Home

Rechtbank Haarlem, 09-03-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BW2675 ECLI:NL:RBHAA:2009:449 BH6282, 08/4691

Rechtbank Haarlem, 09-03-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BW2675 ECLI:NL:RBHAA:2009:449 BH6282, 08/4691

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
9 maart 2009
Datum publicatie
18 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BH6282
Zaaknummer
08/4691

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. De waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak is hoger dan de door eiser betaalde tegenprestatie.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/4691

Uitspraakdatum: 9 maart 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

gemachtigde: A, belastingadviseur te Q,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 december 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 000.0.00.000) overdrachtsbelasting opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2008 de naheffingsaanslag verminderd naar een verkrijging met een waarde van de helft van € 390.000.

1.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 25 juni 2008 beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

1.5. Verweerder heeft vóór de zitting een pleitnota met bijlagen ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2009. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B en C.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 14 september 1994 heeft eiser met D B.V. en E B.V. een courtage-overeenkomst gesloten in verband met onderhandelingen en bemiddeling van eiser bij de aankoop van gronden in de (toenmalige) gemeente Q (hierna ook: de gemeente). Onderdeel van de overeenkomst is de garantie van voornoemde vennootschappen of hun rechtsopvolgers dat eiser een bouwkavel, bestemd voor de bouw van een woning, ter grootte van circa 800 ca kan kopen voor een koopprijs van ƒ 212,75 exclusief btw, aangepast met het consumentenprijsindexcijfer-alle huishoudens van het CBS.

2.2. Op 27 januari 2000 heeft de raad van de gemeente een voorbereidingsbesluit genomen voor het plangebied “Hofwijk West”. In maart 2000 is een ontwerpbestemmingsplan vastgesteld voor dat gebied.

2.3. De gemeente heeft met F B.V. (hierna: de projectontwikkelaar) een realisatieovereenkomst gesloten. De daarvan opgemaakte akte, waarop als versiedatum 21 januari 2000 is vermeld, is op 27 april 2000 door partijen getekend. Onderwerp van de overeenkomst is de realisatie van 116 woningen in het plangebied “Hofwijk West”. De gemeente verplicht zich het ontwerp-bestemmingsplan “Hofwijk West” met voortvarendheid in procedure te brengen en te bevorderen dat het plan rechtskracht krijgt.

2.4. De Provinciale Planologische Commissie heeft op 31 mei 2000 een positief advies afgegeven over het (concept) bestemmingsplan.

2.5. Op 8 juni 2000 is aan eiser en zijn echtgenote, ieder voor de helft, ter uitvoering van de overeenkomst van 14 september 1994, hiervoor onder 2.1 bedoeld, geleverd een perceel grond en water van ongeveer 10 are in de gemeente (hierna: het perceel). De kopers verklaren het gekochte te willen gebruiken voor nieuwbouwdoeleinden. De kopers verplichten zich om de bouw van de woning door verkoper te laten plaatsvinden tegelijkertijd met de bouw van de overige daar ter plaatse te bouwen nieuwbouwwoningen. De koopsom bedraagt ƒ 191.815 (= € 87.042). Volgens de akte bedraagt de verschuldigde overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van deze onroerende zaak ƒ 11.508. Het aandeel van eiser in de belasting die op aangifte is voldaan, bedraagt € 2.611. In een afzonderlijke notariële akte van dezelfde datum komen eiser en zijn echtgenote overeen met de verkoper, E B.V., dat de koop en levering ontbonden kan worden als ter zake van het verkochte niet binnen drie jaar een bouwvergunning wordt verleend (hierna: de ontbindende voorwaarde).

2.6. De raad van de gemeente heeft het bestemmingsplan op 22 februari 2001 vastgesteld. Gedeputeerde staten hebben het plan op 2 oktober 2001 goedgekeurd. Bij uitspraak van 7 augustus 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State goedkeuring aan een thans niet ter zake doende gedeelte van het bestemmingsplan “Hofwijk West” onthouden. Voor het overige is het bestemmingsplan na die uitspraak onherroepelijk.

