Rechtbank Haarlem, 19-02-2009, BH3508, 08/4937
Rechtbank Haarlem, 19-02-2009, BH3508, 08/4937
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 19 februari 2009
- Datum publicatie
- 26 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BH3508
- Zaaknummer
- 08/4937
Inhoudsindicatie
Vergoeding voor de omzetbelasting. Subsidie voor de exploitant van een sporthal is geen prijssubsidie, aangezien de terzake de verhuur in rekening gebrachte huurprijzen overeenkomt met in de regio gangbare prijs
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4937
Uitspraakdatum: 19 februari 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Y, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 met dagtekening 29 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 78.724, alsmede bij beschikking van dezelfde datum de heffingsrente vastgesteld op € 11.800. Tevens is aan eiseres op dezelfde datum een boete opgelegd ten bedrage van € 4.537.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 juni 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 23.452. Voorts is de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 2.345 en de boete tot een bedrag van € 3.514.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 10 juli 2008, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2009.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde [naam], bijgestaan door [naam], de penningmeester van eiseres, alsmede [naam] en [naam], beiden werkzaam bij de gemeente [naam]. Namens verweerder is verschenen [naam], bijgestaan door [naam]. Eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres exploiteert sinds 1987 een sportcentrum aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] (gemeente [naam]). Dit sportcentrum bestaat uit een sporthal, een fitnesscentrum en een kantine. Eiseres stelt de sporthal aan diverse sportverenigingen ter beschikking tegen een uurtarief van circa f. 60,- (circa € 27,-) voor onder meer handbal, voetbal en volleybal. Tevens exploiteert zij een fitnesscentrum en kantine. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ter zake van deze activiteiten aangemerkt kan worden als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
2.2. Naast de inkomsten uit onder 2.1. genoemde activiteiten ontvangt eiseres sinds 1987 jaarlijks een subsidie van de gemeente [naam], de rechtsvoorgangster van de gemeente [naam] (hierna: de gemeente). Tot de stukken van het geding behoort een tussen partijen op 9 februari 2000 gesloten “Meerjarige budgetsubsidie-overeenkomst [naam eiseres] en Gemeente [naam]”. Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
De gemeente [naam] en [naam eiseres] te [vestigingsplaats] komen het volgende overeen:
1. Algemene voorwaarden;
De Algemene Subsidieverordening van de gemeente [naam] is voor zover deze overeenkomst daarvan niet afwijkt op deze overeenkomst van toepassing.
De subsidieovereenkomst is pas te wijzigen nadat partijen over de inhoud van de wijziging tot overeenstemming zijn gekomen.
2. Specifieke voorwaarden;
De Stichting voert met inachtneming van de doelstellingen van de stichting jaarlijks overleg over de te leveren bijdragen aan het gemeentelijk sportaccommodatiebeleid.
Bij de aanvang van de contractperiode levert de Stichting een prestatieplan in.
Dit plan bevat het beleid ten aanzien van de verhuur van de sporthal aan plaatselijke verenigingen,
aan sportbonden en aan verenigingen die niet in de gemeente [naam] zijn gevestigd.
Ook het beleid ten aanzien van verhuur t.b.v. evenementen wordt beschreven.
In het plan wordt tevens het tarieven beleid beschreven.
3. Diensten en prestaties
De Stichting levert ten behoeve van de behoefte aan een goede sportaccommodatie de volgende diensten:
1. een goede sportaccommodatie, voldoende schoon, verlicht, verwarmd en onderhouden tegen een algemeen geldend en zo goed mogelijk kosten dekkend tarief t.b.v. verenigingsgebruik, particulier gebruik en gebruik door sportbonden. (een bedrag van f 60,-- per uur kan daarbij als uitgangspunt dienen.)
2. een fitnessvoorziening, voldoende schoon, verlicht, verwarmd en van deskundige begeleiding voorzien maar die wel kostendekkend dient te worden geexploiteerd.
3. gebruik van de hal als evenementenhal voor zover daar maatschappelijke behoefte aan bestaat en het gebruik als sporthal niet wordt belemmerd.
4. bevordert nieuwe sportaktiviteiten om de recreatieve en sportieve behoeften optimaal te dienen en de sporthal optimaal te benutten.
4. Budget
Voor de budgetperiode 2000 tm 2003 stelt de gemeente voor de uitvoering van de boven omschreven diensten van de Stichting f 188.000,-- beschikbaar per jaar. (normale exploitatie)
Groot onderhoud komt voor rekening van de gemeente [naam], mits vooraf voldoende besproken, erkend en in meerjarenraming begroot.
