Rechtbank Haarlem, 15-06-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:4022 BJ7095, 08/5768
Rechtbank Haarlem, 15-06-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:4022 BJ7095, 08/5768
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 15 juni 2009
- Datum publicatie
- 9 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ7095
- Zaaknummer
- 08/5768
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Het binnengaan van het kantoor waar zich eisers telefoon bevond om aldaar het belparkeren in werking te stellen, kan niet worden aangemerkt als een uitvoeringshandeling, waaruit blijkt dat een aanvang wordt gemaakt met het in werking stellen van een voor het betalen van parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoon.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/5768
Uitspraakdatum: 15 juni 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan eiser is met dagtekening 4 juli 2008 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 0000000) parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 49,20, bestaande uit de verschuldigde parkeerbelasting ad € 2,20 en de kosten van het opleggen van een naheffingsaanslag ad € 47,00.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2008 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 21 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 26 augustus 2008, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 26 januari 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door B. Namens verweerder is verschenen mr. C. Namens verweerder is een pleitnota voorgedragen en zijn exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Het onderzoek is toen gesloten. Bij brief van 13 februari 2009 is het onderzoek heropend en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
1.6. Partijen hebben vóór de zitting van de meervoudige kamer nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7. Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer op 15 mei 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door B. Namens verweerder is verschenen mr. D.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft op 4 juli 2008 een auto met hoogwerker, merk Renault, kenteken AA-BB-00, (hierna: de auto) geparkeerd op de A-straat te Amsterdam, ter hoogte van perceel nummer 15A.
2.2. Op die dag en op die plaats heeft om 16.18 uur een parkeercontrole plaatsgevonden en de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat op dat moment geen parkeerbelasting voor de auto was voldaan. Vervolgens is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3. Eisers bedrijf is gevestigd op het adres A-straat 8 te Amsterdam. Eiser pleegt de voor het parkeren van voertuigen van zijn bedrijf verschuldigde parkeerbelasting te voldoen door middel van het zogenaamde belparkeren, waarbij de auto telefonisch wordt aan- en afgemeld in het zogenoemde Parkline-systeem.
2.4. De kopie overzicht parkeeracties van het Parkline-systeem vermeldt, voor zover hier van belang, dat de auto op 4 juli 2008 om 16.22 uur is aangemeld en om 18.24 is afgemeld.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
3.2. Eiser heeft aangevoerd dat hij op het moment van parkeren geen mobiele telefoon bij zich had. Hij is daarom, na het parkeren van de auto, zijn kantoor binnengegaan om zijn mobiele telefoon op te halen en heeft zich vervolgens om 16.22 uur in zijn kantoor telefonisch bij Parkline aangemeld. Eiser stelt dat aldus wel is betaald. Eiser heeft voorts gesteld dat het de parkeercontroleur duidelijk had moeten zijn dat hij nog doende was de parkeerbelasting te betalen, aangezien de parkeercontroleur dit door ter plekke aanwezige medewerkers van eisers bedrijf is meegedeeld. Voorts had dit duidelijk kunnen zijn, gelet op de verkeersbewegingen die er plaats vonden van en naar het bedrijfsterrein van eiser: de auto met hoogwerker was alleen even buiten de poort geplaatst om ruimte te maken voor andere voertuigen en zou daarna weer direct op het bedrijfsterrein worden teruggeplaatst. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.3. Verweerder heeft aangevoerd geen reden te hebben om aan de waarneming van de parkeercontroleur te twijfelen. Hij heeft erop gewezen dat parkeerbelasting in beginsel onmiddellijk bij de aanvang van het parkeren verschuldigd is. Eiser meldde zich bij Parkline aan 4 minuten nadat de naheffingsaanslag werd opgelegd. Het moment van parkeren lag daar nog voor. De door eiser tussen het parkeren en het voldoen van de verschuldigde belasting verrichte handeling, te weten het binnenlopen van het kantoor om een mobiele telefoon op te halen, kan niet worden aangemerkt als een uitvoeringshandeling om de parkeerbelasting te betalen. Eiser had een klein bedrag in de parkeermeter kunnen doen en vervolgens vanuit zijn kantoor de auto telefonisch kunnen aanmelden. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 234, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 6, eerste lid van de Verordening parkeerbelasting 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Artikel 234, eerste lid, onderdeel a van de Gemeentewet bepaalt dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het College van Burgemeester en Wethouders gestelde voorschriften.
