Home

Rechtbank Haarlem, 14-07-2009, BJ3709, 08/4767

Rechtbank Haarlem, 14-07-2009, BJ3709, 08/4767

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 juli 2009
Datum publicatie
28 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3709
Zaaknummer
08/4767

Inhoudsindicatie

BPM. De rechtbank acht het juist dat voor de waardebepaling van een personenauto in het kader van de BPM voor een uit Duitsland ingevoerde personenauto, de inspecteur zowel het eigen taxatierapport als het taxatiebureau dat belanghebbende heeft laten opmaken passeert wegens het ontbreken van voldoende verifieerbare gegevens. De rechtbank acht de door de inspecteur gedane waardeafschrijving op basis van twee verschillende koerslijsten toelaatbaar: één koerslijst is gebruikt voor de vaststelling van de waardeafschrijving op basis van de nieuwwaarde van de personenauto, terwijl een tweede koerslijst is gebruikt voor de waardepaling van de restwaarde van de accessoires.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/4767

Uitspraakdatum: 14 juli 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Op 17 december 2007 heeft eiser een aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan (hierna: de aangifte) voor een personenauto, een Mercedes Benz, type B 200 CDi, met chassisnummer [nummer} (hierna: de auto), waarna hij de belasting, door de inspecteur bepaald op € 4.400, op 4 januari 2008 heeft voldaan.

1.2. Tegen de onder 1.1 genoemde voldoening op aangifte heeft eiser bezwaar gemaakt.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2008 de aanslag verminderd tot € 3.169,00.

1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 27 juni 2008, ontvangen bij de rechtbank op 1 juli 2008, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam] (belastingadviseur) en [naam] (taxateur). Namens verweerder is verschenen [naam], vergezeld van [naam]. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en elkaar.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft in de onder 1.1. genoemde auto gekocht in Duitsland, met de volgende kenmerken:

Type: B 200 CDI

Chassisnummer: nummer

Bouwjaar / Eerste toelating: 9-11-2005

Kleur: Zwart metallic

Bekleding kleur en soort: Zwart stof

Afgelezen km tellerstand: 36.722 km

Type carrosserie: Hatchback

Versnellingsbak: Automaat

Motor: 1991 CC - 4 cilinder direct ingespoten dieselmotor - 103 kw

Ledig gewicht: 1.370 kg

Energielabel: Geen

2.2. Bij zijn aangifte BPM heeft eiser als bijlage een taxatierapport gevoegd dat op 17 december 2007 is opgemaakt door taxatiebureau A te [plaatsnaam] (hierna: [taxatiebureau A]). Een afschrift van dit taxatierapport behoort tot de gedingstukken. In de aangifte is de te betalen BPM berekend op basis van de verkoopwaarde, die door taxatiebureau A wordt getaxeerd op € 7.314. De verschuldigde BPM wordt gesteld op € 1.983. Aan dit bedrag ligt de volgende berekening ten grondslag:

Netto catalogusprijs € 47.970

Verkoopwaarde aan particulier in de huidige staat na RDW registratie: € 7.314 (15,25%)

Bruto BPM € 13.008

Rest BPM € 6.894

Herrekende BPM € 1.983 (15,25% bruto)

Toelichting op de waardebepaling: NL part. Verkoopwaarde € 22.500

-/- begrote schade conform

bijlage Audatex schaderapport € 15.186

Reële waarde in huidige staat 7.314

2.3. In het kader van een controle van de aangifte heeft verweerder een hertaxatie laten

uitvoeren. Deze hertaxatie is uitgevoerd op 28 december 2007 door het taxatiebureau B te [plaatsnaam] (hierna: taxatiebureau B). Een afschrift van dit taxatierapport behoort tot de gedingstukken. In de aangifte is de te betalen BPM berekend op basis van de verkoopwaarde, die door taxatiebureau B wordt getaxeerd op € 16.250. De verschuldigde BPM wordt gesteld op € 4.400. Aan dit bedrag ligt de volgende berekening ten grondslag:

Consumentenprijs € 46.444,00

Af: correcties

Waardecorrectie vanwege leeftijd van consumentenprijs € 16.250,00

Waardecorrectie vanwege ex schade € 1.650,00

Afschrijving accessoires € 5.000,00

ontbreken delen € 500,00

Subtotaal aftrek € 23.400,00

Meer/minder kilometers € 2.000,00

Totaal aftrek € 21.400,00

Verkoopwaarde aan particulier (incl. BTW, incl. BPM) € 25.044,00

Schade € 11.713,30

Aftrek wegens schade € 8.784,98

Verkoopwaarde aan particulier na aftrek eventuele schade (incl. BTW, incl. BPM) € 16.259,03

Voorts wordt in het hertaxatierapport vermeld dat taxatiebureau B ten behoeve van de bepaling van de waarde een marktonderzoek heeft ingesteld, waarbij vijf vergelijkbare voertuigen werden gezien. De gemiddelde prijs daarvan bedraagt € 32.650,00 (incl. BTW).

