Rechtbank Haarlem, 03-07-2009, BJ4498, 08/4541
Rechtbank Haarlem, 03-07-2009, BJ4498, 08/4541
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 3 juli 2009
- Datum publicatie
- 4 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ4498
- Zaaknummer
- 08/4541
Inhoudsindicatie
Schenkingsrecht. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling waarbij wordt vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door iemand die niet in staat is zijn schulden te betalen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4541
Uitspraakdatum: 3 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 22 december 2006 is aan eiser een aanslag in het recht van schenking met aanslagnummer 0.00.000.00000.000 (hierna: de aanslag) opgelegd ten bedrage van € 1.088.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 mei 2008 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 16 juni 2008, ontvangen bij de rechtbank op 17 juni 2008, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben zich nader schriftelijk uitgelaten.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009.
Namens eiser is daar zijn gemachtigde A verschenen. Namens verweerder zijn verschenen B en C.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Bij akte van cessie van 19 september 2006 heeft D (hierna: de vader) aan E (hierna: de zus) een vordering gecedeerd. In deze akte, waarin de vader is aangeduid als cedent, de zus als cessionaris en eiser als debitorcessus, is onder meer het volgende opgenomen:
"Verklaren te zijn overeengekomen:
dat cedent cedeert een vordering groot € 25.000 (…) welke cedent heeft op debitorcessus.
De cessie geschiedt voor een bedrag van € 25.000,-, welk bedrag door de cessionaris (…) wordt gestort op bankrekening (…) ten name van D."
Op 22 september 2006 heeft de zus € 25.000 overgemaakt naar de bankrekening van de vader.
2.2. Bij schenking van 1 oktober 2006 heeft de vader een schenking gedaan aan eiser van € 25.000. In de akte van schenking is onder meer het volgende vermeld:
"overwegende:
- dat de heer X per 1 oktober 2006 een schuld heeft van € 25.000 aan Mevrouw E (…)
- dat de heer D aan de heer X per heden een bedrag van € 25.000 wil schenken onder voorwaarde dat X deze schenking zo snel mogelijk gebruikt om zijn schuld aan Mevrouw E af te lossen.
verklaren dat:
- dat de heer D per heden een schenking doet ter grootte van € 25.000, die wordt gebruikt om de schuld van de heer X aan mevrouw E af te lossen."
Op 4 oktober 2006 heeft de vader € 25.000 overgemaakt naar de bankrekening van eiser.
2.3. Op 10 oktober 2006 heeft eiser € 25.000 overgemaakt naar de bankrekening van de zus.
2.4. Bij de gedingstukken bevindt zich een overzicht van het box 3-vermogen, zoals dat door eiser was opgenomen in zijn aangifte inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2005.
In dit overzicht zijn aan bezittingen per 31 december 2005 vermeld:
- bank-, giro- en spaartegoeden ten bedrage van € 17.716, die geheel aan eiser zijn toegerekend;
- binnenlandse aandelen ten bedrage van € 40.849, waarvan een deel ter grootte van € 14.788 aan eiser is toegerekend.
Aan schulden zijn per 31 december 2005 vermeld:
- een schuld van € 62.000 aan de vader, waarvan een deel ter grootte van € 30.999 aan eiser is toegerekend.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of op de schenking van de vader aan eiser de vrijstelling van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 8, Successiewet 1956 (Sw) (hierna: de vrijstelling) van toepassing is.