2.7. In een brief van 21 augustus 2003, door eiser voor akkoord getekend, heeft G bv de opdracht van eiser tot de bouw van een villa op het perceel in Hofwijk West bevestigd. De brief bevat de volgende passages:

“A. Voorbereidende en bijkomende werkzaamheden

hierin zit onder andere opgenomen:

- Zandophoging / ballasten

- beschoeiingen

- bouwbesluit berekeningen / controles

- berekeningen Energie Prestatie Norm

- architect

- grondonderzoek / sonderingen

- constructeur

- legeskosten vergunningen

- aansluitkosten gas – water – elektra – riool – CAI

- voorfinanciering van reeds door G bv betaalde kosten.

Bovengenoemde werkzaamheden uitvoeren en begeleiden voor een totaalprijs van exclusief b.t.w. € 115.000”

(….)

en:

“Opmerkingen:

(…)

- bouw- en woonrijp maken van uw kavel was reeds verwerkt in de grondprijs welke door u destijds is betaald en is uit onze offerte gehaald.

Door het wegvallen van de kosten woonrijp maken bij oplevering is het termijnschema voor post A teruggebracht naar 3 termijnen (…)”

2.8. Met dagtekening 2 mei 2007 heeft taxateur H, werkzaam bij de Belastingdienst P de waarde van het perceel getaxeerd op € 390.000 inclusief btw. Bij brief van 25 juli 2007 heeft hij zijn taxatierapport toegelicht. Hij schrijft dat de “huidige” grondprijs voor vrije kavels in de gemeente R, waarin de gemeente Q is opgegaan, ligt tussen € 480 en € 580 per m² exclusief btw, en dat die prijs overeenkomt met geldende prijzen van S en omliggende gemeenten. Hij schrijft voorts dat in de gemeente T de uitgifteprijs van vrije kavels in 2000 circa € 400 per m² exclusief btw was bij een gemiddeld kavelgrootte van 450 m². Hij acht een waarde van € 335 per m² exclusief BTW een gezond uitgangspunt. Hij rekent in zijn taxatie met een prijs per vierkante meter van circa € 400 inclusief btw.

2.9. In een brief van 25 juli 2008 heeft I, makelaar en taxateur te R, aan eiser een taxatie van de waarde van het perceel per 8 juni 2000 uitgebracht. In bijlagen vermeldt hij prijzen per vierkante meter van grondtransacties in (de omgeving van) de gemeente. In de gemeente R zijn in 2003 gemiddelde prijzen voor zogenoemde droge bouwkavels gerealiseerd van € 496 per m² in uitbreidingsplan Waterrijk (bijlage 2). In de gemeente T zijn in december 2000 kavels geleverd met een oppervlak van 399 m² en 498 m² voor een prijs van € 480 per m². Bij doorverkoop werd € 565 gerealiseerd (bijlage 3). Als bijlage 4 heeft hij overgelegd een lijst van prijzen van 101 bouwkavels (bouwnummers), variërend van percelen voor vrijstaande woningen en goedkopere koop- en starterswoningen tot geschakelde woningen, per 30 juni 2003 in “Hofwijk West” in Q. De prijzen lopen uiteen van € 305 tot € 385 per m² inclusief btw. De geschakelde woningen zijn het dichtst bij het perceel van eiser gelegen. De prijs voor die bouwnummers bedraagt gemiddeld € 375,98 per m² inclusief btw. Van de buurpercelen met bouwnummers 97 en 98, die aan het perceel van eiser grenzen, zijn de oppervlakten respectievelijk 282 en 449 m² en de prijzen € 385 en € 300 per m². Bouwnummer 97 is evenals het perceel van eiser aan water gelegen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de waarde in het economische verkeer van de verkregen onroerende zaak, het perceel, meer bedraagt dan de tegenprestatie die eiser en zijn echtgenote op 8 juni 2000 hebben voldaan. Het antwoord op deze vraag is van belang voor de vraag of verweerder terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Als het antwoord bevestigend luidt dan komt de vraag aan de orde over welk bedrag de naheffingsaanslag berekend moet worden.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Hij voert onder verwijzing naar de taxatie van I, hiervoor onder 2.9 genoemd, aan dat de waarde van het perceel grond minder was dan de tegenprestatie van ƒ 191.815, zijnde € 87.042, die hij en zijn echtgenote bij de levering hebben betaald.