5. Bevoorschotting
De bevoorschotting geschiedt in 4 termijnen, te voldoen op de 1e dag van het nieuwe kwartaal.
In het eerste, derde en vierde kwartaal wordt 23% van het toegekende subsidiebedrag uitgekeerd, in het tweede kwartaal 31% in verband met de te betalen vakantiegelden.
(…)
8. Rapportage
De Stichting brengt eenmaal, per kalenderjaar een verslag uit voor1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de budgetsubsidie is verkregen.
Dit verslag bevat de financiele rekening en een overzicht van de verleende diensten en de gehanteerde tarieven.
9. Looptijd
De subsidie-overeenkomst geldt voor de periode 2000 tm 2003. In het laatste jaar van deze periode wordt de overeenkomst geevalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zijn in belangrijke mate richtinggevend voor de inhoud van de subsidie-overeenkomst vanaf 2003.
(…)
Voor de jaren 2004 en 2005 hebben de gemeente en eiseres geen subsidieovereenkomst vastgesteld.
2.3. De gemeente heeft aan eiseres in de periode 2002 tot en met 2005 de volgende subsidiebedragen toegekend:
2002 € 96.213
2003 €102.291
2004 €106.524
2005 €104.750
2.4. De gemeente heeft in 2000 aangegeven dat zij de aan eiseres verstrekte subsidies wenste te verminderen. Zij heeft eiseres in dat kader verzocht om de prijs voor de terbeschikkingstelling van de sporthal te verhogen, zodat het exploitatietekort van eiseres en daarmee haar subsidiebehoefte zou afnemen. Eiseres was het met deze gedachtegang van de gemeente niet eens. Zij vreesde dat bij verhoging van de prijs de afnemers hun contracten zouden beëindigen, waardoor haar omzet zou afnemen en haar subsidiebehoefte zou toenemen. Naar aanleiding van deze discussie is, bij wijze van compromis, het bepaalde onder 3.1. in voornoemde subsidieovereenkomst overeengekomen.
2.5. In 2000 heeft eiseres haar fitnesscentrum uitgebreid door middel van een aanbouw. De in verband daarmee in rekening gebrachte omzetbelasting heeft zij toentertijd niet in aftrek gebracht. Eiseres heeft bij brief van 6 april 2004 aan verweerder alsnog te kennen gegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om, mede gezien het besluit van 19 december 2003, nr. CPP 2003/3045 M (V-N 2004/4.25), het ter beschikking stellen van haar sportaccommodatie niet als vrijgestelde verhuur aan te merken maar als een (naar het verlaagde tarief) belaste prestatie, bestaande uit de terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie. Daarbij heeft zij een gecorrigeerde afrekening over 2002 ingediend. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een buiten de termijn ingediend bezwaarschrift dat hij ambtshalve in behandeling heeft genomen. Bij brief van 25 januari 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het verzoek van eiseres voor toewijzing in aanmerking komt. Tevens merkt verweerder op dat hij voornemens is om de omzetbelastinggevolgen van de door de gemeente jaarlijks toegekende subsidie ter dekking van het exploitatietekort, nader uit te zoeken en eiseres te zijner tijd over de uitkomst daarvan te berichten.
2.6. Bij brief van 6 september 2007 heeft verweerder de in geding zijnde naheffingsaanslag aangekondigd.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de door eiseres van de gemeente ontvangen subsidies aangemerkt kunnen worden als (belastbare) prijssubsidies, hetgeen verweerder stelt en eiseres bestrijdt. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is voorts in geschil of de subsidie een vergoeding vormt voor van omzetbelasting vrijgestelde prestaties, te weten de verhuur van onroerende zaken, hetgeen eiseres stelt en verweerder bestrijdt.
3.2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de subsidie (mede) de vergoeding vormt voor een belaste prestatie, is eiseres, anders dan verweerder, van mening dat de naheffingsaanslag voor zover betrekking hebbend op de jaren 2004 en 2005, niet in stand kan blijven nu voor die jaren geen subsidieovereenkomst tot stand is gekomen.
3.3. Tevens is de boete in geschil. Eiseres stelt in dat kader dat sprake is van een pleitbaar standpunt, op grond waarvan een boete achterwege had moeten blijven.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete.