3.2. Eiser stelt dat de vrijstelling van toepassing is, nu eiser door de schenking in staat wordt gesteld schulden te betalen. Van een situatie die uitsluitend in het leven is geroepen om te voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling, is naar de mening van eiser geen sprake. Voorts stelt eiser dat ook indien de vordering niet was gecedeerd, de vrijstelling van toepassing zou zijn. De door verweerder bepleite stringente uitleg van de vrijstellingsbepaling vindt geen steun in de wet noch in de parlementaire geschiedenis. Waar de staatssecretaris beleidsmatig de reikwijdte van de vrijstelling aldus heeft beperkt dat in geval van kwijtschelding de vrijstelling niet kan worden toegepast, is dit beleid in strijd met de wet en derhalve onverbindend, aldus eiser. Tot slot bestrijdt eiser dat sprake is fraus legis. Er is geen sprake van een handeling die in strijd is met het doel en de strekking van de wet en er is geen sprake van een samenstel van handelingen dat is gericht op het ontgaan van belastingheffing.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vrijstelling niet van toepassing is in dit geval. Hij voert aan dat niet vast staat dat eiser niet in staat was zijn schulden te betalen. Er is volgens verweerder voorts sprake van een samenstel van rechtshandelingen waarmee wordt getracht de vrijstelling van toepassing te laten zijn, terwijl bij een rechtstreekse kwijtschelding door de vader van een deel van de door eiser van de vader geleende gelden de vrijstelling niet van toepassing zou zijn geweest. Doel en strekking van de vrijstelling, zoals blijkt uit haar parlementaire geschiedenis, brengen mee dat kwijtschelding van een schuld door de schuldeiser - ook niet via een omweg zoals in dit geval - is te vatten onder de vrijstelling. Subsidiair stelt verweerder dat sprake is van fraus legis, nu van andere bedoelingen dan het ontgaan van schenkingsrecht niet is gebleken. Dat via cessie wel van de vrijstelling gebruik kan worden gemaakt, geldt naar de mening van verweerder slechts als sprake is van reële handelingen tussen (bij voorkeur) onafhankelijke derden tegen reële waarden. Daarvan is in dit geval geen sprake, aldus verweerder.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder 8, Sw is van het recht van schenking vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door iemand, die niet in staat is zijn schulden te betalen, indien en voor zover het verkregene strekt om de begiftigde daartoe in staat te stellen.
De vrijstelling is derhalve slechts van toepassing als de begiftigde gelet op zijn totale vermogenspositie opeisbare schulden niet kan betalen waarvoor hij daadwerkelijk wordt aangesproken.
4.2. Nu eiser zich beroept op toepassing van de vrijstelling, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken waaruit kan worden afgeleid dat hij voldoet aan de voorwaarden waaronder die vrijstelling van toepassing is. Verweerder heeft bestreden dat de vrijstelling in dit geval van toepassing is en heeft daartoe onder meer - onder verwijzing naar het hiervoor onder 2.4. weergegeven deel van de aangifte IB 2005 van eiser - aangevoerd dat niet vaststaat dat eiser ten tijde van de schenking op 1 oktober 2006 niet in staat was zijn schulden te betalen.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat hij geen informatie heeft over de waarde van de in de aangifte IB/PVV 2005 genoemde bezittingen per 1 oktober 2006 en dat hij niet weet of eiser op 1 oktober 2006 over middelen beschikte waaruit hij de schuld van € 25.000 aan de zus kon voldoen. Gelet hierop in samenhang met de omstandigheid dat de waarde van de blijkens de aangifte IB 2005 ultimo 2005 aanwezige bezittingen hoger is dan de schuld van eiser van € 25.000 aan de zus, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiser op 1 oktober 2006 niet in staat was de schuld aan de zus te voldoen.
De stelling van eiser ter zitting dat zijn vermogenspositie (ook) in 2006 negatief was, doet aan het vorenstaande niet af, nu buiten de aan de zus gecedeerde schuld de enige - in deze procedure bekende – schuld in 2006 een schuld aan de vader is en gesteld noch gebleken is dat deze schuld op korte termijn opeisbaar was en dringend betaling behoefde.
4.4. Nu eiser niet aan de voorwaarde voor toepassing van de vrijstelling voldoet, is de aanslag - waarvan de hoogte tussen partijen niet in geschil is - terecht opgelegd. De overige gronden van eiser behoeven gelet hierop geen bespreking.
4.5. Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr.drs. M.C.C. van de Schepop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.