3.3. Verweerder concludeert ook tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat hij bij de uitspraak op bezwaar van een te hoge waarde van het perceel en daarmee de verkrijging van eiser is uitgegaan. De waarde van het perceel ten tijde van de verkrijging bedraagt volgens hem € 280.785 en de voor de heffing van belang zijnde verkrijging van eiser, de helft, heeft daarmee een waarde van € 140.377. Dat bedrag is hoger dan de tegenprestatie. De naheffingsaanslag moet over die waarde worden berekend. Verweerder concludeert tot vermindering van de belastingaanslag.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen niet te volgen in hun gezamenlijk standpunt dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven, zodat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren. De rechtbank zal onderzoeken of aan het perceel per 8 juni 2000 een hogere waarde moet worden toegekend dan € 87.042, zodat de waarde van de verkrijging van eiser meer is dan de helft daarvan. De stelplicht en bewijslast dat de waarde meer bedraagt dan de tegenprestatie rust in beginsel op verweerder.

Oppervlak

4.2. Ter zitting bleken partijen het er over eens dat de waarde van het perceel moet worden bepaald door aan het gedeelte water van circa 200 m² geen afzonderlijke waarde toe te kennen en dat bij de waardering moet worden gerekend met een grondoppervlak van 800 m², waaraan een waarde per vierkante meter kan worden toegerekend.

Bouwgrond en realisatierisico

4.3. Eiser voert aan dat op 8 juni 2000 sprake was van agrarische grond met agrarische bestemming, die mogelijk in de toekomst bouwgrond kon worden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de grond moet worden gewaardeerd als had die een bouwbestemming.

4.4. De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit geschilpunt voorop dat als waarde in aanmerking moet worden genomen de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor het perceel meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor het perceel zou zijn betaald. Dat betekent dat – anders dan eiser kennelijk bedoelt te betogen – voor de waardering niet de geldende planologische bestemming primair doorslaggevend is, maar de gebruiksmogelijkheden die goed geïnformeerde marktpartijen aan de grond zouden toekennen. Gelet op de plannen die de gemeente had met plangebied “Hofwijk West” en de stand van voorbereiding en uitvoering van die plannen op 8 juni 2000, zouden marktpartijen, zoals verweerder heeft aangevoerd, uitgaan van de mogelijkheid een woning op het perceel te bouwen, omdat de realisatieovereenkomst er reeds was alsmede het positieve advies van de Provinciale Planologische Commissie voor het ontwerpbestemmingsplan dat die bouw mogelijk moest maken. Marktpartijen zouden daarbij slechts een zeer beperkt risico voor het niet doorgaan van de bouwplannen in aanmerking nemen. Eiser heeft immers geen feiten of omstandigheden gesteld die op dat moment bekend waren, die aanleiding konden geven te twijfelen aan de realisatie van het vergevorderde plan van de gemeente en de projectontwikkelaar. Dat het risico gering was, blijkt ook uit de uitspraak van 7 augustus 2002 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin slechts op een beperkt onderdeel van het plan reële kritiek mogelijk bleek. Bovendien kan uit de ontbindende voorwaarde worden afgeleid dat de projectontwikkelaar kennelijk bereid was zonder nadere tegenprestatie het risico voor eiser en zijn echtgenote van het niet doorgaan van het plan nagenoeg geheel op zich te nemen. Aangenomen kan worden dat de projectontwikkelaar omtrent de risico’s goed op de hoogte was, zodat hij kennelijk op dat moment het risico zeer laag inschatte. Omdat het bestemmingsplan nog niet geheel in kannen en kruiken was en omwonenden zich kennelijk, zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2002, wel roerden tegen de planvorming, zouden marktpartijen bij de transactie met een klein risico, anders dan verweerder bepleit, wel rekening hebben gehouden. De rechtbank schat het geringe risico op het alsnog niet doorgaan van bebouwing van het perceel in goede justitie op 10%.

Prijs per vierkante meter bouwgrond

4.5. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat prijzen voor bouwkavels als een afgeleide van de prijs van woningen op de markt tot stand komen volgens de zogenoemde residuele methode. Dat betekent dat de verkoopprijzen voor nieuwe woningen uitgangspunt zijn, welke prijzen verminderd worden met de bouwkosten zodat een grondprijs resteert. Omdat de verkoopprijzen van woningen sedert 1994 veel sneller zijn gestegen dan de bouwkosten, zijn, aldus verweerder, de grondprijzen sedert de koopovereenkomst van eiser met de projectontwikkelaar in 1994 veel sterker gestegen dan, naar verweerder kennelijk bedoelt te betogen, het consumentenprijsindexcijfer-alle huishoudens van het CBS. Eiser heeft de juistheid van deze stellingen over de totstandkoming van kavelprijzen – voor het jaar 2000 – bestreden. De rechtbank kan in het midden laten of die methode de relevante waarde oplevert, omdat verweerder met zijn verwijzing naar die methode nog niet de door hem bepleite prijs voor het perceel in 2000 heeft onderbouwd. Hij heeft immers niet een koopprijs voor het perceel inclusief de te realiseren woning en de bouwkosten naar het niveau van 2000 gesteld.