2.4. In de onder 1.3. genoemde uitspraak op bezwaar heeft verweerder de verkoopwaarde aan particulier met schade van de auto als volgt vastgesteld:

Verkoopwaarde aan particulier zonder schade: € 26.995,00

Schadeherstelkosten -/- € 18.380,98

Correctie in verband met kilometerstand +/+ € 2.098,00

Verkoopwaarde aan particulier met schade € 10.712,02

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiser te veel BPM op aangifte heeft voldaan, hetgeen eiser stelt en verweerder ontkent.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de verschuldigde BPM tot € 1.472,00.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Richtlijnen hertaxatie

4.1. Eiser stelt dat verweerder een onjuiste controlestrategie heeft gehanteerd. Deze stelling treft geen doel. Het staat verweerder vrij om een controlestrategie te hanteren met dien verstande dat deze strategie niet in strijd mag komen met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Dat laatste is echter gesteld noch gebleken.

Keuze contrataxateur niet in overleg

4.2. Eiser klaagt over het feit dat de contrataxateur, taxatiebureau B, door verweerder eenzijdig en derhalve niet in overleg met hem is aangesteld. Eiser stelt dat op deze grond aan de contrataxatie geen betekenis toekomt. Ook deze stelling faalt. De keuze van de contrataxateur is aan verweerder. Ter zake hoeft hij geen overleg te houden met eiser.

Contrataxateur onvoldoende deskundig

4.3. Eiser klaagt voorts over de deskundigheid van de door verweerder aangestelde contrataxateur. In dat kader zij opgemerkt dat de publiekrechtelijke regeling voor de erkenning van taxateur is afgeschaft met ingang van 1 maart 2001. Sindsdien geven diverse private instellingen certificaten af, waaruit deskundigheid zou blijken. Deze certificeringen staan echter niet onder enig toezicht van de overheid. Reeds daarom kan, anders dan eiser kennelijk meent, aan het (niet) bezitten van een dergelijk certificering niet de conclusie worden verbonden dat de taxateur ter zake (on)voldoende deskundig is. Bovendien heeft verweerder een taxatiebureau ingeschakeld, zo heeft hij onweersproken gesteld, dat beschikt over taxateurs die als taxateur hedendaagse voertuigen in hetzelfde register zijn ingeschreven als de door eiser ingeschakelde taxateur Taxatiebureau A. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat aan de taxaties van verweerder onvoldoende betekenis kan worden toegekend om te dienen als contrataxatie tegenover de taxatie van eiser.

Strijd met artikel 28 EG-verdrag

4.4. Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder het instrument van de contrataxatie gebruikt om de import van auto’s te ontmoedigen. Aldus zou verweerder gehandeld hebben in strijd met het bepaalde in artikel 28 van het EG-verdrag. Eiser meent voor zijn stelling steun te vinden in het arrest van het Hof van Justitie van 20 september 2007, nr. C-297/05. Deze stelling geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 juni 2003, nr. C-383/01 immers geoordeeld dat een belemmering die onder een andere specifieke bepaling valt, zoals een belemmering van fiscale aard als bedoeld in artikel 90 van het EG-verdrag, niet onder het verbod van artikel 28 van het EG-verdrag valt. Zo derhalve door de heffing van BPM al sprake zou zijn van een belemmering als bedoeld in het EG-verdrag, dan zou deze kwalificeren als een belemmering van fiscale aard als bedoeld in artikel 90 van het EG-verdrag. Een dergelijke kwalificatie sluit beoordeling van een schending van artikel 28 van het EG-verdrag uit.

