Rechtbank Haarlem, 17-03-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:510 BH9332, 08/360
Rechtbank Haarlem, 17-03-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:510 BH9332, 08/360
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 17 maart 2009
- Datum publicatie
- 24 april 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BH9332
- Zaaknummer
- 08/360
Inhoudsindicatie
Het Handboek Douane geeft de instructie om bij een onjuiste vermelding in vak 12 van het certificaat van oorsprong, dit certificaat niet als bewijsmiddel te aanvaarden. Hieruit volgt dat er geen grond is om in afwijking van artikel 81 van de TCDW een beroep op in het Handboek Douane geformuleerd beleid ten gunste van eiseres te honoreren. omdat van dergelijk beleid niet is gebleken.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 08/360
Uitspraakdatum: 17 maart 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiseres bij uitnodiging tot betaling (hierna: utb) met kenmerk 003324862.000600000154, dagtekening 2 februari 2007, uitgenodigd tot betaling van in totaal € 65.373,81 douanerechten op industriële producten.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2007 het bezwaar ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 december 2007, ontvangen bij de rechtbank op 28 december 2007, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde [naam gemachtigde], vergezeld van [namen]. Namens verweerder is verschenen [naam]. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is aangehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 11 oktober 2006 heeft eiseres aangifte gedaan voor de regeling in het vrije verkeer brengen van een zending 12.748.600 kg vloeibaar gemaakt propaangas alsmede van een zending 12.004.113 kg vloeibaar gemaakt butaangas. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat de oorsprong van de goederen Nigeria is, en heeft aanspraak gemaakt op de APS tariefpreferentie voor goederen met oorsprong uit Nigeria.
2.2. Verweerder heeft de verificatie van de aangifte aangehouden en vragen gesteld over de toepasselijkheid van het verzochte preferentieel tarief vanwege de gestelde oorsprong Nigeria.
2.3. Tot de stukken van het geding behoort een brief van eiseres aan verweerder, met dagtekening 28 december 2006, waarin voor zover relevant als volgt is vermeld:
“(…) Op 11 oktober is door ons een aangifte ten invoer ingediend met bovenvermeld nummer voor een partij van 12.748.600 kg propaan en 12.004.113 kg butaan, afkomstig van Nigeria met het schip “Berge Commander”.
Ten tijde van de invoer was geen origineel oorsprongsbescheid GSP Form A aanwezig en er is dientengevolge een onvolledige aangifte ingediend; inmiddels hebben wij de originele documenten ontvangen vanuit Nigeria, deze zijn echter vervaardigd met als bestemming in vak 12 “ONE OR MORE SAFE PORT(S) USGC FOR ORDERS” hetgeen formeel niet juist is.
Een verzoek van onze opdrachtgever (de firma Vitol) aan de Nigeriaanse authoriteiten tot wijziging van de bestemming vermeld in vak 12 in Nederland dan wel Europese Gemeenschap is afgewezen; wij verzoeken u derhalve de GSP Form A nr 0004221 0004226 als acceptabel bewijs van oorsprong aan te willen merken, er is volgens ons geen discussie over de oorsprong van de goederen.”
2.4. Tot de stukken van het geding behoren twee certificaten van oorsprong Form A met referentienummers 0004220 en 0004221. Beide certificaten Form A vermelden onder vak 12 als bestemmingsland ‘USGC’, hetgeen – zo staat tussen partijen vast - een afkorting is van United States Gulf Coast.
2.5. Op 2 februari 2007 heeft verweerder de onder 1.1. genoemde utb uitgereikt aan eiseres.
2.6. Tot de stukken van het geding behoort een brief van verweerder van 7 juni 2007 aan eiseres, waarin eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog de juist ingevulde certificaten van oorsprong Form A’s te overleggen, teneinde alsnog aanspraak te kunnen maken op het preferentiële tarief.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de utb ten bedrage van € 65.373,81 heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de certificaten van oorsprong Form A terecht en op juiste gronden door verweerder zijn geweigerd.
3.2. Eiseres erkent dat vak 12 van de Form A’s de Europese Gemeenschap of een van haar lidstaten hadden behoren te vermelden. Naar de mening van eiseres behoort deze onjuiste vermelding er echter niet toe te leiden dat haar geen recht op toepassing van het preferentieel tarief meer toekomt. De weigering voor toepassing van het preferentiële tarief blijkt volgens eiseres immers noch uit de communautaire regelgeving, noch uit het Handboek Douane. Daarbij komt dat de door de Europese Commissie in juli 2007 uitgegeven “A Guide For Users” met een toelichting op de oorsprongsregels van het APS evenmin de door verweerder voorgestane consequentie van het onjuist invullen van vak 12 voorstaat.