3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 11 A, eerste lid, sub a, van de Zesde richtlijn, is bepaald dat tot de maatstaf van heffing mede moeten worden gerekend subsidies die rechtstreeks met de prijs van de handelingen verband houden. Hierna zullen deze subsidies worden aangeduid als prijssubsidies. Prijssubsidies dienen derhalve te worden gerekend tot de vergoeding als bedoeld in artikel 8 van de Wet OB. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onderhavige subsidies kwalificeren als prijssubsidies die (mede) de vergoeding zouden vormen voor de terbeschikkingstelling van de sporthal aan de afnemers. Daarbij baseert hij zich op het arrest van het Hof van Justitie EG van 22 november 2001, zaak C-184/00 (Office des produits wallons ASBL), gepubliceerd in BNB 2002/211. In dat arrest heeft het Hof van Justitie van de EG geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een rechtstreeks verband tussen de subsidie en de prestatie, moet worden nagegaan of de afnemers van de prestatie voordeel halen uit het feit dat er een subsidie is toegekend. Het is in dat verband immers noodzakelijk, aldus het Hof van Justitie van de EG, dat de door de afnemer te betalen prijs zo is vastgesteld, dat hij daalt naar gelang van de aan de leverancier toegekende subsidie, die aldus medebepalend is voor de gevraagde prijs.
4.2. De rechtbank zal daarom eerst onderzoeken of de ontvangst van subsidies eiseres, objectief gezien, in staat heeft gesteld de dienst te verrichten tegen een lagere prijs dan zij zonder de subsidie zou hebben gevraagd. Eiseres heeft in dat kader onweersproken gesteld dat sporthallen in nabijgelegen gemeenten soortgelijke diensten aanbieden tegen gelijke of lagere prijzen dan zij vraagt en dat zij het zich derhalve niet kan permitteren om hogere prijzen te vragen. Zou zij toch hogere prijzen gaan berekenen, dan zal dit ertoe leiden dat de afnemers (sportverenigingen) uitwijken naar andere, voordeligere sporthallen. De rechtbank acht deze stelling van eiseres aannemelijk. Mede op grond van de door eiseres gestelde marktwerking is onaannemelijk dat eiseres een hogere prijs zou hebben gevraagd in het geval haar geen subsidie zou zijn verleend. Derhalve is evenmin aannemelijk dat de onderhavige subsidies tot een lagere prijs hebben geleid. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat de prijs die eiseres heeft gevraagd, overeenkomt met de voor deze diensten in de onderhavige regio gangbaar te achten prijs. Onder die omstandigheden hebben de afnemers van de prestaties van eiseres geen voordeel behaald en kunnen de subsidies niet worden aangemerkt als prijssubsidies.
4.3. Ten overvloede zij opgemerkt dat in het voornoemde arrest tevens is geoordeeld dat het ter zake vereiste rechtstreeks verband alleen kan worden aangenomen als de subsidie wordt betaald om een welbepaalde prestatie te verrichten en de begunstigde recht heeft op de subsidie zodra hij die welbepaalde prestatie verricht heeft. Niet aannemelijk is dat sprake is van een situatie waarin eiseres rechten kon doen gelden op de subsidie zodra zij de desbetreffende prestatie (de terbeschikkingstelling van de sporthal) verrichtte. Door eiseres is immers onweersproken gesteld dat de subsidie is berekend c.q. bepaald aan de hand van de jaarrekening, in die zin dat een daaruit blijkend exploitatietekort door de gemeente werd aangezuiverd. Daaruit volgt dat de subsidie mede afhankelijk was van de andere in 2.1. genoemde inkomsten alsmede van de daarmee samenhangende uitgaven. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat eiseres reeds op het moment van het verrichten van de prestatie rechten kon doen gelden op de subsidie, laat staan dat de omvang daarvan op dat moment voor haar reeds bepaalbaar was. Ook daarom kan in deze zaak het door verweerder gestelde rechtstreekse verband, dat noodzakelijk is voor het vaststellen van een prijssubsidie, niet worden aangenomen.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en behoeven de overige grieven van eiseres geen behandeling meer.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. In dit verband acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is van bijzondere omstandigheden die grond opleveren voor afwijking van het forfait zoals opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de omstandigheid dat de werkwijze van eiseres op een aantal onderdelen afwijkt van die welke zij contractueel met de gemeente is overeengekomen waardoor zij het vaststellen van de feiten heeft bemoeilijkt. De kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 145 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. C.J. Hummel, voorzitter, mr. G.W.S. de Groot en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.