Uitspraak op bezwaar buiten de termijn

4.5. Ook de stelling van eiser dat verweerder, gezien het feit dat hij vijftien weken te laat uitspraak heeft gedaan, het bezwaar gegrond had moeten verklaren, wordt verworpen. Het niet-tijdig nemen van een besluit is in artikel 6:2 van de Awb gelijk gesteld met een besluit, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Voor deze rechtsgang – naar aanleiding van de zogenoemde fictieve weigering – gelden geen andere en/of afwijkende regels. Er is geen wettelijk voorschrift noch een beginsel van behoorlijk bestuur, waarin voor de stelling van eiser steun kan worden gevonden.

Ten aanzien van de waardebepaling van de auto

4.6. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM) bedraagt het tarief voor de in geding zijnde auto 45,2% van de netto catalogusprijs, vermeerderd met € 328. In het derde lid van dit artikel is vermeld dat onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de BPM zelf niet begrepen. Nu eiser uitgaat van een netto catalogusprijs van € 47.970,00 en verweerder van een lagere netto catalogusprijs van € 46.212,00 (basis nieuwprijs € 39.788,00 + € 6.424,00 aan accessoires) , welke hij, bij verschil tussen deze prijzen in de onder 2.2. en 2.3. genoemde taxatierapporten, heeft verkregen van de officiële Mercedes-Benz importeur, gaat de rechtbank uit van laatstgenoemd, voor eiser gunstiger, bedrag. De stelling van eiser dat uit moet worden gegaan van € 43.803,00 welk bedrag als historische consumentenprijs is genoemd in de financiële basisgegevens welke door verweerder aanvankelijk bij de aangifte is gebruikt om de BPM te berekenen, moet worden verworpen. Bij de heroverweging van zijn besluit dient verweerder alle elementen die tot het besluit hebben geleid opnieuw te onderzoeken en kan hij een nieuw en naar zijn inziens juist standpunt innemen, zoals ten dezen ten aanzien van de netto catalogusprijs.

4.7. In artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM is bepaald dat met betrekking tot gebruikte personenauto’s het bij de personenauto behorende bedrag aan belasting, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet BPM, wordt berekend met inachtneming van een vermindering. In artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM is bepaald dat de vermindering bedoeld in het eerste lid, de afschrijving is, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de belasting op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Overeenkomstig artikel 10, zesde lid, van de Wet BPM wordt, in afwijking van het tweede lid, de vermindering vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien daarop een beroep wordt gedaan in het aangiftebiljet. Overeenkomstig artikel 10, zevende lid, van de Wet BPM wordt bij de aangifte een opgaaf gedaan van de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid.

4.8. Overeenkomstig artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM bestaat de opgaaf, bedoeld in artikel 10, zevende lid, van de Wet BPM, uit:

a. Een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de verkoop van

gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers aan particulieren in Nederland, onder

overlegging van een kopie van de desbetreffende passage uit die koerslijst, of

b. Een taxatierapport, opgemaakt ten hoogste één maand voor het tijdstip waarop aan het

motorrijtuig een kenteken wordt toegekend dan wel ten hoogste één maand voor het tijdstip

van aanvang van het gebruik met het motorrijtuig van de weg in Nederland door een

onafhankelijke, erkende taxateur aan de hand van een fysieke opname van het motorrijtuig in

de staat waarin het op dat tijdstip verkeert, waaruit inzichtelijk en gedetailleerd de waarde blijkt bij verkoop van het motorrijtuig door een wederverkoper aan een particulier in Nederland.

Verdeling van de bewijslast

4.9. Nu verweerder afwijkt van de aangifte rust op hem de verplichting ervoor te waken dat met het heffen van BPM niet wordt getreden buiten de in artikel 90 van het EG-verdrag neergelegde begrenzing van de nationale heffingsbevoegdheid. In een dergelijk geval is het, in eerste instantie aan verweerder om gegevens in te brengen waaruit kan blijken hoe de door belanghebbende voldane BPM zich verhoudt tot het restant aan BPM dat nog drukte op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto’s (hierna: de referentieauto’s). Dit houdt in dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de verkoopwaarde van de in geding zijnde auto in december 2007 het in zijn uitspraak op bezwaar genoemde bedrag van

€ 10.712 bedroeg, althans niet lager was dan dit bedrag.