Tot slot wijst eiseres er op dat de Amerikaanse GSP-oorsprongsregels identiek zijn aan de communautaire, zodat er ook om die reden geen verschil is om het preferentieel tarief te weigeren. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
3.3. Verweerder stelt dat wanneer vak 12 van de Form A’s een vermelding van de bestemming van de goederen noemt die niet overeenkomt met de werkelijke bestemming, er geen recht is op toepassing van het preferentieel tarief. Dit blijkt uit artikel 81 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (hierna: TCDW) en uit het Handboek Douane. De Europese Commissie geeft aan dat het al dan niet toch verstrekken van tariefpreferentie bij een onjuist ingevuld certificaat van oorsprong ter beoordeling aan de lidstaten is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Voor de toepassing van de bepalingen inzake de algemene tariefpreferenties die door de Gemeenschap zijn toegekend voor producten van oorsprong uit begunstigde landen, waaronder Nigeria, noemt artikel 81 van de TCDW als voorwaarde dat een certificaat van oorsprong, formulier A, wordt overgelegd dat is afgegeven door de douaneautoriteiten of door andere bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land. Dit certificaat van oorsprong, formulier A, dient, gezien het tweede lid van artikel 81 van de TCDW, als bewijsstuk voor de toepassing van de tariefpreferentie te gelden.
Ingevolge artikel 81, lid 8, eerste volzin, van de TCDW is het niet verplicht vak 2 van het certificaat van oorsprong, formulier A, in te vullen.
Artikel 81, lid 8, tweede volzin luidt als volgt: “Vak 12 van dit certificaat dient verplicht de vermelding “Europese Gemeenschap” of de naam van een lidstaat te bevatten.”
4.2.1. Nu tussen partijen vaststaat dat vak 12 van het certificaat van oorsprong met de vermelding “USGC” onjuist is ingevuld, kan het certificaat van oorsprong gezien de tekst van artikel 81 van de TCDW niet als bewijsstuk voor toepassing van de tariefpreferentie gelden. Het stond verweerder reeds om die reden vrij om de tariefpreferentie niet toe te kennen.
4.2.2. De vraag of de Amerikaanse oorsprongsregels dezelfde zijn als de oorsprongsregels van de Gemeenschap is, gezien het in 4.2.1. gegeven oordeel, niet relevant. Door de enkele onjuiste vermelding in vak 12 van het certificaat van oorsprong mocht verweerder de certificaten van oorsprong als bewijsstuk weigeren, en behoefde hij geen onderzoek naar een vergelijking van de Amerikaanse oorsprongsregels te verrichten.
4.3.1. Eiseres heeft vervolgens een beroep gedaan op begunstigend beleid van de Staatssecretaris van Financiën, opgenomen in het Handboek Douane in hoofdstuk 8.00.00, Preferentiële oorsprong en herkomst, paragraaf 6.3.3., waarin als volgt is vermeld:
“(…)
A. Algemeen
U kunt een preferentieel oorsprongsbewijs aanvaarden als:
1. het overeenkomt met het model dat is vastgesteld in de betreffende preferentiële regelingen. U raadpleegt daarvoor het bij de betreffende overeenkomst behorende protocol of de betreffende autonome regeling;
2. het is opgemaakt en wordt gebruikt overeenkomstig het vastgestelde model en de daarop gestelde aanwijzingen;
3. (…)
B. Bijzondere aspecten certificaten van oorsprong, FORM, A.
Certificaten van oorsprong FORM. A worden uitsluitend gebruikt in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). Als zo'n certificaat wordt overgelegd, aanvaardt u dat slechts als het aan de in A. genoemde eisen voldoet. Daarnaast zijn specifiek voor deze certificaten nog enkele bijzonderheden van belang:
(…)
Indien uit vak 12 blijkt dat het land van bestemming inderdaad de Gemeenschap of een van de lidstaten is, gaat u niet over tot weigering van het certificaat maar zendt u het certificaat in het kader van de administratieve samenwerkingsprocedure (zie paragraaf 6.7) naar het douanekantoor Nijmegen/Afdeling Oorsprongszaken.
Als er een andere vermelding in dat vak staat, aanvaardt u dat certificaat niet als bewijsmiddel voor de preferentiële oorsprong. (…)”
4.3.2. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het Handboek Douane, anders dan eiseres stelt, de douaneautoriteiten de instructie om bij een onjuiste vermelding in vak 12 van het certificaat van oorsprong, dit certificaat niet als bewijsmiddel te aanvaarden. Hieruit volgt dat er geen grond is om in afwijking van artikel 81 van de TCDW een beroep op in het Handboek Douane geformuleerd beleid ten gunste van eiseres te honoreren. Van een dergelijk beleid is immers niet gebleken. Evenmin biedt de tekst van het Handboek Douane reden om een andersluidende uitleg van het te volgen beleid bij onjuiste vermelding van vak 12 op het certificaat van oorsprong te volgen.
4.4. Eiseres heeft nog een beroep gedaan op het in juli 2007 door de Europese Commissie uitgegeven stuk met de naam “A Guide For Users”. Op het voorblad van dit stuk staat als volgt vermeld:
“Notice to readers
This guide aims to assist readers in their understanding of the rules, but is not itself the law. The sole legal provisions are those contained in the regulations duly adopted by the Community.”
In dit stuk wordt er op pagina 30 op gewezen dat de vermelding van een ander land dan de Gemeenschap of een van de lidstaten er toe kan leiden dat het certificaat van oorsprong niet geaccepteerd wordt. Deze door de Europese Commissie, anders dan eiseres kennelijk meent geen wetgevende maar uitvoerende macht, gegeven toelichting maakt het hiervoor in 4.2 en 4.3 gegeven oordeel van de rechtbank niet anders.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Nu het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.