Rechtbank Haarlem, 12-11-2009, BK3266, 09/741 en 09/742
Rechtbank Haarlem, 12-11-2009, BK3266, 09/741 en 09/742
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 12 november 2009
- Datum publicatie
- 17 november 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BK3266
- Zaaknummer
- 09/741 en 09/742
Inhoudsindicatie
De rechtbank verwijst de zaak terug naar verweerder teneinde opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, aangezien verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard de rechtbank eiser in zijn procespositie acht benadeeld, reeds omdat hij in bezwaar door de werkwijze van verweerder niet de gelegenheid heeft gehad zijn standpunten nader te motiveren.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 09/741 en AWB 09/742
Uitspraakdatum: 12 november 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
X te Z, eiser,
gemachtigde: mr. A
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 12 december 2008 voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd met aanslagnummer 1246.12.660.H56, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 250.000, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 1.134.
1.2. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 12 december 2008 voor het jaar 2005 een aanslag Ziekenfondswet zelfstandigen (hierna: Zfw) opgelegd met aanslagnummer 1246.12.660.S56, berekend naar een grondslag van € 21.050.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 januari 2009 de bezwaren van eiser tegen de aanslagen IB/PVV en Zfw niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Eiser heeft tegen beide aanslagen bij brief van 8 februari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 10 februari 2009, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Namens verweerder is verschenen drs. B. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De gemachtigde is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 oktober 2009, op het door hem opgegeven adres a-straat 1, 0011 AA te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu voormelde brief ter griffie is terugontvangen, heeft de rechtbank onderzocht of deze op de juiste wijze aan de gemachtigde is aangeboden. Blijkens het zogenoemde Track & Trace systeem van TNT Post, in te zien via het internet, is de aangetekende brief, voorzien van de barcode die daarop bij het aantekenen is aangebracht, op 7 oktober 2009 aan de gemachtigde aangeboden. De gemachtigde bleek echter niet aanwezig. De gemachtigde heeft de uitnodiging vervolgens niet op de afhaallocatie afgehaald, waarna deze op 3 november 2009 bij de rechtbank retour is ontvangen. Uit nader onderzoek bij de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat voormeld adres het laatst bekende adres van de gemachtigde is. De rechtbank heeft de gemachtigde daarom op
3 november 2009 per gewone post nogmaals uitgenodigd op de zitting te verschijnen. De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen aldus op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Naar aanleiding van de onder 1.1. en 1.2. vermelde ambtshalve aanslagen schrijft eiser op 11 december 2008 het volgende aan verweerder:
“Naar aanleiding van de ambtshalve aanslagen die ik mocht ontvangen bericht ik als volgt.
De door U veronderstelde oorzaak van het opleggen van de aanslag zou er volgens Uw toelichting in bestaan dat er over 2005 geen aangifte zou zijn ingediend. Volgens mijn digitale bevestiging is er echter op 18 september 2006 om 12.12u wel degelijk aangifte ingediend.
Kunt U een en ander nakijken en mij berichten alvorens ik onnodig bezwaar maak?
Ik veronderstel dat het hier gaat om een administratieve vergissing, aangezien volgens mij het bezwaar nog niet is afgehandeld.”
2.2. Bij brief gedagtekend 19 december 2008 schrijft verweerder het volgende aan eiser:
“U heeft een bezwaarschrift ingediend (…). Dit bezwaarschrift kan ik niet afhandelen omdat
het niet is gemotiveerd en de aangifte niet is ingediend.
Ik stel u in de gelegenheid mij vóór 9 januari 2009 alsnog een motivering van het bezwaar toe te zenden. (…)”
2.3. Bij brief van 14 januari 2009 stelt verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid om de gevraagde motivering en de aangifte vóór 28 januari 2009 aan hem op te sturen. Hierin deelt verweerder het volgende mede aan eiser:
“Tot slot wijs ik u erop dat u verplicht bent de gevraagde informatie te verstrekken. Het niet verstrekken daarvan leidt tot een verzwaring van uw bewijslast. Dit betekent dat de rechter een eventueel door u ingesteld beroep afwijst, tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. U kunt nu nog volstaan met aannemelijk maken.”
2.4. Bij brief van 19 januari 2009 schrijft eiser het volgende aan verweerder:
“Aangezien ik nog niet nader vernomen heb op mijn schrijven van 11 december j.l., ben ik voornemens bezwaar te maken tegen de betreffende aanslag. Omdat antwoord op bijgevoegd schrijven noodzakelijk lijkt, verzoek ik de termijn voor bezwaar met vier weken na de toegestane termijn van zes weken na dagtekening te verlengen.
Intussen wil ik nogmaals met klem vragen waarom U mij een aanslag heeft opgelegd wegens het niet doen van aangifte, terwijl de aangifte wel degelijk is ingediend.”
2.5. Op 29 januari 2009 doet verweerder uitspraak op bezwaar tegen voormelde aanslagen. Ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft verweerder het volgende opgenomen:
“U heeft het bezwaarschrift niet gemotiveerd en de aangifte niet ingediend. Ik heb u in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift alsnog te motiveren en de aangifte in te dienen. Ook na herhaald verzoek hebt u hiervan geen gebruik gemaakt.
(…)
Ik verklaar u niet-ontvankelijk in uw bezwaar.”
3. Geschil
3.1. In geschil is:
- of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren;
- of eiser de vereiste aangifte voor het jaar 2005 heeft gedaan;
- of verweerder een redelijke schatting heeft gemaakt van de inkomsten van eiser in 2005.
3.2. Eiser stelt dat hij de vereiste aangifte op 18 september 2006 om 12.12 uur heeft gedaan en daarvan ook een digitale bevestiging heeft ontvangen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de belastingaanslagen tot een berekend naar een belastbaar inkomen respectievelijk premie-inkomen zoals aangegeven in de aangifte IB/PVV 2005 en vernietiging van de verzuimboete.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Ter zitting heeft verweerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en terugwijzing.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
4.1. In het verweerschrift en ook ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn bezwaren nu hij deze weliswaar minimaal, maar voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank is op die grond van oordeel dat verweerder de bezwaren van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een motiveringsgebrek.
4.2. Naar vaste jurisprudentie dient de rechtbank, indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de rechtbank die uitspraak vernietigt, in de regel verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken als daarvoor goede grond bestaat, bijvoorbeeld als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of als duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vergelijk Hoge Raad 26 juni 2009, nr. 42 615, BNB 2009/242). De rechtbank acht eiser in het onderhavige geval in zijn procespositie benadeeld, reeds omdat hij in bezwaar door de werkwijze van verweerder niet de gelegenheid heeft gehad zijn standpunten nader te motiveren.
4.3. De rechtbank zal daarom de uitspraken op bezwaar vernietigen en verweerder opdragen alsnog uitspraak op bezwaar te doen, na eiser in staat te hebben gesteld zijn bezwaren binnen een redelijke termijn te motiveren. Aan een verdere inhoudelijke behandeling van de beroepen komt de rechtbank daarom niet toe.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 80,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,25).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 80,50;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. H.T. van der Meer en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.