Rechtbank Haarlem, 10-07-2009, BJ4700, 08-3830
Rechtbank Haarlem, 10-07-2009, BJ4700, 08-3830
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 10 juli 2009
- Datum publicatie
- 7 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ4700
- Zaaknummer
- 08-3830
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Eiseres, handelaar in kleding, heeft ter zake van leveringen aan twee afnemers in België ten onrechte het nultarief toegepast, nu eiseres niet overtuigend met boeken en bescheiden heeft aangetoond dat de goederen in het kader van de leveringen daarvan zijn vervoerd naar het grondgebied van een andere Lid-Staat.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3830
Uitspraakdatum: 10 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Y, eiseres,
gemachtigde mr. A,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 augustus 2002 tot en met 30 september 2005 met dagtekening 28 augustus 2007 een naheffingsaanslag (aanslagnummer a) omzetbelasting opgelegd ter hoogte van € 158.947, alsmede bij beschikking een boete van € 83.988. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 23.468 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 april 2008 de naheffingsaanslag omzetbelasting verminderd tot € 130.457, de boete verminderd tot € 65.228 en de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 19.950.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 mei 2008, ontvangen bij de rechtbank op 6 mei 2008, beroep ingesteld. Dit beroep is aangevuld met gronden bij brief van 8 juni 2008.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. A. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Zowel de gemachtigde van eiseres als verweerder hebben een pleitnota voorgedragen en zij hebben exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. D heeft tot april 2005 een onderneming gehad in de vorm van een eenmanszaak onder de naam X. De activiteiten bestonden uit de exploitatie van een groothandel in kleding. Niet in geschil is dat D ondernemer was in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
2.2. Over het jaar 2004 heeft eiseres nihilaangiften omzetbelasting ingediend. Op 3 februari 2006 is er een suppletieaangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 ingediend. In de suppletieaangifte heeft eiseres vermeld voor een bedrag van € 884.143 intracommunautaire leveringen te hebben verricht. De suppletieaangifte resulteerde in een terug te vragen bedrag van € 81.779.
2.3. Op 9 november 2006 heeft de Belastingdienst bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de omzetbelasting over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005, waarvan op 24 juli 2007 een rapport is opgemaakt. Op pagina 5 en 6 van het rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
5.3 Jaar 2004
Over het jaar 2004 heeft D nihilaangiften ingediend. Op 3 februari 2006 is er een suppletie aangifte omzetbelasting 2004 ingediend.
(…)
Uit de suppletie blijkt dat er voor € 884.143 aan intracommunautaire leveringen is geweest. In de administratie is voor een bedrag van € 49.332 aan facturen aanwezig. Met als afnemer E in België. Op de facturen zijn de naam, adres en btw-nummer vermeld. De goederen zijn contant betaald bij het afhalen van de goederen.
Voor een bedrag van € 834.810 is er goederen geleverd aan F te België. Op de factuur staat de naam, adres en btw-nummer vermeld. Ook staat het kenteken van de auto waarmee de goederen zijn opgehaald op de factuur. De goederen zijn contant betaald bij het afhalen van de goederen. Van deze afnemer is een verificatie van het BTW-nummer aanwezig. De aanvraag is gedaan op c.
Er is bij deze afhaaltransacties sprake van een vaste afnemer. Bij een vaste afnemer dient naast de bescheiden en vastleggingen in de administratie ook een vervoersverklaring aanwezig te zijn. Deze vervoersverklaring dient voorafgaand aan het vervoer door de afnemer te zijn opgemaakt en door de leverancier te zijn getekend. In de administratie zijn geen vervoersverklaringen gevonden. Deze vervoersverklaring kan niet achteraf opgemaakt worden om zo alsnog te voldoen aan de verplichtingen. D heeft ten onrechte het nultarief toegepast. Wij gaan daarom de omzetbelasting naheffen.
De na het heffen omzetbelasting bedraagt € 884.143 * 19% = € 167.987.
De correctie bedraagt € 167.987 - € 81.779 = € 86.208” (…)”
2.4. Naar aanleiding van het onder 2.3 genoemde onderzoek heeft verweerder de onder 1.1. genoemde naheffingsaanslag opgelegd. In beroep is nog slechts in geschil de naheffingsaanslag voor zover deze het jaar 2004 betreft.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiseres terecht het nultarief heeft berekend op de leveringen in 2004 aan afnemers E en F. Tevens is de boete in geschil.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag voor het jaar 2004. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op de leveringen in 2004 aan E en F het nultarief mocht toepassen omdat de goederen naar België zijn vervoerd en zij de toepassing van het nultarief middels vermelding van de naam en het kenteken van afhaler alsmede door middel van de verificatie van het btw-nummer van de afnemers afdoende heeft aangetoond.
Voorts concludeert eiseres tot vernietiging van de boetebeschikking omdat zij van mening is dat er geen sprake is van grove schuld.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep voor zover het de naheffingsaanslag voor het jaar 2004 betreft omdat het nultarief onterecht is toegepast. Verweerder is voorts van mening dat de opgelegde boete dient te worden verminderd tot op 25 % van het nageheven bedrag voor het jaar 2004 omdat er geen sprake is van opzet, maar van grove schuld. Het beroep is volgens verweerder in zoverre gegrond.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB in verbinding met post a.6 van de bij de Wet OB behorende tabel II geldt het tarief van nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat (hierna: het nultarief), wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving van die goederen.
