometeradministratie is gebaseerd; eiser heeft ter zitting verklaard daar niet (meer) over te beschikken. Voorts komen er discrepanties voor tussen de kilometeradministratie en de tankgegevens in die zin dat verschillende malen getankt is terwijl op die dag niet is gereden, namelijk op 23 mei, 15 en 29 augustus, 12 september en 3 oktober, dan wel dat verschillende malen ergens getankt is, terwijl op die dag niet in die buurt is gereden, namelijk op 7 augustus en 26 november. Tot slot geeft, blijkens de tankpasgegevens van de leasemaatschappij, de kilometeradministratie geen aansluiting tussen de getankte hoeveelheid diesel en de opgegeven kilometers, omdat - uitgaande van een gemiddeld dieselverbruik van de auto van 1:20 - in verschillende periodes volgens de kilometeradministratie onmogelijk veel met de auto is gereden, bijvoorbeeld in de periode van 11 tot en met 27 december 2.245 kilometer bij een getankte hoeveelheid van 55 liter.

4.6.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. De omstandigheid dat, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, hij niet in alle gevallen met de tankpas betaald heeft, maar contant, maakt dit oordeel niet anders. Gelet daarop gaat de rechtbank voorbij aan het ten bewijze van die stelling door eiser ter zitting gedane aanbod om alsnog tanknota’s te overleggen. De correctie bijtelling privégebruik auto is derhalve terecht aangebracht. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Verlies [D]

4.7.

Indien niet dan wel niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (artikel 27e AWR).

4.8.

Verweerder heeft, naar aanleiding van door de FIOD verstrekte informatie dat eiser mogelijk betrokken was bij een fraude met telefoonkaarten en naar aanleiding van zijn constatering dat het blijkens de jaarrekening behaalde winstpercentage erg laag was, teneinde het aangegeven resultaat uit onderneming te kunnen beoordelen, eiser bij brief van 9 juli 2008 verzocht de volgende inlichtingen en bescheiden te verstrekken:

1. de vastleggingen van de gevoerde gesprekken (flexfone);

2. de achterliggende bescheiden, zoals de call detail rapporten;

3. de inkoopfacturen telefonie ad € 38.867;

4. huurnota’s ad € 16.512;

5. de bankbescheiden van het startkapitaal van € 10.000.

Aangezien aan dit verzoek geen gehoor werd gegeven heeft verweerder eiser nogmaals bij brieven van 5 en 13 augustus 2008 in de gelegenheid gesteld om te reageren. In laatstvermelde brief heeft verweerder eiser erop gewezen dat in het geval niet aan haar verzoek wordt voldaan, de bewijslast zal worden omgekeerd en verzwaard bij het doen van uitspraak op bezwaar. Bij gebreke van enige reactie van de zijde van eiser heeft verweerder het geclaimde verlies in de uitspraak op bezwaar niet geaccepteerd, omdat eiser niet heeft doen blijken dat het gestelde verlies is geleden.

Eerst bij het instellen van beroep bij de rechtbank heeft eiser enige inzage gegeven in de sub 3 en 4 verzochte inkoop- en huurgegevens en daartoe enkele bescheiden overgelegd (bijlagen 6 en 7 bij het beroepschrift). Omtrent de sub 5 verzochte gegevens heeft eiser ter zitting gesteld dat hij deze gegevens niet kan verschaffen omdat dit bedrag contant is betaald. Eiser heeft deze stelling, die door verweerder wordt betwist, op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ook voor het niet verstrekken van de sub 1 en 2 verzochte gegevens (flexfone bestanden en call details) heeft eiser geen aannemelijke verklaring gegeven. Bovendien heeft hij hierover wisselend verklaard. In de eerste plaats heeft hij dienaangaande gesteld dat de flexfone bestanden en de call details naar aanleiding van twee in 2004 bij [D] ingestelde controles door de Belastingdienst zijn gekopieerd en meegenomen. In de tweede plaats heeft eiser dienaangaande gesteld dat bij het hoorgesprek van 26 maart 2008 de gehele administratie is meegebracht inclusief de flex fone- en de call detailrapporten en zijn verstrekt aan de controlerend ambtenaar [F] . In de derde plaats heeft eiser dienaangaande gesteld dat de flexfone bestanden en call details niet bewaard zijn gebleven omdat de computer waarop deze gegevens bewaard waren bij de verkoop van [D] in 2005 is overgedragen aan de koper, [G] B.V. De rechtbank merkt daarbij op dat het dermate onzorgvuldig omspringen met gegevens ten aanzien waarvan een bewaarplicht geldt voor rekening en risico van eiser komt. Voor geen van voormelde stellingen heeft eiser enig bewijs bijgebracht.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat met het niet verstrekken van de sub 1, 2 en 5 verzochte bescheiden en inlichtingen niet volledig is voldaan aan de verplichting zoals geformuleerd in artikel 47 van de AWR. Dit betekent dat de rechtbank overeenkomstig artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond zal verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.

4.9.

Eiser heeft in de tot de jaarrekening behorende winst- en verliesrekening het verlies van € 16.489 als volgt berekend:

Bruto resultaat

Omzet

180.074

Inkoop

147.760

Totaal bruto resultaat

32.314

Bedrijfskosten

Personeelskosten

22.890

Afschrijvingskosten

2.190

Huisvestings- en inventariskosten

19.876

Inkoop-, vervoer- en verkoopkosten

239

Financieringskosten

65

Algemene kosten

3.543

Netto resultaat

- 16.489

Eiser heeft geen of onvoldoende bewijs verschaft ter onderbouwing van deze cijfers; de toelichting op de winst- en verliesrekening is onvoldoende. Afgezien van enkele bij het beroepschrift gevoegde bewijsstukken met betrekking tot inkoop- en huisvestingskosten, heeft eiser ter onderbouwing van deze cijfers geen enkel primair (ontleend aan de administratie) bewijsstuk overgelegd. Met name is geen inzicht gegeven in de omzetgegevens omdat de flexfone gegevens en call details ontbreken en zijn met de door eiser bij het beroepschrift gevoegde facturen van [B] B.V. van ultimo 2004, in totaal € 35.772,35, de totale inkoopkosten van € 147.760 slechts zeer ten dele onderbouwd. Van de overige bedrijfskosten heeft eiser in het geheel geen bewijs overgelegd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan doen blijken, dat hij in 2004 verlies heeft geleden. Verweerder heeft het gestelde verlies over 2004 terecht niet geaccepteerd. Ook in zoverre is het beroep ongegrond.

Boete

4.10.

Verweerder heeft aan eiser een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van de vereiste aangifte. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de AWR wordt met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door hem gestelde termijn van tenminste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte. In het derde lid is bepaald dat de inspecteur de belastingplichtige daarna kan aanmanen binnen een door hem gestelde termijn aangifte te doen. Indien de belastingplichtige de aangifte niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn (van aanmaning) heeft gedaan, vormt dit ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 1.134 kan opleggen. Op grond van paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 bedraagt de boete in geval van een vierde verzuim € 794.

4.11.

Nu niet bestreden is dat eiser de aangifte niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend, en dat dit een vierde verzuim betreft, oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht een boete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte heeft opgelegd. Mede gelet op de omstandigheid dat het bedrag van de aanslag positief is, acht de rechtbank een boete van € 794 passend en geboden. Ook in zoverre is het beroep ongegrond.

5 Proceskosten

6 Beslissing