Rechtbank Haarlem, 17-06-2009, BJ2762, 08/5980
Rechtbank Haarlem, 17-06-2009, BJ2762, 08/5980
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 17 juni 2009
- Datum publicatie
- 22 juli 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ2762
- Zaaknummer
- 08/5980
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Hoewel het eiser vrijstaat een (onzelfstandig) deel van zijn woning tegen vergoeding te verhuren aan zijn holding, kwalificeert deze verhuur gelet op de omstandigheden waaronder de verhuur plaatsvindt, niet als een economische activiteit voor de heffing van omzetbelasting. Bovendien zullen voor de huur van een onzelfstandig gedeelte van de woning van eiser niet snel andere gegadigden zijn dan personen die nauw aan eiser zijn gelieerd, zoals zijn eigen holding. Het feit dat eiser in dienstbetrekking is bij A B.V. brengt reeds mee dat hij de voor het ondernemerschap benodigde zelfstandigheid ontbeert.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/5980
Uitspraakdatum: 17 juni 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Y, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij beschikking van 27 mei 2008 het verzoek van eiser om een beschikking belaste verhuur op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, ten vijfde, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) voor de verhuur van een deel van eisers woning aan A B.V., afgewezen.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2008 deze beschikking gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 5 september 2008, ontvangen bij de rechtbank op 8 september 2008, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, C. Namens verweerder is verschenen mr. D. De gemachtigde van eiser heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser is directeur-grootaandeelhouder en als zodanig in loondienst van A B.V.
2.2. Op 17 januari 2008 hebben eiser als verhuurder en A B.V. als huurder een huurovereenkomst bedrijfsruimte gesloten inzake de verhuur van een werkruimte en de daarin aanwezige inventaris en elektronische hulpmiddelen (en garage) zich bevindende in het pand [naam straat] te [plaatsnaam], tevens de woning van eiser. De werkruimte is 24m2 groot en, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangegeven, ingericht als kantoor. De werkruimte is direct gelegen aan de hal van de woning en beschikt niet over eigen sanitaire voorzieningen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de garage niet ter beschikking wordt gesteld aan A B.V. De huurprijs bedraagt € 1.920 per maand, exclusief omzetbelasting.
3. Geschil
3.1. In geschil is of het optieverzoek belaste verhuur terecht is afgewezen.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toewijzing van het optieverzoek belaste verhuur.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een economische activiteit verricht, bestaande uit de verhuur van een werkruimte aan A B.V. tegen vergoeding, en dat hij uit dien hoofde dient te worden aangemerkt als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting. Tevens stelt eiser zich op het standpunt dat hij en A B.V. in verband met deze activiteit kunnen opteren voor belaste verhuur op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, ten vijfde, van de Wet OB. Verweerder heeft het optieverzoek van eiser en A B.V. afgewezen en daartoe overwogen dat de ter beschikkingstelling van een deel van de woning door eiser gebeurt ter vervulling van de dienstbetrekking tussen A B.V. en eiser en dat deze terbeschikkingstelling in overeenstemming met de uitspraak van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 33.766, niet is aan te merken als een economische activiteit. Eiser kwalificeert volgens verweerder niet als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting en kan niet samen met A B.V. opteren voor belaste verhuur.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het eiser vrijstaat een (onzelfstandig) deel van zijn woning tegen vergoeding te verhuren aan A B.V. De stelling van verweerder dat de activiteit van eiser niet kan worden aangemerkt als verhuur, wordt dan ook verworpen. Gelet op de omstandigheden waaronder de verhuur plaatsvindt, kwalificeert deze echter niet als een economische activiteit voor de heffing van omzetbelasting. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat niet aannemelijk is dat voor de huur van een onzelfstandig gedeelte van de woning van eiser andere gegadigden zijn dan personen die nauw aan eiser zijn gelieerd, zoals A B.V. Bovendien blijkt uit hetgeen ter zitting is verklaard dat het gebruik van de werkruimte geschiedt in het kader van de vervulling van de dienstbetrekking met A B.V., namelijk voor overwerk na sluiting van de kantoren en incidentele besprekingen met zakenrelaties die in de buurt van de woning zijn. Het feit dat eiser in dienstbetrekking is bij A B.V. brengt reeds mee dat hij de voor het ondernemerschap benodigde zelfstandigheid ontbeert. Aan de verhuur komt derhalve onvoldoende economische betekenis toe. Nu de optie belaste verhuur is voorbehouden aan ondernemers, heeft verweerder het optieverzoek van eiser terecht afgewezen.
4.3. Eiser heeft aangevoerd dat de onder 4.1 genoemde uitspraak van de Hoge Raad aan belang heeft ingeboet gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Ten eerste verwijst eiser naar het arrest Heerma van 27 januari 2000, nr. C-23/98, over de verhuur van een ligboxenstal door een maat aan de maatschap. Dit arrest maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat in het arrest Heerma niet, zoals deze zaak, sprake was van de verhuur van een onzelfstandig deel van een onroerend goed. Bovendien vond in dat arrest de verhuur plaats door een maat aan zijn maatschap in welke verhouding de dienstbetrekking geen rol speelt. Daarom is de activiteit uit het Heerma arrest van geheel andere aard dan de onderhavige verhuur waarvan bovendien - anders dan voor de ligboxenstal uit het Heerma arrest - niet kan worden uitgesloten dat deze ook voor privédoeleinden wordt gebruikt door eiser of zijn gezin. Ten tweede verwijst eiser naar het arrest Hundt-Eswein van 21 april 2005, nr. C-25/03, over een ondernemer die een hem in eigendom toebehorend deel van de echtelijke woning wenste toe te rekenen aan zijn bedrijfsvermogen. Ook dit arrest leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de in dit arrest opgenomen feiten blijkt dat de betreffende ondernemer reeds uit andere hoofde ondernemer was en niet wegens de verhuur van een werkruimte aan zijn vennootschap. De aangehaalde arresten leiden derhalve niet tot de conclusie dat de uitspraak van de Hoge Raad niet langer van toepassing is op de verhuur van een werkruimte door eiser aan A B.V.
4.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.