De enige (markt)gegevens die wederzijds zijn overgelegd zien op de vraag- en verkoopprijzen van bouwpercelen die onder 2.8 en 2.9 zijn vermeld. Gegevens over transacties met bouwgrond die zonder meer direct vergelijkbaar zijn met de transactie met betrekking tot het perceel van eiser in 2000 hebben partijen echter geen van beiden bijgebracht. De taxateur van verweerder verwijst in dit verband naar verkoopcijfers uit de gemeente T uit 2000. Eiser heeft die gegevens bestreden en er op gewezen, dat die gemeente vanaf 1999 naar 2000 juist een wijziging in vraagprijssystematiek had aangebracht en duidelijk veel hogere prijzen was gaan vragen, maar dat het enige tijd duurde voordat de verkoop op gang kwam. Verweerder heeft in dit verband onvoldoende aangevoerd om die prijzen uit T rechtstreeks toe te passen bij de onderhavige waardering.

De bijlage 4 bij het rapport van eisers taxateur ziet, zo is niet in geschil, wel rechtstreeks op de grondprijzen in het plangebied waarin ook eisers perceel is gelegen. Dat zou meebrengen dat die prijzen een directe goede onderbouwing zouden kunnen vormen. Onduidelijk is echter gebleven of die prijzen daadwerkelijk vrije marktprijzen zijn, omdat daarbij kennelijk niet sprake is van verkoop van de kavels los van de te realiseren woning. Bovendien vormt het perceel van eiser binnen het plan kennelijk een bijzonder object. Het is een relatief groot perceel aan het water en zoals verweerder overtuigend heeft aangevoerd, kan aan het deel water weliswaar op zichzelf weinig of geen waarde worden toegekend, maar is de aanwezigheid en de (mede)eigendom voor eiser van dat water wel een waardeverhogende factor. In dit verband weegt de rechtbank ook mee dat de residuele methode van waardering die verweerder heeft benoemd, die weliswaar niet direct een waardering oplevert, wel aannemelijk maakt dat de vierkantemeterprijs voor de kavel voor een type woning als dat van eiser – een villa – hoger ligt dan de prijs voor goedkopere typen woningen. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding de vierkantemeterprijs voor het perceel te schatten op een prijs boven de bovenzijde van de tabel 4 bij het rapport van de taxateur van eiser. De overige door partijen genoemde prijzen in de omgeving ondersteunen een dergelijke taxatie. Anders dan eiser bepleit, ziet de rechtbank in de omvang van de grond (800 m²) geen aanleiding rekening te houden met een deel van het perceel met een lagere prijs vanwege overmatige omvang. Gezien de tekening van het perceel, die bij de taxatie van I is overgelegd en waaruit blijkt dat het perceel min of meer rechthoekig, c.q. bijna vierkant is, is immers van een incourante vorm geen sprake en is een perceel van 800 m² voor een villa niet uitzonderlijk groot.

De rechtbank schat de prijs per vierkante meter daarom op € 400. Dat is wel een prijs inclusief (omzet)belasting en naar het prijspeil 2003, omdat de overgelegde prijslijst voor dat jaar geldt. In goede justitie schat de rechtbank het verschil in prijs tussen 2003 en 2000 op een factor 10%. De prijs die dan resteert vindt steun in de overigens door partijen aangedragen marktgegevens.

