Home

Rechtbank Haarlem, 16-09-2009, BJ8243, 08-3340

Rechtbank Haarlem, 16-09-2009, BJ8243, 08-3340

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
16 september 2009
Datum publicatie
23 september 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ8243
Zaaknummer
08-3340

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Opbrengst uit koop en verkoop van grond vormt resultaat uit overige werkzaamheden. Eiser heeft resultaat beoogd en kon dit ook redelijkerwijs verwachten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3340

Uitspraakdatum: 16 september 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser

gemachtigde: mr. A

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 27 juli 2007 aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ([nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.721.

1.2. Verweerder heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2008 de navorderingsaanslag gehandhaafd .

1.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 10 april 2008, ontvangen bij de rechtbank op 11 april 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2008. Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde mr. A. Namens verweerder is verschenen B. De gemachtigde van eiser heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent de pleitnota tot de gedingstukken.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is als boswachter in dienstbetrekking werkzaam.

2.2. Op 30 oktober 2001 hebben eiser, C B.V. en D B.V. een overeenkomst getekend. De directeur en (middellijk) aandeelhouder van C B.V. is E, schoonzoon van eiser. Deze is, evenals de directeur en (middellijk) aandeelhouder van D B.V., F, handelaar in vastgoed.

In de overeenkomst is onder de kop “Samenwerkingsovereenkomst” – voor zover hier van belang – vermeld:

“Overwegende

E en F leggen zich toe op onder meer de handel in onroerende zaken.

E en F wensen thans een transactie te doen voor gezamenlijke rekening en risico met betrekking tot de percelen landbouwgrond, gelegen aan en nabij de G-weg, kadastraal bekend gemeente Q, sectie H, de nummers [nummer]-[nummer]en [nummer], groot respectievelijk 0.24.12 hectare – 3.10.80 hectare en 1.55.50 hectare en een perceelsgedeelte grond, kadastraal bekend gemeente Q, sectie H, nummer [nummer], gedeeltelijk groot circa 15.82.29 hectare. De gronden worden aangekocht van I (…) en met een winstopslag doorverkocht aan J B.V., gevestigd te R (…). E en F wensen in die transactie om hen moverende redenen niet met name te worden genoemd zowel naar de verkopende partij als naar de kopende partij, en hebben daarom [eiser] gevraagd om terzake van deze transactie – de aankoop en de verkoop – als handelende persoon op zijn naam op te treden onder de afspraak dat hem daarvoor een winstdeel [doorgehaald is: vergoeding] toekomt als hierna vermeld.

Zijn overeengekomen als volgt:

1. [Eiser] verplicht zich om op eigen naam alle overeenkomsten en aktes met betrekking tot de aan- en verkoop van de in de considerans genoemde gronden geheel conform de instructies van E en F op de door hen aangegeven data en plaatsen te ondertekenen en aldus op zijn naam de gronden te verwerven en deze door te verkopen en te leveren aan de in de considerans genoemde partij, zulks geheel voor rekening en risico van E en F.

2. Als winstdeel [doorgehaald is: vergoeding voor zijn diensten] komt [eiser] toe een bedrag van ƒ 100.000 (…) ofwel € 45.378,00 (…) [toegevoegd is: indien het tot een onheroepelijk aankoop en doorverkoop komt].

3. Direct na het passeren van akte van levering aan J B.V. zal [eiser] aan E en F het volledige door hem van de notaris te ontvangen bedrag – het verschil tussen het aankoopbedrag en het verkoopbedrag onder aftrek van kosten als aangegeven door de notaris op de nota van afrekening – overmaken op de respectievelijke bankrekeningen van E en F, onder inhouding van de hem toekomende als hierboven onder 2 aangegeven vergoeding, in de navolgende verhouding:

50% plus ƒ 122.000,00 (€ 55.361,00) aan F

50% minus ƒ 122.000,00 (€ 55.361,00) aan E

4. Na betaling door [eiser] aan E en F als hierboven aangegeven verlenen E en F aan [eiser] finale kwijting uit deze overeenkomst en vrijwaren zij hem onvoorwaardelijk voor enige aanspraak die uit de in deze overeenkomst genoemde onroerende zaak transactie mocht voortspruiten.

5. Aldus overeengekomen te S op 30 oktober 2001.”

Dit stuk is ondertekend door eiser, E en F.

2.3. Op 11 december 2001 heeft eiser met I een koopovereenkomst gesloten over de in 2.2 vermelde percelen grond, met uitzondering van een gedeelte ter grootte van 1.00.00 hectare van het perceel sectie H nummer [nummer] (erf met boerderij en opstallen), voor een bedrag van ƒ 5.596.317 (€ 2.539.498). De koopakte houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

“11. Koper is voornemens het verkochte voor de ontwikkeling als woningbouw en/of bedrijventerrein in de meest uitgebreide zin des woords te gebruiken.”

