Home

Rechtbank Haarlem, 15-07-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:2032 BJ2945, 08/7083

Rechtbank Haarlem, 15-07-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:2032 BJ2945, 08/7083

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 juli 2009
Datum publicatie
22 juli 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ2945
Zaaknummer
08/7083

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. De gebruikelijkloonregeling dient in concernsituaties per dienstbetrekking te worden toegepast.

Er moet rekening gehouden worden met een winstopslag vam 4%. De loonkosten van de echtgenote van eiser zijn uit de managementvergoeding betaald zodat deze kosten in mindering komen op de managementvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/7083

Uitspraakdatum: 15 juli 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X Holding B.V. gevestigd te Z, eiseres,

Gemachtigde: mr. A

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 16 november 2006 over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 67.105, alsmede bij beschikkingen een verzuimboete van € 6.710 en heffingsrente van € 7.139.

1.2. Verweerder heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 juli 2008 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 22 augustus 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft een nader stuk ingediend dat in afschrift is gezonden aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Namens eiseres is verschenen X, haar gemachtigde mr. A en B. Namens verweerder is verschenen mr. C. Mr. A heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overhandigd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres houdt zich onder meer bezig met het voeren van de directie in Y B.V. Alle aandelen van eiseres zijn in handen van de heer X (hierna: X), die enig bestuurder is van eiseres. In het naheffingstijdvak waren bij eiseres geen andere personen in dienstbetrekking werkzaam dan X en zijn echtgenote.

2.2. Eiseres houdt 50% van de aandelen in Y B.V., een bouw- en aannemingsbedrijf.

De overige 50% van de aandelen in Y B.V. worden gehouden door D Holding B.V. Laatstvermelde vennootschap voert samen met eiseres het bestuur van Y B.V. Feitelijk wordt de directie van Y B.V. gevoerd door D en X. Bij Y B.V. waren in het naheffingstijdvak gemiddeld 12 werknemers in dienstbetrekking werkzaam. De echtgenote verrichtte in het naheffingstijdvak in deeltijd enkele administratieve werkzaamheden ten behoeve van Y B.V.

2.3. Tot de gedingstukken behoort een op 21 augustus 1998 door eiseres en X ondertekende arbeidsovereenkomst. Deze houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:

“Artikel 1: aard van de overeenkomst

1.1 X is sinds 16 maart 1998 in dienst van de vennootschap in de functie van (statutair) directeur.

(…)

Artikel 3: arbeidstijd

3.1 De dienstbetrekking wordt aangegaan voor 40 uur per week.

Artikel 4: salaris

4.1 Het salaris bedraagt ƒ 84.000,00 (…) bruto per jaar, opgebouwd uit een bruto maandsalaris van ƒ 6.481,48 (…) en 8% vakantietoeslag over 12 x ƒ 6.481,48.

(…)

Artikel 5: ziektekosten- en arbeidsongeschiktheidsverzekering

5.1. De vennootschap vergoedt aan X de kosten van een vrijwillige ziektekostenverzekering voor X en zijn gezinsleden.

5.2. De vennootschap vergoedt aan X de kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering ten behoeve van X.

5.3. Het bedrag van de in 5.1 en 5.2 bedoelde vergoedingen wordt uitbetaald tegen overlegging van een kopie van de premienota van de betreffende verzekeringen.”

2.4. Tot de gedingstukken behoort tevens een op 21 augustus 1998 door eiseres en Y B.V. ondertekende managementovereenkomst. Deze houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:

“Artikel 1: voeren van directie

1.1 De beheermaatschappij (lees: eiseres) voert de directie over de werkmaatschappij (lees: Y B.V.). Zij stelt daartoe voorzover nodig aan de werkmaatschappij de arbeidskracht van de heer X voornoemd ter beschikking.

1.2 De beheermaatschappij heeft de vrijheid de heer X in geval van arbeidsongeschiktheid door en ander te doen vervangen. (…)

Artikel 2: vergoeding

2.1 Door de werkmaatschappij wordt aan de beheermaatschappij op declaratiebasis een vergoeding ter zake van de werkzaamheden van de heer X betaald.

2.2. Deze managementvergoeding bedraagt ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst ƒ 125.000,00 (…) (voor zover tussen beide vennootschappen omzetbelasting verschuldigd is: exclusief omzetbelasting) per jaar.

Artikel 3: bestuurder

3.1 De beheermaatschappij heeft het recht om de heer X naast of in plaats van zichzelf als bestuurder van de werkmaatschappij te doen benoemen.”

