Home

Rechtbank Haarlem, 27-10-2009, BK1270, 08/5562

Rechtbank Haarlem, 27-10-2009, BK1270, 08/5562

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
27 oktober 2009
Datum publicatie
19 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK1270
Zaaknummer
08/5562

Inhoudsindicatie

Zelfstandigenaftrek. Urencriterium. Ongebruikelijk samenwerkingsverband. Ondersteunende werkzaamheden. Navordering. Bewijslastverdeling

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5562

Uitspraakdatum: 27 oktober 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Q,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan X met dagtekening 7 september 2006 voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € a.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2008 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3. X heeft daartegen bij beroepschrift van 7 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 7 augustus 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. X heeft op het verweerschrift gereageerd.

1.5. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende niet in geschil zijnde feiten.

a. X is gehuwd met Y

b. De familie van Y exploiteerde een transportbedrijf dat van generatie op generatie werd overgedragen. Vanaf 1993 is het transportbedrijf ondergebracht in een vennootschap onder firma (hierna: de vof) waarin Y en X de vennoten zijn. Tot 1999 waren er drie chauffeurs in continudienst werkzaam op één vrachtwagen voor melktransport. Het bedrijf is nadien uitgebreid met eerst drie vrachtwagens voor bouwmaterialenvervoer, en recent met een tweede melkauto. In 2007 waren zeven chauffeurs in dienst.

c. De door hen voor de vof verrichte werkzaamheden in 2004 hebben de vennoten als volgt in uren verdeeld:

X Y

chauffeurswerkzaamheden 1.897

onderhoud vrachtwagens 240

onderdelen ophalen 40

ritplanning/overleg chauffeurs 104

schoonmaken vrachtwagens 160 40

contact leveranciers 30

vergadering/beurzen/accountant 24 36

onderhoud terreinen/gebouwen 244

personeelszaken 187 75

administratie 502

totaal 1.291 2.288

d. Met dagtekening 2 maart 2006 heeft verweerder aan X een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € b.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil of X voldoet aan het zogenaamde urencriterium.

3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat X niet aan het urencriterium voldoet, omdat zijns inziens de werkzaamheden van X voor de vof hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan. Omdat X niet voldoet aan het urencriterium, heeft zij geen aanspraak op de zelfstandigenaftrek. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. X voert aan dat verweerder te veel van de door haar aan de vof bestede uren ingedeeld heeft bij de werkzaamheden van ondersteunende aard en dat een samenwerkingsverband in de vorm van een vof tussen haar en Y niet ongebruikelijk is. Zij verwijst naar jurisprudentie waarin vergelijkbare samenwerkingsverbanden van met name transportbedrijven volgens haar niet ongebruikelijk zijn geacht. Zij voert voorts aan dat verweerder in andere jaren de zelfstandigenaftrek wel heeft geaccepteerd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onder a, in verband met het eerste lid, Wet IB 2001 komen – voor zover hier van belang – voor de vraag of voldaan is aan het urenciterium niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met de belastingplichtige verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.

4.2. Uit deze regel volgt dat de uren van X slechts niet meetellen voor het urencriterium indien zowel sprake is van in hoofdzaak verrichten van werkzaamheden van ondersteunende aard als van ongebruikelijkheid van een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen.

4.3. Verweerder wenst de bij aanslag toegepaste zelfstandigenaftrek alsnog te corrigeren door navordering. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, rust in het onderhavige geval en dus in zoverre in afwijking van de hoofdregel bij aanslag, op verweerder de stelplicht en tegenover de gemotiveerde betwisting door X de bewijslast van de feiten die aannemelijk maken dat sprake is van in hoofdzaak verrichten van werkzaamheden van ondersteunende aard en van ongebruikelijkheid van het samenwerkingsverband. Er is immers sprake van navordering, zodat het op de weg van verweerder ligt de feiten aannemelijk te maken die navordering rechtvaardigen.

4.4. De rechtbank ziet aanleiding eerst te onderzoeken of sprake is van ongebruikelijkheid van het samenwerkingsverband. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van een zeer ongelijke verdeling van de werkzaamheden tussen beide firmanten, en dat het zeer de vraag is of X de onderneming alleen zou kunnen voortzetten. Voorts acht hij het voor de hand liggen dat in een samenwerkingsverband tussen willekeurige derden de werkzaamheden van X tegen een arbeidsbeloning zouden worden verricht. Hij betwijfelt voorts of X een even grote stem in het beleid naar buiten heeft.

4.5. De stelling dat het zeer de vraag is of X zelf de onderneming alleen kan voortzetten, heeft verweerder niet nader onderbouwd. Zelfs als daarvan sprake zou zijn, volgt daar echter nog niet uit dat het samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen ongebruikelijk zou zijn. Dat in verhoudingen tussen derden de werkzaamheden van X – uitsluitend – tegen een arbeidsbeloning worden uitgevoerd, heeft verweerder niet nader onderbouwd. De stelling dat X niet een even grote stem zou hebben in de vof als Y heeft hij evenmin nader onderbouwd, zodat van de juistheid van die stelling ook niet kan worden uitgegaan. De werkzaamheden zijn, zoals verweerder stelt en volgt uit het onder 2.d vermelde feit, wel ongelijk verdeeld, maar verweerder heeft niet nader onderbouwd dat onder die omstandigheid het aangaan van een samenwerkingsverband als die tussen X en Y tussen niet-verbonden personen – al dan niet in de transportbranche – ongebruikelijk is. Die ongebruikelijkheid volgt nog niet dwingend uit die omstandigheid zelf. Nu verweerder ook overigens tegenover de gemotiveerde betwisting door X niet heeft onderbouwd dat feitelijk tussen niet-verbonden personen een vof als tussen X en Y niet wordt aangegaan, heeft hij de ongebruikelijkheid van het samenwerkingsverband niet aannemelijk gemaakt.

4.6. Omdat beide in 4.2 bedoelde omstandigheden zich moeten voordoen, kan, nu reeds van de ongebruikelijkheid van het samenwerkingsverband niet kan worden uitgegaan, verweerders standpunt over de ondersteunende aard van de werkzaamheden van X onbesproken blijven, en is er geen grond de door X voor de vof verrichte werkzaamheden bij de beoordeling of voldaan is aan het urencriterium buiten aanmerking te laten. Nu niet in geschil is dat X overigens aan het urencriterium en aan de overige eisen voor aanspraak op de zelfstandigenaftrek voldoet, kan de navorderingsaanslag niet in stand blijven. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en de bestreden navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die X in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

5.2. Er is, anders dan X kennelijk bedoeld heeft te verzoeken, geen grond voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase omdat gelet op artikel 7:15, tweede lid, Awb voorwaarde voor vergoeding voor die fase is dat in de bezwaarfase om vergoeding is verzocht en uit het dossier niet blijkt dat toen een dergelijk verzoek is gedaan.

5.3. Voor zover X bedoeld heeft een volledige kostenvergoeding te vragen tot het door haar genoemde bedrag van € c aan gemaakte accountantskosten moet dat verzoek worden afgewezen. Slechts in bijzondere omstandigheden kan van de forfaitaire vergoedingsregels uit het Besluit proceskosten bestuursrecht worden afgeweken. Dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is, heeft X niet gesteld en is ook overigens niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van X ten bedrage van € 322;

- gelast verweerder het door X betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 27 oktober 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. M.C. van As, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.