Kosten bouwrijp maken

4.6. Partijen zijn het er uiteindelijk over eens dat op die prijs per vierkante meter in mindering komen kosten voor het bouwrijp maken van het perceel. Een redelijke bewijslastverdeling brengt mee dat op eiser, anders dan ten aanzien van de waarde als geheel, de last rust de omvang van deze waardeverminderende factor aannemelijk te maken. Eiser heeft gesteld dat hij € 115.000 aan de projectontwikkelaar heeft voldaan voor de kosten van bouwrijp maken, welk bedrag verweerder heeft betwist. Eiser onderbouwt deze stelling uitsluitend met de opdrachtbevestiging van 21 augustus 2003, bedoeld onder 2.7. Met dat bewijsstuk maakt eiser niet aannemelijk dat hij – in 2003 – een bedrag van € 115.000 heeft betaald voor het bouwrijp maken van de grond. Bij “opmerkingen” wordt immers vermeld dat dergelijke kosten juist uit de offerte zijn gehaald. Bovendien duidt, zoals verweerder overtuigend heeft aangevoerd, de opsomming onder “A” in die opdrachtbevestiging tenminste ook op kosten die redelijkerwijze niet als kosten van bouwrijp maken kunnen worden aangemerkt, zoals de kosten voor berekeningen, architect, constructeur en leges. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling over de omvang van de kosten van bouwrijp maken.

Verweerder voert gemotiveerd aan dat bij de vermindering van de vierkante meter prijs met de kosten voor bouwrijp maken per vierkante meter een bedrag van € 27, 96, inclusief btw in aanmerking kan worden genomen. De rechtbank ziet, nu eiser zijn andersluidende stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, geen aanleiding een ander dan dit door verweerder opgevoerde bedrag, afgerond op € 28 per vierkante meter, in aanmerking te nemen.

Omzetbelasting/vrij-op-naam-prijs

4.7. Partijen zijn het er voorts over eens dat de hiervoor genoemde waarde van de grond per vierkante meter een marktprijs inclusief “btw” betreft en dat die waarde derhalve nog moet worden gecorrigeerd. De rijkstaxateur rekent in zijn rapport, zo blijkt uit zijn in de brief van 25 juli 2007 gegeven toelichting, met het btw-tarief van 19%, derhalve het algemene tarief voor de omzetbelasting. Eiser voert in dit verband aan dat de correctiefactor 19% bedraagt, derhalve bij terugrekening een factor van 100/119. Verweerder voert aan dat slechts een correctie met de in de marktprijs begrepen overdrachtsbelasting moet plaatsvinden, omdat geen sprake is van een levering belast met omzetbelasting maar een levering belast met overdrachtsbelasting. Dit standpunt van verweerder miskent dat niet de daadwerkelijke transactie tussen eiser, zijn echtgenote en de projectontwikkelaar het uitgangspunt van onderhavige waardering vormt, maar dat in dit geval de waarde in het economische verkeer van het perceel, juist in afwijking van de overeengekomen prijs moet worden bepaald. De marktgegevens die partijen ten grondslag hebben gelegd aan de vierkante meter prijs betreffen alle prijzen “inclusief btw”, hetgeen ook voor de hand ligt omdat hier sprake is van levering van bouwkavels die in de regel met omzetbelasting zijn belast. Dat projectontwikkelaars trachten het verschil tussen omzetbelasting en overdrachtsbelasting in de praktijk ook aan henzelf te doen toevloeien, door grond reeds te leveren voordat zij bouwrijp is gemaakt, doet daar niet aan af. Uit een en ander volgt dat de waarde per vierkante meter verminderd moet worden met een factor 100/119 voor de in de marktwaarde begrepen btw.

conclusie

4.8. De waarde van de grond per vierkante meter zal de rechtbank na het voorgaande als volgt bepalen:

waarde bouwgrond in 2003 € 400 per vierkante meter inclusief btw

kosten bouwrijp maken 28 -/- per vierkante meter

subtotaal € 372

waarde bouwgrond in 2000 (-10%) € 335 per vierkante meter (afgerond)

realisatierisico -/- 10% € 301 inclusief BTW (afgerond)

prijs exclusief btw (maal 100/119) afgerond: € 253

De waarde van het perceel op 8 juni 2000 was derhalve 800 maal € 253 = € 202.400. Het aandeel van eiser in de verkrijging bedroeg dus € 101.200. De naheffingsaanslag moet worden berekend op basis van deze grondslag. Daarbij moet nog rekening gehouden worden met hetgeen bij de levering reeds is voldaan alsmede met heffingsrente. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Eiser heeft daarnaast wel verzocht om een vergoeding van externe kosten voor taxatie, maar die kosten niet gespecificeerd, noch aangetoond in hoeverre hij dergelijke kosten heeft gemaakt. Om die reden wordt het verzoek om kostenveroordeling op dit punt afgewezen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een verkrijging van € 101.200, met aftrek van hetgeen reeds op aangifte is voldaan, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 9 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. H.A.M. Röell-Mulderen mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.