2.5. Eiseres heeft voor haar werkzaamheden ten behoeve van Y B.V. de volgende managementvergoedingen van Y B.V. ontvangen:

2001 2002 2003 2004 2005

vergoeding 95.905 120.066 138.487 134.400 134.400

2.6. Het door eiseres aan X uitbetaalde en in de heffing van LB/PVV betrokken loon bedroeg:

2001 2002 2003 2004 2005

loon 38.573 52.448 54.457 54.457 54.457

2.7. Verweerder heeft het door eiseres in het naheffingstijdvak aangegeven loon van X met toepassing van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) verhoogd tot de volgende bedragen:

2001 2002 2003 2004 2005

loon 56.128 73.263 89.204 81.939 80.268

Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de in onderdeel 3.1.1 van het controlerapport gemaakte berekening.

Dit resulteert in een correctie van:

2001 2002 2003 2004 2005

correctie loon 17.555 20.815 34.747 27.482 25.811

Voor ieder jaar is de na te heffen LB/PVV berekend op 52%, zijnde:

2001 2002 2003 2004 2005

nageheven LB/PVV 9.129 10.824 18.068 14.290 13.421

derhalve in totaal € 65.732. Daarnaast is aan eiseres wegens het gedeeltelijk niet betalen van belasting een verzuimboete als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) ten bedrage van € 6.710 opgelegd en is aan haar € 7.139 heffingsrente in rekening gebracht.

3. Geschil

3.1. In geschil is of, en zo ja in hoeverre, het op de voet van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) in aanmerking te nemen loon van X dient te worden vastgesteld op een hoger bedrag dan door eiseres is aangegeven. Tevens is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

3.2. Eiseres neemt primair het standpunt in dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door X in het naheffingstijdvak genoten loon in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is in situaties van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt.

Subsidiair is eiseres van mening dat verweerder bij de bepaling van het gebruikelijk loon ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de loonkosten van de echtgenote van X , noch met eliminatie van een in de managementvergoeding begrepen winstopslag.

Meer subsidiair is eiseres van mening dat verweerder bij de bepaling van het gebruikelijk loon ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de loonkosten van de echtgenote van X.

Tot slot is eiseres van mening dat de boete dient komen te vervallen omdat sprake is van een pleitbaar standpunt en afwezigheid van alle schuld (hierna: avas). Het door eiseres aangegeven loon van X ligt immers boven het minimum dat uit de toepassing van artikel 12a van de Wet LB 1964 voortvloeit, voor zover althans dit minimum niet bepaald had moeten worden op basis van de ontvangen managementvergoeding. Tot het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2004, nr. 38 378, BNB 2005/50, was de heersende leer dat het gebruikelijke loon in het algemeen bepaald diende te worden op basis van een vergelijking van hetgeen andere werknemers met een soortgelijke dienstbetrekking verdienen. Niet is gebleken dat die vergelijking in het onderhavige geval had moeten leiden tot verhoging van het aangegeven loon.

3.3. Verweerder meent dat het door X in het naheffingstijdvak genoten loon in belangrijke mate (30%) afwijkt van hetgeen gebruikelijk is in situaties van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt. Hij stelt het gebruikelijk loon in de naheffingsaanslag gelijk aan de door eiseres van Y B.V. ontvangen managementvergoeding minus pensioenkosten en overige uit de jaarrekening blijkende kosten, exclusief de loonkosten van X. Voor het in aanmerking nemen van andere kosten is geen ruimte. Ter zitting neemt verweerder nader het standpunt in dat in dit verband wel rekening mag worden gehouden met een winstopslag en stelt deze op 3 à 4%.

In zijn verweerschrift en ter zitting stelt verweerder zich overigens op het standpunt dat, behalve het in de aanslag betrokken gebruikelijk loon bij Y B.V., ook een gebruikelijk loon ter zake van de werkzaamheden van X bij eiseres ten bedrage van

€ 38.118 in aanmerking moet worden genomen, zodat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.

Voorts meent verweerder dat de boete terecht is opgelegd. Het standpunt van eiseres is niet pleitbaar. Er is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Wel is sprake van overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen zou moeten leiden tot matiging van de boete met 10%.

3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

3.5. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, handhaving van de aanslag en vermindering van de boete tot € 6.039.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 12a van de Wet LB 1964 (tekst 2005) luidt:

“Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft dan wel waaraan hij vermogensbestanddelen ter beschikking stelt, beide in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op het in artikel 8, elfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen bedoelde ten hoogste aangewezen bedrag dan wel, indien aannemelijk is dat terzake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon. Indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen geen rol speelt, in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is, wordt het loon gesteld op een zodanig bedrag dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, met dien verstande dat - indien bij het lichaam of daarmee verbonden lichamen ook andere werknemers in dienst zijn - het niet lager wordt gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers. Ingeval aannemelijk is dat het loon, gelet op wat gebruikelijk is in het economische verkeer waarbij een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen geen rol speelt, op een lager bedrag behoort te worden gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers wordt het, in afwijking in zoverre van de vorige volzin, op een zodanig bedrag gesteld dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is. Het loon wordt nimmer op een lager bedrag gesteld dan het bedrag ingevolge de eerste volzin.”