Ingevolge artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 geldt de aanspraak op toepassing van het nultarief voor de hiervoor bedoelde intracommunautaire leveringen slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.
4.2. Het in dit kader te leveren bewijs behoeft naar het oordeel van de rechtbank niet aan speciale eisen te voldoen, maar de in artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting gebezigde term “blijken” duidt er wel op dat de ondernemer die het nultarief toepast, de juistheid daarvan overtuigend moet aantonen aan de hand van boeken en bescheiden. De betrokken belastingplichtige dient daarom boeken en bescheiden over te leggen die uitwijzen dat zij betrekking hebben op de goederen waarvoor aanspraak wordt gemaakt op toepassing van het nultarief alsmede uitwijzen dat die goederen daadwerkelijk in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd.
4.3. Op grond van voornoemd wettelijk kader en het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 20 juni 1995, nr. VB95/2120, gewijzigd bij Besluit van 10 november 1995, nr. VB95/3447 (Mededeling 38), onder meer gepubliceerd in V-N 1995/2324 (hierna: het Besluit) zijn de voorwaarden waaronder het nultarief toegepast kan worden de volgende:
a. de afnemer is een ondernemer of een rechtspersoon, andere dan een ondernemer, die in een andere Lid-Staat geïdentificeerd is, en
b. de goederen zullen in het kader van de levering worden verzonden of vervoerd naar het grondgebied van een andere Lid-Staat.
4.4. Eiseres heeft niet overtuigend met boeken en bescheiden aangetoond dat de goederen in het kader van de leveringen daarvan naar België zijn vervoerd (de onder 4.3. genoemde voorwaarde b). In de administratie van eiseres bevinden zich facturen met naam, adres en BTW-nummer van beide afnemers. Uit de facturen volgt dat de goederen telkens zijn opgehaald door de afnemers en contant zijn betaald. Op de facturen aan F staat voorts nog het kenteken vermeld van de auto waarmee de goederen zijn opgehaald.
4.5. Uit voornoemde facturen kan echter niet worden opgemaakt dat de goederen daadwerkelijk naar België zijn vervoerd nu gegevens over het vervoer naar dit land ontbreken. Weliswaar is niet in geschil dat de afnemers vaste afnemers zijn, maar hiermee is niets gezegd over het vervoer van de goederen en hun bestemming. Het had op de weg van eiseres, op wie terzake de onder 4.2. genoemde bewijslast rust, gelegen om hieromtrent gegevens aan te dragen, zoals vervoersbescheiden of overige gegevens en/of bescheiden waaruit het vervoer naar België blijkt (zoals schriftelijke bestellingen, correspondentie over afleveradres, bevestiging van ontvangst van de goederen). Nu eiseres echter geen enkel nader stuk omtrent vervoer heeft overgelegd, heeft eiseres niet aan de op haar drukkende bewijslast voldaan en heeft verweerder op juiste gronden het nultarief geweigerd op de leveringen aan E en F. Dat eiseres ten aanzien van afnemer E achteraf het BTW-nummer heeft geverifieerd, maakt dit oordeel niet anders nu een in een andere Lid-Staat geverifieerd BTW-nummer geen uitsluitsel geeft over het vervoer van de goederen naar die Lid-Staat.
Boete
4.6. Aan eiseres is op grond van artikel 67f, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete van 50 procent opgelegd wegens opzet. Verweerder stelt zich in de beroepsfase op het standpunt dat voor wat betreft de leveringen in 2004 aan de Belgische afnemers een boete van 25 procent passend en geboden is, omdat er sprake is van grove schuld. Eiseres stelt dat de boete onterecht is opgelegd, omdat er geen sprake is van grove schuld.
Door zich niet tijdig op de hoogte te stellen van de voor de toepassing van het nultarief gestelde eisen, is eiseres nalatig geweest en is sprake van grove schuld/nalatigheid van eiseres ten gevolge waarvan zij ter zake van de in geding zijnde transacties geen omzetbelasting heeft voldaan. De door verweerder voorgestelde verlaging van de boete tot op 25 procent is onder de omstandigheden van de zaak passend en geboden. Voor een verdere verlaging op grond van persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank geen reden. Weliswaar heeft gemachtigde van eiseres ter zitting in antwoord op andere vragen van de rechtbank gesteld dat de vertegenwoordigster van eiseres in een schuldsaneringstraject zit, maar in het kader van de boete heeft gemachtigde van eiseres deze omstandigheden aangevoerd noch nader onderbouwd.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep – voor zover het de boete betreft – gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar ter zake van de boete;
- vermindert de boete tot 25 % van de nageheven omzetbelasting over het jaar 2004 en bepaalt dat deze
uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der
Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 145 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr.drs. M.C.C. van de Schepop en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.