Waardebepaling

4.10. Verweerder volgt in zijn heroverweging in bezwaar niet langer de waarde van de auto zoals vermeld in het taxatierapport van taxatiebureau B. De rechtbank acht dit juist nu in dat rapport geen dan wel onvoldoende verifieerbare gegevens zijn opgenomen met betrekking tot de daarin genoemde methoden van waardebepaling. De rechtbank acht ook juist dat verweerder de door eiser voorgestane waarde zoals dit in het taxatierapport van taxatiebureau A is vermeld, niet heeft gevolgd. Eiser heeft met dit rapport niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de auto € 22.500 bedraagt. Het rapport biedt geen onderbouwing voor dit bedrag. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt, is het in het rapport van taxatiebureau A gehanteerde afschrijvingspercentage van 46,90 (22500/47970 x 100), niet aannemelijk gemaakt. Verweerder is bij zijn heroverweging uitgegaan van een basisnieuwprijs van € 39.788,00. Aan de accessoires kent hij een nieuwwaarde toe van € 6.424,00. Hierbij is hij uitgegaan van informatie van Mercedes-Benz in Nederland en Duitsland. De rechtbank acht deze bronnen voldoende objectief en zal verweerder in deze uitgangspunten volgen. Uit de koerslijst Eurotax (uitgave december 2007) heeft verweerder afgeleid dat de waardeafschrijving in dit geval 36,03% bedraagt. De rechtbank acht een koerslijst van Eurotax een voldoende objectief gegeven en zal genoemd afschrijvingspercentage volgen, hetgeen inhoudt dat zij het door verweerder genoemde bedrag van € 25.424,00 (exclusief accessoires/zonder schade) als zijnde de waarde van de auto ten tijde van de aangifte, niet te hoog acht. Verweerder heeft de waardevermindering van de accessoires tot een bedrag van € 1.571,00, afgeleid van de restwaarde van accessoires in de koerslijst Autodigitaal omdat dit gegeven in Eurotax niet beschikbaar is. De rechtbank acht het gebruik van twee verschillende bronnen, in tegenstelling tot eiser, toelaatbaar. Het gegeven over de waardevermindering in Autodigitaal is ook voldoende objectief om hier te gebruiken bij de waardebepaling van de accessoires. Niet valt in te zien waarom objectieve gegevens uit twee verschillende bronnen betrekking hebbend op verschillende onderdelen van de waardebepaling niet tegelijkertijd gebruikt mogen worden. De vaststelling door verweerder van de restwaarde van de accessoires op € 1.571,00 acht de rechtbank daarom ook juist, zulks te meer nu het rapport van axatiebureau A hieromtrent geen verifieerbaar gegeven bevat. Gelet op het geringe aantal kilometers dat blijkens de kilometerteller met deze auto gereden is, heeft verweerder een bijtelling genomen van € 2.098,00. De rechtbank acht dit bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, nu verweerder hierbij gebruik heeft gemaakt van de objectieve gegevens uit Autodigitaal, waarin een bedrag van € 2.834,00 als bijtelling in verband met de geringe kilometerstand wordt vermeld, zulks te meer nu eiser weliswaar heeft gesteld dat met het geringe aantal gereden kilometers bij de waardebepaling rekening is gehouden, maar dit niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft bij de waardebepaling de schadeherstelkosten vastgesteld op € 18.380,93. Nu dit bedrag aanzienlijk hoger is dan de € 15.186,00 welke in het rapport van het door eiser ingehuurde taxatiebureau A is genoemd, volgt de rechtbank verweerder ook hierin. Gelet op het vorenstaande is verweerder erin geslaagd aannemelijk te maken dat de verkoopwaarde van de in geding zijnde auto in december 2007 € 10.712,00 bedroeg (€ 25.424 + € 1.571 + € 2.098 = € 29.093 - € 18.380,93 = € 10.712,07).

Schade door parallelimport

4.11. Ter zitting heeft de deskundige van taxatiebureau A verklaard dat hij bij de taxatie van de auto met schade als gevolg van parallelimport rekening heeft gehouden. In het taxatierapport is in dat licht geen afzonderlijk bedrag genoemd. In het beroepschrift stelt eiser dat dergelijke schade voor de onderhavige auto kan worden gesteld op € 3.250. De rechtbank acht aannemelijk dat taxatiebureau A de schade door parallelimport op dit bedrag heeft begroot. Een dergelijke waardevermindering op grond van parallelimport kan niet in aanmerking worden genomen. Het doel van het vaststellen van de verkoopwaarde is het vaststellen van de BPM die in aanmerking moet worden genomen bij de ingevoerde auto. Daarbij geldt dat de BPM op die auto overeen dient te komen met, althans niet hoger mag zijn dan, de BPM die nog rust op de referentieauto’s. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre de BPM die nog rust op de referentieauto’s, is beïnvloed door parallelimport.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.