Eiser is op 25 januari 2002 een koopovereenkomst aangegaan met J B.V. (hierna aangeduid als J B.V.) met betrekking tot dezelfde percelen.

2.4. De in 2.3 bedoelde percelen grond zijn bij notariële akte van 15 februari 2002 geleverd aan eiser, die deze bij notariële akte van diezelfde datum voor een bedrag van € 3.419.000 heeft doorgeleverd aan J B.V. In deze aktes wordt eiser als koper respectievelijk verkoper vermeld.

2.5. Eiser heeft bij brief van 14 februari 2002 aan de notaris meegedeeld hoe de verdeling en uitbetaling van het in 2.4 vermelde bedrag diende plaats te vinden. Dit stuk, aangeduid als “verklaring inzake uitbetaling winstdeel”, luidt als volgt:

“Geachte heer K,

Hierbij verklaar ik u dat inzake de aankoop en doorverkoop van circa 21.32.71 ha grond te Q van de totaal door mij te ontvangen gelden (afrekeningnummer [nummer]) ad EURO 3.659.289,69 minus de door mij te betalen gelden (afrekeningnummer [nummer]) ad EURO 2.903.378,58, de verkoopwinst ad EURO 755.911,11, conform de overeenkomst van 30 oktober 2001 als volgt door u verdeeld en uitbetaald kan worden:

EURO 45.378,02 op Postbanknummer [nummer] ten name van eiser

EURO 410.627,73 op ABN/AMRO rekeningnr. [nummer] t.n.v. C B.V.

EURO 299.905,36 op Rabobankrekeningnr.[nummer] t.n.v.D BV

Hoogachtend,

eiser”

Onderaan de brief staat de volgende handgeschreven aantekening:

- aankoop paardenbedrijf fam. I; privé

- NB. te duur! ivm toekomstige ontwikkelingen

- doorgegeven aan E en F

- afspr: “als zij doorverkopen onder mijn naam ? winstdeel plus mogelijk gebruik voor paarden.”

Eiser heeft het in de brief vermelde hem toekomende bedrag van € 45.378,02 daarna van de notaris ontvangen.

2.6. Bij een door de belastingdienst ingesteld onderzoek is gebleken dat het in 2.5 bedoelde bedrag door eiser niet in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken. Daarom is aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag, gedagtekend 27 juli 2007, opgelegd.

3. Geschil

3.1. In geschil is of het door eiser ontvangen bedrag van € 45.378 kan worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, en zo ja, of dit resultaat terecht is toegerekend aan het jaar 2002. Tevens is in geschil of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.

3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Resultaat uit overige werkzaamheden

4.1. Een voordeel kan slechts inkomen zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 3 maart 1954, BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, BNB 2002/128) worden als uitgangspunt de volgende drie voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: 1. arbeid verricht in het economische verkeer, 2. het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en 3. de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. De stelplicht en bewijslast van de feiten die leiden tot het oordeel dat sprake is van een dergelijke bron rust op verweerder, reeds omdat sprake is van navordering.

4.2. Verweerder stelt dat eiser de bate van € 45.378 heeft verkregen als opbrengst van de dienst die hij heeft verricht jegens C B.V. en D B.V., bestaande in het op eigen naam, maar voor rekening en risico van deze B.V.’s, verwerven van de onder 2.3 vermelde percelen grond en de gelijktijdige doorverkoop en

-levering van deze percelen aan J B.V.

4.3. Volgens eiser is de bate onbelast omdat de transactie geheel in de vermogenssfeer heeft plaatsgevonden. Hij voert daartoe aan dat de beloning is verstrekt voor het afzien van de aankoop van de percelen grond door hemzelf en het vervolgens in de gelegenheid stellen van E en F om de percelen grond middellijk (via hun B.V.) te verwerven. Eiser stelt in dit verband dat hij de percelen grond eerst voor zichzelf wilde aankopen en dat hij daartoe aan E een last heeft gegeven om voor hem aan te kopen. Toen dat financieel niet mogelijk bleek, heeft hij het door hem verkregen recht van koop overgedragen aan E en F. E en F wilden, aldus eiser, het recht van koop van eiser overnemen omdat een bestemmingswijziging aanstaande was, zij het dat zij niet op eigen naam wilden handelen. Daarom heeft eiser de percelen grond voor hen aangekocht en doorverkocht aan J B.V.

