Rechtbank Haarlem, 11-09-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:4217 BJ8179, 09/902
Rechtbank Haarlem, 11-09-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:4217 BJ8179, 09/902
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 september 2009
- Datum publicatie
- 24 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ8179
- Zaaknummer
- 09/902
Inhoudsindicatie
Navordering van de afvaslstoffenheffing is niet mogelijk nu de fout in de primaire aanslag een gevolg is van een fout die is opgetreden bij de digitale overdracht van de bestanden van de gemeente naar Cocensus, aan wie de gemeente de hefifng van de belastingen had overgedragen. Dit is een keuze voor een bepaalde werkwijze als bedoeld in Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41 648, BNB 2006/317.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/902
Uitspraakdatum: 11 september 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Q, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 mei 2008 een navorderingsaanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2008 opgelegd ten bedrage van € 110,45.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2009 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 18 februari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 19 februari 2008, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2009.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser was op 1 januari 2008 woonachtig op het adres a-straat 1 te Z. Op genoemde datum stonden meerdere personen ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.2. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 29 februari 2008 een aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2008 opgelegd ter zake van een eenpersoonshuishouden aan de a-straat 1 te Z ten bedrage van € 167,35.
Bij brief van 11 maart 2008 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn een navorderingsaanslag afvalstoffenheffing op te leggen naar tariefsoort 2 omdat de primaire aanslag ten onrechte was opgelegd op basis van het tarief voor een éénpersoonshuishouden.
2.3. Met dagtekening 31 mei 2008 heeft verweerder een navorderingsaanslag afvalstoffenheffing opgelegd met toepassing van tariefsoort 2.
3. Geschil
3.1. In geschil is of het verweerder was toegestaan de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen.
3.2. Eiser beroept zich erop dat navordering niet mogelijk is omdat geen sprake is van een nieuw feit. Eiser geeft aan dat de schrijf- of tikfoutenjurisprudentie aan navordering in de weg staat.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de schrijf- of tikfoutenjurisprudentie navordering mogelijk is en voert daartoe aan dat de afdeling Cocensus, aan wie de gemeente de belastingheffing heeft overgedragen, niet op de hoogte was van het feit dat er op het onderhavige perceel meerdere personen stonden ingeschreven. Dit werd veroorzaakt door een systeemfout ten gevolge waarvan onjuiste gegevens zijn uitgewisseld tussen de gemeentelijke basisadministratie en Cocensus. Mitsdien is abusievelijk een aanslag naar het tarief van een éénpersoonshuishouden opgelegd. Nu bovendien sprake was van een voor de belastingplichtige kenbare fout, is navordering toegestaan.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 5 van de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2008 (hierna: de Verordening) luidt als volgt:
“Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De afvalstoffenheffing bedraagt per perceel per kalenderjaar:
a. € 277,80
b. slechts indien er sprake is van gebruik van het perceel door één persoon bedraagt de afvalstoffenheffing € 167,35.
2. Het aantal personen dat gebruik maakt van een perceel wordt beoordeeld naar de situatie aan het begin van het belastingjaar.”
4.2. Niet in geschil is dat eiser op 1 januari 2008 gebruiker was van een perceel ter zake waarvoor voor de gemeente een inzamelingsplicht geldt als bedoeld in artikel 10.21 van de Wet milieubeheer. Voorts staat vast dat op het betreffende adres op 1 januari 2008 meerdere personen stonden ingeschreven.
4.3. Verweerder heeft een navorderingsaanslag opgelegd nadat hem was gebleken dat eiser ten onrechte was aangeslagen naar het tarief van een éénpersoonshuishouden. Partijen houdt verdeeld of verweerder gerechtigd was tot navorderen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen bepaalt artikel 231 van de Gemeentewet dat de Algemene wet, de invorderingswet en de Kostenwet invordering rijksbelastingen van toepassing is.
Artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR) behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen.
De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.4. Niet in geschil is dat verweerder in het onderhavige geval op het moment dat hij de navorderingsaanslag oplegde niet over een nieuw feit beschikte. Voorts is niet in geschil dat eiser niet te kwader trouw is. In zoverre is navordering op grond van artikel 16, lid 1, van de AWR niet mogelijk.
4.5.1. Indien een nieuw feit ontbreekt is conform vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 8 augustus 2003, nr.37 570, BNB 2003/345) navordering overeenkomstig de hoofdregel toch toegestaan indien sprake is geweest van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat verweerder wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt, waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond. Op aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen kan een belastingplichtige zich in een dergelijk geval niet met vrucht beroepen.
4.5.2. De aanwezigheid van een discrepantie kan echter niet worden aanvaard in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op een bepaalde eenheid gekozen is. In dat geval moet de Inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen (Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41 648, BNB 2006/317). De rechtbank is van oordeel dat een en ander ook heeft te gelden voor een door de heffingsambtenaar van de gemeente gekozen werkwijze.
4.5.3. In casu is de primaire aanslag tot een te laag bedrag opgelegd omdat Cocensus, het bedrijf dat de gemeentelijke belastingaanslagen oplegt, niet beschikte over de correcte gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Vaststaat dat dit was te wijten aan een fout die was opgetreden bij de digitale overdracht van de bestanden van de gemeente naar Cocensus. De rechtbank overweegt dat verweerder ervoor heeft gekozen om de belastingheffing uit te besteden aan Cocensus. Dit had tot gevolg dat Cocensus diende te beschikken over gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. De rechtbank is van oordeel dat de keuze van verweerder om de belastingheffing uit te besteden moet worden aangemerkt als een keuze voor een bepaalde werkwijze in voornoemde zin. De daarmee gepaard gaande automatiseringsproblemen dienen dan ook voor rekening van verweerder te blijven. Voor toepassing van de uitzondering op de hoofdregel van artikel 16, eerste lid, AWR, is derhalve geen plaats. De vraag of de gemaakte fout redelijkerwijs kenbaar was voor eiser, kan in het midden blijven.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van eiser is. Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten nu geen sprake is van kosten die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- gelast dat de gemeente Q het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.