Op grond van het bepaalde in artikel 6, eerste lid van de Verordening juncto artikel 2, onder c daarvan, wordt onder het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat ook verstaan het in werking stellen van een voor het betalen van parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoon.
4.2. Hoewel op grond van de hiervoor weergegeven regelgeving in beginsel onmiddellijk na het parkeren parkeerbelasting moet worden voldaan, is in de jurisprudentie erkend dat voor het daadwerkelijk voldoen van de verschuldigde belasting enige tijd nodig is. De parkeerder dient daarom “een redelijke tijd die benodigd is om de parkeerapparatuur in werking te stellen” te worden gegund. Tussen partijen is in feite uitsluitend in geschil, zo blijkt uit hetgeen ter zitting van beide zijden is verklaard, of het binnengaan van het kantoor waar zich eisers telefoon bevond om aldaar het belparkeren in werking te stellen, wel of niet kan worden aangemerkt als een uitvoeringshandeling, waaruit blijkt dat een aanvang wordt gemaakt met het in werking stellen van een voor het betalen van parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoon, in hierbedoelde zin.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Zij sluit zich met dit oordeel aan bij de vaste jurisprudentie ten aanzien van het niet direct voorhanden hebben van passend muntgeld voor een parkeerautomaat. In die gevallen geldt dat er geen sprake meer is van een redelijke tijd die benodigd is om de parkeerapparatuur in werking te stellen als men eerst weg gaat om geld te wisselen, aangezien van parkeerders verwacht mag worden dat zij zich op het moment van parkeren reeds hebben voorzien van pasmunt voor de parkeerautomaat. Evenzo geldt dat van iemand die wil belparkeren verwacht mag worden dat hij de voor het voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting benodigde telefoon en overige gegevens bij zich heeft. Hierbij is mede van belang dat eiser uit het straatbeeld was verdwenen, zodat het voor de controleur niet kenbaar was dat eiser zijn kantoor was binnengegaan met het doel om een voor het betalen van parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoon in werking te stellen. De naheffingsaanslag is derhalve terecht opgelegd.
4.4. Dat ter plaatse medewerkers van eisers bedrijf de controleur zouden hebben meegedeeld dat eiser naar binnen was gegaan om aldaar de auto telefonisch aan te melden – nog daargelaten dat eiser dit eerst ter zitting heeft gesteld zonder dit op enigerlei wijze te staven – maakt het vorenstaande niet anders. Een parkeercontroleur kan volstaan met de constatering dat een auto geparkeerd staat zonder dat daarvoor de verschuldigde belasting is voldaan, wanneer hij geen bestuurder waarneemt die bezig is te betalen. Voor hem niet-controleerbare mededelingen van derden over waar de bestuurder op dat moment is en wat die aan het doen is, hoeven in die constatering niet te worden meegenomen. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat voor de controleur duidelijk moest zijn dat verschillende voertuigen van en naar het bedrijfsterrein werden gereden. Dit maakt immers de omstandigheid dat er op dat moment een voertuig geparkeerd stond zonder dat de daarvoor verschuldigde belasting was voldaan en zonder dat voor de controleur duidelijk was dat daar op dat moment aan werd gewerkt, niet anders.
4.5. Eisers grieven richten zich in feite, zo is de rechtbank ter zitting gebleken, tegen de wijze waarop de gemeente Amsterdam haar parkeerbeleid jegens bedrijven als dat van eiser pleegt te handhaven. De rechtbank komt daaromtrent echter geen oordeel toe. Hij dient zijn oordeelsvorming te beperken tot de vraag of, in dit geval, de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Beide vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend.
4.6. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. J.L. Bruinsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.
De griffier is buiten staat de uitspraak te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.