4.2.1. In zijn arrest van 17 september 2004, nr. 38 378, BNB 2005/50, heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, geoordeeld:

“3.4. Bij toepassing van artikel 12a van de Wet zal het loon dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, gebruikelijk is (hierna: het gebruikelijke loon), bepaald kunnen worden aan de hand van het salaris dat toegekend is aan concrete andere werknemers met soortgelijke dienstbetrekkingen. In een geval als het onderhavige, waarin de opbrengsten van de BV (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de directeur - in zijn hoedanigheid van werknemer van de BV - verrichte arbeid, is het echter ook mogelijk het gebruikelijke loon te berekenen op basis van de opbrengsten van de BV, verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten (exclusief het loon van die werknemer), lasten en afschrijvingen.”

4.2.2. Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 11 november 2005, nr. 40 412, BNB 2006/147 beslist dat de gebruikelijkloonregeling in concernsituaties per dienstbetrekking moet worden toegepast. Wel zal, als het salaris van de aanmerkelijkbelanghouder in een tot een concern behorende vennootschap mede strekt tot beloning van werkzaamheden die hij heeft verricht voor een andere concernvennootschap, de in dat salaris begrepen beloning voor die werkzaamheden in aanmerking moeten worden genomen bij de toepassing van de gebruikelijkloonregeling ten aanzien van de arbeidsverhouding tot die andere concernvennootschap, aldus de Hoge Raad.

4.3. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting – onbestreden – verklaard dat de door eiseres in de onderhavige jaren van Y B.V. ontvangen managementvergoedingen, zoals vermeld in onderdeel 2.5, exclusief het daarin begrepen loon van de echtgenote van X, vrijwel uitsluitend betrekking hebben op de werkzaamheden die X voor Y B.V. heeft verricht. Op grond van de in onderdeel 4.2. vermelde arresten van de Hoge Raad komt de rechtbank tot het oordeel dat de opbrengsten van eiseres, zijnde de managementvergoedingen die zij ontvangen heeft van Y B.V. als uitgangspunt genomen dienen te worden bij de bepaling van de hoogte van het gebruikelijk loon, waarbij in aanmerking wordt genomen dat X voor zowel eiseres als Y B.V. werkzaamheden heeft verricht.

4.4.1. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of, en zo ja in hoeverre, naast de door verweerder op de managementvergoedingen in mindering gebrachte kosten, ruimte is voor het in aanmerking nemen van een winstopslag en loonkosten van de echtgenote.

4.4.2. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat in dit verband rekening moet worden gehouden met een winstopslag. De rechtbank acht deze opvatting juist en sluit zich hierbij aan. Eiseres stelt het in aanmerking te nemen percentage op 25, verweerder op 3 à 4. Eiseres heeft voor de feitelijke onderbouwing van het door haar verdedigde percentage gesteld dat de risico’s van ziekte en arbeidsongeschiktheid van X en zijn echtgenote niet zijn verzekerd, hetgeen volgens eiseres meebrengt dat de kosten hiervan voor rekening en risico van eiseres komen. Eiseres heeft deze stelling naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. In artikel 5 van de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en X (zie 2.3 hierboven) is bepaald dat eiseres de kosten van een vrijwillige ziektekostenverzekering van [X] en zijn echtgenote en de kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering ten behoeve van X aan X zal vergoeden. Nu naar eiseres ter zitting onbestreden heeft verklaard het risico van ziekte en arbeidsongeschiktheid van X en zijn echtgenote niet is verzekerd, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank mee dat kosten van ziekte en arbeidsongeschiktheid van [X] en zijn echtgenote voor rekening komen van X en zijn echtgenote en niet, zoals eiseres heeft gesteld, voor rekening van eiseres. Nu eiseres het door haar gestelde percentage niet anderszins heeft onderbouwd, acht de rechtbank het niet aannemelijk gemaakt. Het door verweerder gestelde percentage van 4 komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.

4.4.3. Voor wat betreft de loonkosten van de echtgenote van X is tussen partijen niet in geschil dat deze kosten in feite uit de managementvergoeding betaald zijn, hoewel de echtgenote feitelijk werkzaamheden heeft verricht voor Y B.V. Dit brengt mee dat deze kosten bij de bepaling van het gebruikelijk loon van X in mindering komen op de managementvergoeding. De hoogte van het door de echtgenote genoten loon, zoals hierna is vermeld in onderdeel 4.5, is niet in geschil.