4.4. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Niet in geschil is dat eiser de in 2.2 vermelde overeenkomst van 30 oktober 2001 met C B.V. en D B.V. heeft gesloten en dat eiser overeenkomstig de in die overeenkomst vermelde bepalingen heeft gehandeld: eiser heeft de percelen grond op 11 december 2001 op eigen naam van I aangekocht, op 25 januari 2002 doorverkocht aan J B.V. (zie 2.3) en op 15 februari 2002 doorgeleverd aan J B.V. (zie 2.4). Aansluitend is de in de overeenkomst van 30 oktober 2001 aan eiser in het vooruitzicht gestelde vergoeding van € 45.378 door de notaris aan eiser verstrekt (zie 2.5). Evenmin is in geschil dat eiser bij voormelde transacties heeft gehandeld voor rekening en risico van E en F, dan wel hun B.V.’s, en dat E en F wisten dat op korte termijn winst kon worden behaald bij doorverkoop van de aan te kopen percelen omdat voor het betreffende gebied een bestemmingswijziging op handen was en dat deze winst ook is behaald. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat aan de in 4.1 vermelde eisen is voldaan en verweerder aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast heeft voldaan. Eiser heeft werkzaamheden verricht voor E en F en heeft daarvoor een vergoeding van € 45.378 ontvangen, welke vergoeding was beoogd en redelijkerwijs ook verwacht kon worden. Eisers andersluidende stelling dat de beloning niet is verstrekt voor hetgeen in de overeenkomst van 30 oktober 2001 is neergelegd en die overeenkomst in zoverre de afspraken van partijen en de strekking van zijn optreden onjuist weergeeft, maar dat de beloning uitsluitend is verstrekt voor hetgeen daaraan voorafgaand is gebeurd, namelijk het door hemzelf afzien van de aankoop van de percelen grond en het vervolgens door hemzelf in de gelegenheid stellen van E en F om de percelen grond middellijk (via hun B.V.) te verwerven, kan hem niet baten, omdat, zelfs indien die stelling juist zou zijn, hij niet heeft gesteld, noch anderszins is gebleken dat hij tegenover I een afdwingbare verplichting tot verkrijging van de percelen heeft verworven, zodat van een uitsluitend in de vermogenssfeer liggende transactie geen sprake is. Eiser heeft niet meer gesteld dan dat hij aanvankelijk de wens had de percelen voor een eigen stoeterij aan te kopen en E daarbij heeft ingeschakeld als lasthebber. Dat in zijn relatie tot E, E als lasthebber schadeplichtig zou handelen jegens hem door zonder zijn toestemming voor zichzelf jegens I te gaan handelen, is niet voldoende voor de conclusie dat I aan eiser een afdwingbaar recht op verkrijging van de percelen heeft verleend. Aan zijn gedaan (tegen)bewijsaanbod gaat de rechtbank daarom voorbij. Voor zover eiser heeft gesteld dat niet hij, maar uitsluitend E en F voordeel hebben beoogd met de doorverkoop van de percelen grond, kan de rechtbank hem daarin evenmin volgen. Aan de door eiser gesloten samenwerkingsovereenkomst en de overige omstandigheden, in samenhang bezien, kan geen andere conclusie worden verbonden dan dat eiser het behaalde voordeel, bestaande in de vergoeding van € 45.378, heeft beoogd en dat dit ook redelijkerwijs kon worden verwacht.

4.5. Nu de door eiser verrichte dienst eenmalig is, heeft verweerder het ter zake daarvan genoten voordeel terecht belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Jaar van belastbaarheid

4.6. Verweerder heeft de beloning in 2002 in het resultaat betrokken. Eiser bestrijdt de juistheid van deze toerekening en betoogt dat nu ultimo 2001 al sprake was van een vordering, de beloning in 2001 in het resultaat betrokken had moeten worden. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen en overweegt daartoe als volgt. Indien goed koopmansgebruik al zou verplichten tot winstneming in 2001, heeft de foutenleer tot gevolg dat – nu de vordering in dat geval ten onrechte niet in de eindbalans van 2001 is opgenomen – deze vordering alsnog in 2002 in aanmerking moet worden genomen als oudste niet onherroepelijk vaststaande belastingjaar. Verweerder heeft de bate derhalve terecht in 2002 in aanmerking genomen.

Tijdigheid van de navorderingsaanslag

4.7. Eiser betoogt tot slot dat de navorderingsaanslag te laat is opgelegd omdat sinds het belastbaar feit meer dan vijf jaar verstreken is.

Hierin kan de rechtbank eiser evenmin volgen. Eiser ziet eraan voorbij dat de bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting eerst aanvangt na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (zie artikel 11, vierde lid in verbinding met artikel 16, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen). Dit geldt ook in geval van een eenmalige bate als de onderhavige. Gelet op het in 4.6 overwogene vangt de navorderingstermijn derhalve aan op 1 januari 2003 en eindigt op 31 december 2007, of zoveel later als voor het indienen van de aangifte uitstel is verleend. Nu de navorderingsaanslag is vastgesteld op 27 juli 2007, is deze derhalve tijdig.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 16 september 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.