4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon als volgt moet worden vastgesteld:

2001 2002 2003 2004 2005

vergoeding 95.905 120.066 138.487 134.400 134.400

winstopslag -3.069 - 3.842 - 4.431 - 4.301 - 4.301

saldo 92.836 116.224 134.056 130.099 130.099

pensioenen -14.533 - 14.533 - 9.834 - 15.412 - 17.559

overige kosten - 1.186 - 871 - 1.219 - 1.933 - 1.949

loonkosten echtgenote -17.581 - 16.565 - 15.867 - 15.887 - 17.181

gebruikelijk loon 59.536 84.255 107.136 96.867 93.410

4.6. Het aangegeven gebruikelijk loon bedroeg:

2001 2002 2003 2004 2005

aangifte 38.573 52.448 54.457 54.457 54.457

4.7. Het verschil tussen vastgestelde gebruikelijk loon en het aangegeven gebruikelijk loon is:

2001 2002 2003 2004 2005

verschil 20.963 31.807 52.679 42.410 38.953

4.8. Het voorgaande brengt mee dat voor alle in de naheffingsaanslag begrepen tijdvakken verweerder is geslaagd in de op hem rustende last aannemelijk te maken dat het door [X] genoten loon in belangrijke mate ( 30% of meer) afwijkt van hetgeen gebruikelijk is in situaties van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt.

4.9. Ingevolge artikel 12a Wet LB 1964 wordt het na te heffen loon gesteld op een zodanig bedrag dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, derhalve op:

2001 2002 2003 2004 2005

waarvan 70% i.v.m.

doelmatigheidsmarge 41.675 58.978 74.995 67.806 65.387

4.10. Het in de aanslag betrokken en in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde gebruikelijk loon bedraagt:

2001 2002 2003 2004 2005

aanslag + u.o.b. 56.128 73.263 89.204 81.939 80.268

4.11. Het verschil tussen het vastgestelde gebruikelijk loon (4.7.) en het in de aanslag betrokken en in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde gebruikelijk loon bedraagt:

2001 2002 2003 2004 2005

verschil -14.453 -14.285 -14.209 -14.133 -14.881

4.12. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met een belastingbedrag van € 37.419 (= € 71.961 x 52%) tot € 30.082. Het beroep is derhalve in zoverre gegrond.

4.13. Verweerder heeft op grond van artikel 67c van de AWR een verzuimboete opgelegd van € 6.710. Eiseres stelt dat de boete moet komen te vervallen omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. De rechtbank kan eiseres niet in haar stelling volgen. Een pleitbaar standpunt kan immers slechts leiden tot het niet aanwezig achten van opzet of grove schuld en van geen van deze beide delictsbestanddelen is bij een verzuimboete sprake. Voorts heeft eiseres niet nader onderbouwd waarom sprake is van avas. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan die stelling. Wel zal de boete naar het oordeel van de rechtbank moeten worden verminderd. Allereerst is daartoe reden omdat verweerder een boete heeft opgelegd die ligt boven het in artikel 67c van de AWR gestelde maximum van € 4.537. De rechtbank acht een boete ter grootte van laatstgenoemd bedrag in het onderhavige geval passend en geboden. Voorts dient de boete verder te worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM (HR 22 april 2005, nr. 37.984, BNB 2005/337). Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 23 november 2006, nr. 73053/01, BNB 2007/150 kan worden afgeleid dat de waarborgen van artikel 6 EVRM voor zover deze zien op de overschrijding van de redelijke termijn ook gelden in geval een verzuimboete is opgelegd. De termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is aangevangen met de kennisgeving in het controlerapport van 21 augustus 2006. De totale termijn beloopt derhalve meer dan twee jaar. De redelijke termijn is hierdoor overschreden. De rechtbank zal om deze reden het bedrag van de boete, zoals verminderd, verminderen met 10 procent nu de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden (Hoge Raad 19 december 2008, nr. 42.763, NTFR 2008/2495). De boete zal aldus worden verminderd tot een bedrag van € 4.083.

4.14. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond verklaard dient te worden.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt in de gegrondverklaring van het beroep aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres gestelde proceskosten, te weten reiskosten en verletkosten, wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden, en wel tot een bedrag van € 22,50 (kosten openbaar vervoer 2e klasse) respectievelijk € 126. De proceskostenvergoeding bedraagt derhalve in totaal een bedrag van € 953,50.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een belastingbedrag van € 30.082 en gelast dat het bedrag van de heffingsrente overeenkomstig verminderd wordt en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 4.083 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 953,50, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen; en

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. T. A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.